Brief 5
Het is een verademing om in plaats van deze eeuwige juridische haarkloverijen
(van mijn kantoor) een paar woorden te wijden aan eeuwige zaken.
Nu en dan staan er in The Path zinnen onderstreept.
Deze zouden moeten worden bestudeerd. Eén over de ene yogi die
niets doet dat niet wordt gezien in het bewustzijn van een andere yogi,
is een onderwerp dat te denken zal geven. Terughoudendheid betekent
niet altijd onwetendheid: als we de kennis uitgraven, nemen we tegelijkertijd
andere soorten keien en puin mee naar omlaag, maar als een mijnwerker
ons een klompje goud geeft, is dat op dat moment het enige wat we krijgen.
Dus een beetje terughoudendheid heeft vaak tot gevolg dat we zelf gaan
graven.
In The Path van september staat nog zo’n
voorbeeld. Het terugkrijgen van de herinnering aan andere levens is
werkelijk de hele zaak waarom het draait, en als sommige mensen bepaalde
dingen niet begrijpen, komt dat omdat ze in hun andere levens nog niet
dat punt hebben bereikt òf omdat er nog geen zwak schijnsel van
herinnering is opgekomen.
De gemeenschap van heiligen is een werkelijkheid,
en het gebeurt vaak dat zij die in dezelfde school zijn opgevoed dezelfde
taal spreken. Hoewel ze geen heiligen zijn lijken ze veel op collega-deskundigen
ongeacht de plaats of het tijdstip. Bovendien zijn er enkele uitzonderlijke
figuren in deze wereld die, hoewel ze als spiegels zijn of sponzen die
bepaalde informatie van anderen weerspiegelen of absorberen, toch een
sterke eigen individualiteit behouden. Dat is ook het geval met deze
heer van wie je de brief hebt ingesloten. Er is nauwelijks enige twijfel
aan dat hij, als hij de waarheid vertelt, in het astrale licht ziet.
De beschrijving van dingen ‘die zich bewegen als vissen in de
zee’ is een concrete beschrijving van een van de manieren waarop
veel van deze elementale vormen worden gezien. Dus kan het zijn, zoals
hierboven werd geopperd, dat hij in het astrale licht ziet.
Hij zou moeten weten dat het astrale licht op alle
plaatsen bestaat en alles doordringt, en zich niet enkel en alleen in
de vrije lucht bevindt. Hij zou verder moeten weten dat wat hij in het
astrale licht kan zien, niet alles omvat wat zo kan worden
gezien. Dat wil zeggen, er zijn veel soorten van zien, hij
kan nu bijvoorbeeld bepaalde vluchtige vormen zien maar toch veel andere
niet zien die tegelijkertijd even werkelijk aanwezig zijn als die vormen
die hij nu ziet. Het schijnt dus dat er in het astrale licht ‘lagen’
of verschillende soorten toestanden zijn. Anders gezegd de elementalen
bewegen voortdurend in het astrale licht – dat wil zeggen, overal.
Ze laten, om zo te zeggen, beelden zien aan hem die kijkt, en de getoonde
beelden zullen voor een groot deel afhangen van de gedachten, de beweegredenen
en ontwikkeling van de ziener. Deze verschillen zijn heel talrijk. Het
volgt daarom dat bij deze studie trots moet worden opzijgezet.
Dat trots uit het dagelijks leven is verdwenen bewijst niet dat het
veel anders heeft gedaan dan zich iets verder naar binnen terug te trekken.
Men moet dus opletten dat men ook innerlijk niet trots wordt dat men
deze dingen kan zien; want als dat gebeurt zal daaruit volgen dat het
ene beperkte gebied waarop men misschien een ziener is zal worden aangezien
voor het geheel. Dat zal dan onjuist zijn. Maar als het wordt herkend
als misleidend omdat het maar een deel van het geheel is, dan blijft
het tot op zekere hoogte waar. Alle ware dingen moeten compleet zijn,
en alle gehelen bestaan tegelijkertijd, ieder in alle andere, terwijl
deze gedeeltelijke vormen bestaan als delen van vormen die compleet
zijn. Hieruit volgt dan dat alleen die vormen die volledig zijn de hele
waarheid onthullen; vormen die tot de lagere natuur behoren –
of partieel zijn – zien slechts een beperkt deel van de waarheid.
De elementalen zijn deelvormen, terwijl de individuele ziel van de mens
volledig is, en overeenkomstig de macht en de zuiverheid van die vorm
waarin ze woont ‘een dienares van de goden is’.
Nu zijn onze lichamen, en alle ‘bedrieglijke
ik’ krachten tot aan de individuele ziel, ‘deelvormen’
evenals de energetische centra in het astrale licht. Hieruit moet dus
volgen dat ongeacht hoeveel wij en zij in elkaar participeren de resulterende
opvatting van de ene waarheid partieel van aard is omdat het vermengen
van twee deelvormen nog geen totaliteit voortbrengt. Maar het bedwelmt.
En hierin ligt het gevaar van de leer van mensen zoals P.B. Randolph,
die bepleit om deel te hebben aan die gedeeltelijke wezens door middel
van zinnelijke excessen die worden verheerlijkt met een naam en goedgepraat
onder het voorwendsel van een verheven doel – namelijk,
kennis: kennis moet zorgvuldig worden verworven
met een zuiver motief.
Dit motief is het onderwerp dat deze heer zou moeten
bestuderen. Hij zegt dat hij ‘zal weten’, en dat hij ‘wenst
te ontsnappen aan de huidige beperkingen van deze persoonlijkheid, die
een en al eenzaamheid is’.
Naarmate hij op het pad van kennis vorderde, zou
hij ontdekken dat deze ingebeelde eenzaamheid waarover hij spreekt vergeleken
met de volkomen eenzaamheid van dat pad als een joelende menigte is,
een marcherend regiment.
Laat hij, terwijl hij zijn eigen strijd alleen uitvecht,
zorgvuldig letten op zijn motief om meer te weten, en om te proberen
aan zijn huidige ‘eenzaamheid’ te ontkomen. Moet het niet
waar zijn dat men aan eenzaamheid niet kan ontkomen door haar te verafschuwen
of zelfs door deze te accepteren, maar door haar als zodanig te begrijpen?
En wat dan? Wel, dit; en misschien is het te eenvoudig. Hij zou zichzelf
ervan moeten verzekeren dat zijn motief om te weten en te zijn is om
andere wezens te helpen. Ik zeg niet dat dit nu niet zijn motief is,
maar uit vrees dat dit misschien niet het geval is wijs ik erop. Want
omdat hij zich op het grensgebied van vreselijke beelden en klanken
schijnt te bevinden, zou hij de magische talisman moeten kennen die
het enige middel is dat hem kan beschermen zolang hij onwetend is. Het
is die grenzeloze barmhartigheid van liefde die de Boeddha ertoe bracht
te zeggen: ‘Laat de zonden van dit duistere tijdperk op mij neerdalen
opdat de wereld wordt gered’, en niet een verlangen naar ontsnapping
of naar kennis. Het wordt uitgedrukt in de woorden: ‘De
eerste stap in ware magie is toewijding aan de belangen van anderen’.
Het werd door Krishna tot uitdrukking gebracht toen hij zei: ‘Dicht
bij zelfverzaking is verlossing’ (of de toestand van een jivanmukta).
Maar hij zal natuurlijk vragen of hij zijn vermogens
moet ontwikkelen. Wel, natuurlijk moet hij dat op een of ander moment;
maar hij zou moeten beginnen bij zijn motief en het zuiveren van het
denken. Hij kan, als hij dat verkiest, de ideeën van deze grootmoedige
naastenliefde loslaten en toch grote vooruitgang boeken in ‘vermogens’,
maar dan zal ongetwijfeld de dood en rouw het gevolg zijn. Daar gaat
het mij niet om.
Waarom had hij een verschrikkelijke ervaring toen
hij alleen maar erin slaagde zich van zijn lichaam te verwijderen; en
een ogenblik vrij te zijn? Dat is een belangrijke vraag. Dit kan op
vele manieren worden verklaard. Ik zal er één noemen.
Als de plaats of de persoon waarheen hij wenste te gaan een plek of
iemand was waarheen hij toen niet zou moeten zijn gegaan – of
als zijn motief om daarheen te willen gaan niet zuiver was – dan
zou dat een gevoel van afschuw kunnen teweegbrengen dat hem terugdreef.
Maar als hij zelfs met een slecht motief had geprobeerd naar een plaats
te gaan waar een soortgelijk motief bestond, dan zou er geen gevoel
van verschrikking zijn gekomen. Als hij zichzelf of mij vertelt waarheen
precies hij wilde gaan, kan ik misschien zeggen waarom hij ontsteld
was. Maar ik hoef het niet te weten.
Want het verlaten van het lichaam is niet noodzakelijkerwijs
iets dat ontzetting teweegbrengt. Nog onlangs hoorde ik van een vriend
van mij die 10.000 mijl buiten zijn lichaam ging en geen verschrikkelijke
ervaring had. In dat geval wenste hij een vriend te spreken over een
gemeenschappelijk doel dat de verbetering van dit duistere tijdperk
beoogde; en ook van iemand die zijn lichaam verliet op het platteland
en de omringende afwisseling van bossen en valleien zag en in geen van
beide gevallen hadden ze een slechte ervaring.
Als men zeker is van zijn motief, en als dat zuiver
is, dan is buiten het lichaam gaan niet schadelijk.
Een illustratie zal de gevaren laten zien. Neem
het geval van iemand die in staat is het lichaam te verlaten en die
besluit naar iemand te gaan die hem sympathiek is. Laatstgenoemde wordt
echter beschermd door een verheven motief en grote zuiverheid: de eerste
persoon heeft in zijn waakbewustzijn een mengeling van drijfveren die,
zodra de andere toestand vrij van het lichaam zich voordoet, verandert
in louter nieuwsgierigheid om de ander op te zoeken, en misschien min
of meer uit zinnelijkheid, bijvoorbeeld een verlangen om een vrouw te
bezoeken die veel wordt bewonderd en zogenaamde of werkelijke menselijke
liefde in haar ongewillige oor te fluisteren. De elementalen (enz.)
van de tweede beschermen die ziel en slingeren vage verschrikkingen
naar de eerste persoon die, als hij niet is geoefend in zwarte magie:
1. Of alleen maar in zijn lichaam wordt teruggebracht.
2. Of wordt overvallen door angsten die hem beletten
zijn lichaam te vinden, dat misschien wordt bezet door een elementaar
– goed, slecht of neutraal – en zijn vrienden zeggen misschien
dat hij krankzinnig wakker werd!
Wel; genoeg!
Brieven
die me hebben geholpen, blz. 122-127
© 2001 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag