Brief 6
Beste Jasper:
Het is een grote sprong vooruit dat je de bellen
hoort, die weinigen horen, en een bewijs dat je daar staat waar je ze
kunt horen; dat is inderdaad heel wat. Richt je aandacht niet op het
geluid van de bellen, maar let op de ideeën die daarna
in je hoofd komen, en pas daarop de toetssteen van je eigen ziel toe,
precies zoals je B. aanraadde. Het feit dat je je ‘leeg’
voelt is iets waarover je je geen zorgen zou moeten maken. Het is waarschijnlijk
dat je onderhevig bent aan de werking van een wet in de natuur, waarnaar
in een artikel in het tijdschrift The Path van april 1886,
blz. 14, wordt verwezen. Het betekent dat de ziel naar een nieuwe plaats
of een nieuwe omgeving gaat en daar een tijdje stil wordt – wat
je ‘leeg’ noemt – en daar kracht opdoet, en aan haar
nieuwe omgeving begint te wennen, waarna ze zich begint te roeren. Dit
zie je in het gewone leven terug in de bedeesdheid van een jongen. Dat
wil zeggen, de bedeesdheid is de verlegenheid die in een nieuwe omgeving
wordt gevoeld, en dat is precies wat er gebeurt wanneer de ziel naar
een nieuwe plaats gaat of in een nieuwe omgeving komt. Het is niet mogelijk
dat onze inspanningen verlies of nadeel veroorzaken. Iedere aspiratie
naar het hogere brengt meer licht op de weg die het lagere en het hogere
zelf verbindt. Daaraan is geen twijfel. Het gaat er niet om wat
er wordt gedaan, maar de geest waarin het geringste wordt gedaan, dat
telt. Luister naar de woorden van de meester.
‘Hij die naar beste weten en kunnen werkt,
doet genoeg voor ons.’
Alleen al het feit dat een mens deze waarheden beseft
en deze aspiraties voelt, bewijst dat hij op de juiste weg is. Het is
goed om deze nu te gaan. We zullen niet altijd voortleven.
De dood zal komen. Het is dan ook veel beter om de dood te omarmen terwijl
we op deze manier aan het werk zijn, dan dat we van het pad afdwalen
alleen maar om plotseling in latere levens weer tevoorschijn te komen.
Voor hen die altijd met hun hart werken aan de zaak van de meester en
vrij zijn van eigenbelang is er onmiddellijke wedergeboorte.
De ene Geest is in ons allen, is het eigendom van
ieder van ons, en daarom is Hij er altijd, altijd bij ons, en door daarover
na te denken, blijft er weinig ruimte over voor verdriet of misleiding.
Als we geloven dat de ziel van alles wordt gemeten naar het geheel van
de tijd en niet naar een deel ervan, dan bekommeren we ons niet om deze
momenten die alleen op ons lichaam betrekking hebben. Als we in ons
hart leven, ervaren we al snel dat ruimte en tijd niet bestaan. Niets
dat de meester vreemd is gaat daar binnen; onze fouten zijn daar niet.
Het hart bereikt Hem altijd, en Hij geeft ongetwijfeld antwoord. Ik
weet dat Hij dat doet. Hij helpt ons terwijl Hij ons aan onszelf overlaat.
Hij hoeft zich niet te buigen om onze devotie te zien, want die is van
een verheven kwaliteit en dringt overal in door.
Nee, ik zeg niet en evenmin heb ik gezegd dat je
iets anders zou moeten doen dan je doet. We doen ieder wat we kunnen.
Niemand van ons kan een ander levend wezen beoordelen; dus beoordeel
ik jou in geen enkel opzicht. Jouw leven kan in het grote geheel veel
grootser zijn dan enig leven dat ik ooit heb geleid of dat iemand heeft
geleid. Of je in Amerika, Europa of in India bent maakt niet uit. Dit
betreft het zoeken naar omstandigheden. Ik heb begrepen dat de meesters
zelf zich uit veel moeilijkere omstandigheden hebben opgewerkt dan waarin
wij ons bevinden. Ongeacht waar we zijn, doordringt dezelfde geest alles
en is toegankelijk. Welke noodzaak is er dan om naar een andere plaats
te gaan? We veranderen onszelf niet door het lichaam naar een andere
locus te verplaatsen. We brengen het alleen in een andere invloedssfeer.
En om van woonplaats te veranderen moeten we een hekel hebben gekregen
aan de plaats waarvandaan we verhuisden. Dat is gehechtheid door
tegengestelden, en die zal ons nadeel brengen, zoals alles dat
het evenwicht van de ziel verstoort. Je weet dat hetzelfde gevolg kan
worden voortgebracht door twee exacte tegenpolen, en zo komen de uitersten
samen.
Die hete gloed waarover je spreekt is een van de
ervaringen, zoals ook de geluiden. Er zijn zo vele, vele van die dingen.
Vaak komen ze voort uit een extreme spanning of trilling in de aura
van een aspirant met een zuivere devotie. Ze zijn hemzelf, en hij moet
ervoor oppassen dat hij ze niet aanziet voor wonderen. Vaak zijn ze
‘verschijningen van Brahma’. Ze zijn als nieuwe lichten
en bakens voor een zeeman op een onbekende kust. Ze zullen aanhouden,
of veranderen, of verdwijnen. Je moet er alleen voorzichtig op letten,
en ‘er geen verbazing over tonen of er gedachten aan verbinden’.
Meer kan ik niet zeggen. Alle hulp die je biedt
aan een andere ziel is hulp aan jezelf. Het is onze plicht iedereen
te helpen, en we moeten beginnen bij degenen die ons het meest nabij
zijn, want ook als we ons naar het buitenland spoeden om daar zo mogelijk
zielen te helpen, verzaken we onze huidige plicht. Het is beter te sterven
bij het vervullen van onze eigen plicht, hoe gebrekkig ook, dan te proberen
die van een ander te doen. Dus verhef je hoofd en kijk om je heen naar
de resten van vermeende fouten uit het verleden. Ze waren middelen en
leraren. Werp alle twijfel, alle angst, alle teleurstelling van je af,
en neem vrijelijk van de waarheid wat je hier bij elke stap kunt bevatten.
Dan zal het goed zijn. Eeuwige waarheid is één en ondeelbaar,
en we kunnen van de vaderen (pitri’s) nu en dan flitsen ontvangen
van wat waar is.
Woorden zijn dingen. Voor mij en feitelijk. Op het
lagere gebied van de sociale contacten zijn het dingen, maar zielloos
en dood omdat de gebruiken waarbij ze zijn ontstaan er misbaksels van
hebben gemaakt. Maar wanneer we alle conventies loslaten, komen ze meer
of minder tot leven al naar gelang de werkelijkheid en de zuiverheid
van de gedachte die aan die woorden ten grondslag ligt. Dus bij een
gedachtewisseling tussen twee studenten zijn het wezenlijke dingen,
en die studenten moeten ervoor zorgen dat het terrein waarover ze van
gedachten wisselen volledig wordt begrepen. Laten we die levende boodschappers
die woorden worden genoemd met zorg gebruiken.
Waar ik zie dat jij je vergist zal ik spreken, om
mijn broeder te waarschuwen die tijdelijk niet weet. Want als ik niet
op de hoorn zou blazen, zouden andere zaken hem mogelijk doen afdwalen
naar iets waarmee hij misschien tijdelijk blij zou zijn, maar waar hij
later spijt van zou hebben, en als zijn fout dan duidelijk was, zou
hij, donkere eeuwen van scheiding overbruggend, terecht tegen mij verzuchten
dat ik mijn plicht om hem te waarschuwen had verzaakt.
Als altijd,
Z.
_____
Het nieuwe gebied waarnaar de ziel misschien gaat,
en waarnaar in deze brief wordt verwezen, is het astrale gebied. Het
is het gebied dat direct boven het materiële gebied ligt, en bestaat
uit een subtiel soort stof. Wanneer een student zijn aandacht op het
hogere leven richt en intens verlangt de weg te vinden, is zijn ziel
begonnen te ontwaken en te spreken. Zij heeft de stem van de geest gehoord.
Dan beginnen de innerlijke zintuigen zich te ontvouwen, eerst uiterst
kalm, zo voorzichtig dat we hun gewaarwordingen nauwelijks opvangen.
Maar de ziel heeft dan haar aandacht gericht op het astrale gebied,
dat op weg omhoog het volgende is dat we moeten leren kennen; de energie
ervan is overgebracht van het materiële gebied naar dit gebied,
en we krijgen een toevloed van verwarde dromen en vreemde ervaringen,
zowel als we wakker zijn en tijdens de slaap. Deze kunnen al of niet
voortduren; alles hangt af van de individuele ziel en van karma. Het
is een heel verwarrend gebied, en in het algemeen gesproken, kunnen
we zeggen dat die studenten meer geluk hebben die een opvallende graad
van vooruitgang boeken op geestelijk gebied zonder enige bewuste ervaringen
van het astrale gebied. Want dan kunnen ze het later van bovenaf
leren kennen, in plaats van van onderaf, en met veel minder gevaar voor
henzelf. Het geheel moet worden gekend, maar we kunnen op verschillende
manieren vooruitgang boeken, zelfs door de graden met sprongen te doorlopen,
alleen moeten we dan later teruggaan naar wat we hebben overgeslagen.
Zo’n teruggaan betekent geen schade of verlies van de graad, want
die kan niet worden verloren als hij eenmaal werkelijk is behaald.
Wat betreft het feit dat het astrale gebied een
subtielere soort materie is, wordt deze waarheid door helderzienden
en ongetrainde zieners vaak ontkend. Ze maken geen onderscheid tussen
de psychische en de geestelijke zintuigen. Ze kunnen door grove materie
zien, zoals een muur, het menselijk lichaam, enz., alsof het glas was,
maar ze kunnen de astrale substantie niet doorzien, en dus geloven ze
dat de vormen en beelden en gedaanten in het astrale licht echt zijn.
Alleen de adept doorziet deze illusies, die veel krachtiger zijn omdat
ze bestaan uit stof van een subtiele graad: subtiele energieën,
fijnstoffelijke krachten hebben een vermogen van veel grotere orde dan
de grovere krachten. De adept beschikt over de trillingssnelheid die
ze kan verdrijven of uiteendrijven. Als ik over dit astrale gebied spreek,
bedoel ik het lagere gebied van de ziel, en niet dat van de hogere en
gezuiverde toestand die de schrijfster van Licht op het Pad
het ‘goddelijk astrale’ noemt.
Door ons zorgen te maken oefenen we de beperkende
kracht van egoïsme uit, die onze magnetische sfeer verdicht en
verstoort, en ons minder doordringbaar maakt voor de uitstroming van
boven.
J.N.
Brieven
die me hebben geholpen, blz. 13-18
© 2001 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag