Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Alchemie in de negentiende eeuw

[‘L’alchimie au dix-neuvième siècle’, La revue théosophique, oktober, november, december 1889, blz. 49-57, 97-103, 145-49; CW 11:505-27]

De taal van oude scheikunde of alchemie was altijd, zoals die van oude religies, symbolisch.

We hebben in De geheime leer laten zien dat alles in deze wereld van gevolgen drie eigenschappen heeft, of de drievoudige synthese van de zeven beginselen. Om duidelijker te zijn: laten we zeggen dat alles wat in deze wereld bestaat, evenals de mens, drie beginselen en vier aspecten heeft. Zoals de mens een samengesteld wezen is, dat bestaat uit een lichaam, een denkende ziel, en een onsterfelijke geest, heeft alles in de natuur een objectieve buitenkant, een levende ziel, en een goddelijke vonk die zuiver spiritueel of subjectief is. Terwijl de eerste stelling niet kan worden ontkend, geldt dat logischerwijs ook voor de tweede, want als de officiële wetenschap toegeeft dat metalen, houtsoorten, mineralen, poeders, en geneesmiddelen een invloed kunnen uitoefenen, dan neemt ze deze stilzwijgend aan. Wat de derde betreft, d.w.z. de aanwezigheid van een absolute kwintessens1 in elk atoom, deze wordt door het materialisme, dat niet geïnteresseerd is in de anima mundi, volledig ontkend.

1. Noot vert.: De quinta essentia, of ‘vijfde essentie’, of aether, waaruit de lagere vier elementen worden afgeleid. Door de Romeinen anima mundi genoemd.

Laat het materialisme daaruit veel voldoening putten. Het materialisme is slechts een bewijs van morele en spirituele blindheid. Laat dan de blinden de blinden leiden, zonder ons er verder mee te bemoeien.

Dus elke wetenschap heeft, zoals alles, haar drie basisbeginselen, en kan worden beoefend door gebruik te maken van alle drie, of door maar één ervan. Voordat de alchemie als wetenschap bestond, werkte haar kwintessens alleen in de interacties van de natuur (zoals ze dat trouwens nog steeds doet) en op al haar gebieden. Toen er op aarde mensen verschenen, begiftigd met een superieure intelligentie, lieten ze haar werken, en daaruit leerden ze hun eerste lessen. Ze hoefden haar slechts te imiteren. Maar om dezelfde gevolgen te kunnen voortbrengen, moesten ze in hun menselijk gestel een vermogen ontwikkelen dat in occult taalgebruik kriyasakti wordt genoemd. Dit vermogen, dat in zijn gevolgen scheppend is, is dat in feite alleen omdat het dient als het actieve instrument van die eigenschap op het objectieve gebied. Zoals een bliksemafleider de elektrische stroom geleidt, zo geleidt het vermogen kriyasakti de scheppende kwintessens, en geeft er richting aan. In het wilde weg gebruikt kan ze doden; geleid door het menselijk verstand schept ze volgens een vooraf uitgedacht plan.

Zo ontstonden de alchemie, de magnetische magie, en veel andere takken van de boom van occulte wetenschap.

Toen er in de loop van de eeuwen volkeren verschenen die zich in hun harteloze egoïsme en arrogantie verre superieur achtten aan alle andere vroeger en nu levende volkeren, toen de ontwikkeling van kriyasakti steeds moeilijker werd en dit goddelijke vermogen op aarde bijna verdween, vergaten die volkeren geleidelijk de wetenschap van hun verre voorouders. Ze gingen zelfs nog verder, en verwierpen zelfs de overlevering van hun antediluviale voorouders, en ontkenden met minachting het bestaan van een geest en een ziel in deze oudste wetenschap. Van de drie grote eigenschappen van de natuur aanvaardden ze alleen het bestaan van de stof, of beter gezegd haar illusoire aspect, want de materialisten erkennen zelf dat ze over de echte stof, of substantie, helemaal niets weten; en ze hebben deze beslist nooit waargenomen, zelfs geen glimp ervan.

Zo werd de moderne scheikunde geboren.

Alles verandert als gevolg van cyclische evolutie. De volmaakte cirkel wordt één, een driehoek, een viertal, en een vijftal. Het scheppende beginsel – voortgekomen uit de wortelloze wortel van het absolute bestaan, dat begin noch einde heeft, en waarvan het symbool een slang is, of een perpetuum mobile, die haar staart inslikt om haar kop te bereiken – is de azoth van de alchemisten van de middeleeuwen geworden. De cirkel wordt een driehoek, die eruit emaneert, zoals Minerva uit het hoofd van Jupiter. De cirkel symboliseert het absolute; de rechterlijn of het rechterbeen symboliseert de metafysische synthese en de linker de fysieke synthese. Wanneer moeder natuur uit haar lichaam de horizontale lijn zal hebben gevormd die deze twee lijnen verenigt, dan is dat het moment voor het ontwaken van kosmische activiteit.

Tot dan is purusha, de geest, gescheiden van prakriti: de stoffelijke natuur, die nog niet is geëvolueerd. Hij heeft benen die alleen potentieel bestaan; hij kan zich nog niet bewegen, en heeft ook geen armen om te werken met de objectieve vorm van wereldse dingen. Zonder ledematen kan purusha pas beginnen te bouwen als hij op de nek van prakriti, de blinde, is geklommen;1 de driehoek wordt dan een vijfhoek, de microkosmische ster. Vóór het bereiken van deze toestand moeten die twee (purusha en prakriti) zowel het stadium van het viertal als dat van het kruis dat voortbrengt, doorlopen. Dit is het kruis van de aardse magiërs, die pronken met hun ontwijde symbool, namelijk het kruis verdeeld in vier delen, dat men naar keuze als ‘Taro’, ‘Tora’, ‘Ator’, en ‘Rota’, kan lezen. De maagdelijke substantie, of adamitische aarde, de Heilige Geest van de oude alchemisten van het rozenkruis, is bij de kabbalisten – allemaal lakeien van de moderne wetenschap – Na2CO3, soda, en C2H6O, of alcohol, geworden!

1. Sankhya-filosofie van Kapila.

Morgenster, dochter van de dageraad, hoe diep ben je van je verheven positie gevallen, arme alchemie! Alles gaat vervelen, alles gaat voorbij, alles gaat kapot, op onze oude planeet, die driemaal is verwoest. Maar dat wat was, is er nog altijd, en zal er altijd zijn, tot het einde der tijden. Woorden veranderen, en hun betekenis wordt al snel verdraaid. Maar eeuwige denkbeelden blijven altijd bestaan, en zullen nooit tot het verleden behoren. Onder de ezelshuid waarin de prinses-natuur zich heeft gehuld om de dwazen te misleiden, zoals in het sprookje van Perrault, zal de leerling van de filosofen van de oudheid altijd de waarheid herkennen, en haar vereren. Blijkbaar valt deze ezelshuid meer in de smaak bij de moderne pseudofilosofen en materialistische alchemisten die de levende ziel opofferen aan de dode vorm, dan de onverhulde prinses-natuur.

Daarom valt deze huid alleen van haar af voor de droomprins die in de ring die hem was gestuurd, een trouwring herkent. Aan alle hovelingen die zich verdringen rond vrouwe natuur, en haar stoffelijk omhulsel in stukken snijden, heeft ze niets dan haar opperhuid te bieden. Daarom troosten ze zich door nieuwe namen te geven aan dingen die zo oud zijn als de wereld, terwijl ze tegelijkertijd luid verklaren dat ze nieuwe ontdekkingen hebben gedaan. De necromantie van Mozes is het hedendaagse spiritisme geworden; en de wetenschap van de oude tempelingewijden, het magnetisme van de gymnosofisten van India, het weldadige en genezende mesmerisme van Asklepios, ‘de verlosser’, worden nu alleen geaccepteerd als ze hypnose worden genoemd, met andere woorden zwarte magie als men er de juiste naam aan geeft.

Valse neuzen overal! Maar laten we blij zijn; hoe valser en langer ze zijn des te eerder zullen ze loslaten en vanzelf eraf vallen!

De hedendaagse materialisten willen ons doen geloven dat de alchemie, of de transmutatie van onedele metalen in goud en zilver, in alle tijden slechts pure kwakzalverij is geweest. Volgens hen is het geen wetenschap maar bijgeloof; en daarom is ieder mens die erin gelooft, of doet alsof hij erin gelooft, onnozel of een bedrieger. Onze encyclopedieën staan vol scheldwoorden voor alchemisten en occultisten.

Allemaal goed en wel, maar, academici, geef ons dan redenen die afdoende aantonen dat transmutatie absoluut onmogelijk is. Vertel ons hoe het komt dat zelfs in alkaliën een basis van metalen wordt gevonden. We kennen bepaalde geleerde natuurkundigen die denken dat het idee van het reduceren van de elementen tot hun oorspronkelijke toestand, en zelfs tot hun ene oorspronkelijke essentie (zie bijvoorbeeld Crookes en zijn meta-elementen), niet zo dom is als het op het eerste gezicht lijkt. Deze elementen kunnen – als u eenmaal de hypothese aanneemt dat ze allemaal vanaf het begin hebben bestaan in het stollingsgesteente waaruit de aardkorst volgens u is gevormd – heel goed opnieuw worden opgelost en door een reeks transmutaties weer worden teruggebracht tot wat ze oorspronkelijk waren. Het gaat erom een oplosmiddel te vinden dat sterk genoeg is om in een paar dagen of zelfs een paar jaar tot stand te brengen waar de natuur eeuwen voor nodig heeft. De scheikunde, en vooral Crookes, heeft afdoende aangetoond dat er tussen metalen een verwantschap bestaat, die niet alleen duidelijk wijst op een gemeenschappelijke oorsprong maar ook op een identieke ontstaansgeschiedenis.

Geachte geleerden, u die zo hard lacht om de alchemie en de alchemisten, en die wetenschap negeert, hoe komt het dan dat een van uw beste scheikundigen, Berthelot – schrijver van La synthèse chimique, die goed thuis was in hun werken – wel moest erkennen dat de alchemisten een diepgaande kennis van de stof hadden?

En hoe komt het dat M.-E. Chevreul1, die gerespecteerde geleerde, wiens kennis en ook de hoge leeftijd die hij in het volle bezit van al zijn vermogens heeft bereikt, onze huidige eeuw – met al zijn zelfgenoegzaamheid en die niet snel ergens van onder de indruk is – versteld heeft doen staan; hoe komt het dat hij die voor de industrie zoveel nuttige ontdekkingen heeft gedaan, zoveel werken over alchemie bezat?

1. Noot vert.: Michel-Eugène Chevreul (1786-1889), een beroemde Franse scheikundige. Hij stierf toen hij 103 was.

Is het niet mogelijk dat de sleutel tot zijn lange levensduur kan worden gevonden in een van die vele werken die volgens u alleen maar een hoop dwaas en belachelijk bijgeloof bevatten?

Het feit dat deze grote geleerde, de nestor van de moderne scheikunde, de moeite nam om na zijn dood de vele werken over deze ‘pseudowetenschap’ die hij bezat, aan de Bibliotheek van het Museum na te laten, is een hele openbaring. We hebben ook niet gehoord dat de verlichte denkers van de wetenschap die aan dit heiligdom verbonden zijn, deze boeken over alchemie als waardeloze rommel in de prullenbak hebben geworpen, boeken die zogenaamd vol staan met fantastische droombeelden voortgebracht door zieke en gestoorde hersenen.

Trouwens, onze wetenschappers vergeten twee dingen: ten eerste, dat ze, omdat ze nooit de sleutel tot het jargon van deze hermetische boeken hebben gevonden, geen enkel recht hebben om te beoordelen of dit jargon waarheid of onwaarheid verkondigt; en ten tweede, dat de wijsheid zeker niet met hen werd geboren, en ook niet met onze tegenwoordige wijzen zal sterven.

Elke wetenschap, herhalen we, heeft haar drie aspecten; in ieder geval twee: het objectieve en het subjectieve. De alchemistische transmutaties, met of zonder het ‘projectiepoeder’, kunnen we in de eerste categorie onderbrengen; in de tweede, alle verstandelijke beschouwingen. De derde bevat een verborgen betekenis van de hoogste spiritualiteit. Maar, omdat de symbolen van de eerste twee categorieën identiek van vorm zijn, en bovendien, zoals ik in De geheime leer heb geprobeerd te bewijzen, zeven interpretaties hebben, afhankelijk van het gebied van de natuur – het fysieke, het psychische, of het zuiver spirituele – waarop men de symbolen betrekt, zal men gemakkelijk begrijpen dat het alleen aan hoge ingewijden is gegeven om het jargon van de hermetische filosofen juist te interpreteren.

En omdat er meer valse dan echte alchemistische geschriften in Europa zijn, zou zelfs Hermes er geen wijs meer uit kunnen worden. Wie weet bijvoorbeeld niet dat een bepaalde reeks formules een concrete toepassing kan hebben die van grote waarde is in de technische alchemie, terwijl dezelfde symbolen, als ze worden gebruikt om een idee weer te geven dat tot het terrein van de psychologie behoort, een heel andere betekenis zullen hebben? Onze overleden broeder Kenneth Mackenzie drukt dit goed uit wanneer hij over de hermetische wetenschappen zegt:

. . . voor de praktiserende alchemist, die ernaar streefde om door de speciale regels van zijn kunst rijkdom te verwerven, was de ontwikkeling van een halfmystieke filosofie van secundair belang; en zijn doel moest worden nagestreefd zonder enige verwijzing naar zoiets als een theosofisch stelsel; terwijl de wijze die zich tot het hogere gebied van metafysische contemplatie had verheven, het louter stoffelijke deel van deze studies verwierp als verdere beschouwing onwaardig.1

1. Kenneth R.H. Mackenzie, Royal Masonic Cyclopaedia, 1877, blz. 310.

Zo wordt duidelijk dat de symbolen die men gebruikt als gids bij de transmutatie van metalen, weinig te maken hebben met de methoden die we nu scheikundig noemen. Hier nog even een vraag: wie van onze grote wetenschappers zou figuren zoals Paracelsus, Van Helmont, Roger Bacon, Boerhaave, en veel andere beroemde alchemisten als bedriegers durven te behandelen?

Of, terwijl de academici zowel de kabbala als de alchemie negeren (hoewel ze hun inspiratie en hun beste ontdekkingen aan laatstgenoemde ontlenen), beginnen de Europese kabbalisten en occultisten in het algemeen de geheime wetenschappen van het Oosten heimelijk te vervolgen. In feite bestaat de wijsheid van het Oosten niet voor onze wijzen van het Westen; ze stierf met de drie Wijzen uit het Oosten. Niettemin komt de alchemie – die, als men haar goed onderzoekt, de basis blijkt te zijn van alle occulte wetenschappen – uit het Verre Oosten. Er zijn mensen die beweren dat ze slechts de postume ontwikkeling is van de magie van de Chaldeeën. We zullen proberen te bewijzen dat laatstgenoemde slechts de erfgenaam was, eerst van de antediluviale alchemie, en later van die van de Egyptenaren. Olaus Borrichius, een autoriteit op dit gebied, zegt dat we haar oorsprong in de vroegste oudheid moeten zoeken.

In welke periode ligt de oorsprong van de alchemie? Er is in onze tijd geen schrijver die ons dat precies kan vertellen. Sommigen noemen Adam als haar eerste adept; anderen schrijven haar toe aan de loslippigheid van ‘de zonen van God, die zagen hoe mooi de dochters van de mensen waren, en uit hen de vrouwen kozen die ze maar wilden’.1

1. Genesis 6:2.

Mozes en Salomo zijn latere adepten in die wetenschap, want ze werden voorafgegaan door Abraham, die op zijn beurt in de wetenschap der wetenschappen werd voorafgegaan door Hermes. Zegt Avicenna ons niet dat de Smaragden tafel – de oudste nog bestaande verhandeling over alchemie – op het lichaam van Hermes werd gevonden, dat eeuwen geleden in Hebron werd begraven door Sara, de vrouw van Abraham? Maar ‘Hermes’ is nooit de naam van een mens geweest, maar is een algemene titel, net zoals de term neoplatonist vroeger, en ‘theosoof’ nu. Wat is er in feite bekend over Hermes Trismegistus, ‘de in drie opzichten grootste’? Minder dan over Abraham, zijn vrouw Sara, en zijn bijvrouw Hagar, wat volgens Paulus een allegorie is.1 Hermes werd al in de tijd van Plato geïdentificeerd met de Thoth van de Egyptenaren. Maar dit woord thoth betekent niet alleen ‘intelligentie’, het betekent ook ‘assemblee’ en school. Thoth-Hermes is in feite slechts de personificatie van de stem (of het heilige onderwijs) van de priesterkaste van Egypte; d.w.z. de stem van de grote hiërofanten.

1. Paulus legt het heel duidelijk uit. Volgens hem vertegenwoordigt Sara ‘het hemelse Jeruzalem’ en Hagar ‘de berg Sinaï in Arabië’, die ‘het huidige Jeruzalem belichaamt’ (Galaten 4:25-6).

En als dit het geval is, in welk prehistorisch tijdperk is de hiërarchie van ingewijde priesters in het land Chemi dan begonnen? Zelfs als deze vraag kon worden beantwoord, komt daarmee nog geen einde aan onze problemen. Want het oude China beweert net zozeer als het oude Egypte het vaderland van de alkahest en van de fysieke en transcendentale alchemie te zijn; en China zou heel goed gelijk kunnen hebben. Een zendeling, een oude inwoner van Peking, William A.P. Martin, noemt het de ‘bakermat van de alchemie’. Bakermat is misschien niet helemaal het juiste woord, maar het is zeker dat het Hemelse Rijk het recht zou hebben om zich tot de oudste scholen van occulte wetenschappen te rekenen. In ieder geval is de alchemie vanuit China tot in Europa doorgedrongen, zoals we zullen bewijzen.

Intussen kan onze lezer kiezen; want een andere vrome zendeling, Hood, verzekert ons uitdrukkelijk dat de alchemie ontstond in de tuin ‘aangelegd in het Eden van het Oosten’. Als we hem mogen geloven, is ze de uitvinding van Satan, die Eva verleidde in de vorm van een slang, maar die vergat om er patent op te nemen; en de beste man bewijst dit op grond van die naam. Het Hebreeuwse woord voor slang is nachash, meervoud nachashim. Zoals men ziet zijn de woorden chemie en alchemie afgeleid van deze laatste lettergreep, shim. Is dit niet zonneklaar, en vastgesteld overeenkomstig de strengste regels van de moderne filologie?

Laten we nu onze bewijzen geven.

De beste autoriteiten op het gebied van de oude wetenschappen – onder andere William Godwin – hebben aangetoond dat, hoewel de alchemie door bijna alle volkeren van de oudheid lang voor onze jaartelling op grote schaal werd bestudeerd, de Grieken haar pas na het begin van het christelijke tijdperk begonnen te bestuderen, en dat ze pas veel later voor iedereen toegankelijk werd. Men moet goed begrijpen dat hier alleen de leken-Grieken worden bedoeld, de niet-ingewijden. Want de adepten van de Griekse tempels van Magna Graecia kenden haar al sinds de tijd van de Argonauten. De oorsprong van de alchemie in Griekenland dateert dus uit deze tijd, zoals het allegorische verhaal van het ‘Gulden Vlies’ duidelijk aantoont.

Men hoeft immers slechts te lezen wat er over de expeditie van Jason – te goed bekend om hier nog eens het verhaal daarover te vertellen – in de Suidae Lexicon wordt gezegd:

Δέρας, deras, het Gulden Vlies, dat Jason en de Argonauten, na een reis over de Zwarte Zee naar Colchis, mee terug namen, samen met Medea, de dochter van Aietes, koning van Aia. Wat ze meenamen was echter helemaal niet wat ze volgens de dichters hebben meegenomen, maar een boek geschreven op een huid (δέρμασι), waarin werd beschreven hoe goud door scheikundige middelen kan worden gemaakt. Tijdgenoten noemden deze ramshuid het Gulden Vlies, waarschijnlijk op grond van de grote waarde van de instructies die ze bevatte.

Deze uitleg is iets duidelijker en veel waarschijnlijker dan de geleerde hersenspinsels van onze huidige mythologen,1 want we moeten niet vergeten dat het Colchis van de Grieken het tegenwoordige Imeretië aan de Zwarte Zee is; dat de Rioni, de grote rivier die het land doorkruist, de Phasis van de Ouden is, die zelfs nu nog gouddeeltjes meevoert; en dat de overleveringen van alle autochtone volkeren die langs de kust van de Zwarte Zee leven, zoals de Mingreliërs, de Abchaziërs en de Imeretiërs, deze oude legende van het Gulden Vlies uitvoerig beschrijven. Hun voorouders, zeggen ze, zijn allemaal ‘goudmakers’ geweest, dat wil zeggen ze bezaten het geheim van de transmutatie dat nu alchemie heet.

1. A. de Gubernatis (Mythologie zoologique, deel 1, 1874, blz. 427), die vindt dat, omdat de ram ‘in het Sanskriet mesha of meha wordt genoemd, hij die uitstort of uitgiet’, de ram van het Gulden Vlies van de Grieken daarom ‘de wolk . . . die water maakt’ (we vervangen het oorspronkelijke werkwoord ‘urineren’) moet zijn; en F.L.W. Schwartz, die de ramshuid vergelijkt met een stormachtige nacht, en ons vertelt dat ‘de sprekende ram de stem is die uit een elektrisch geladen wolk schijnt te komen (Der Ursprung der Mythologie, 1860, blz. 219-20&vn), maken ons aan het lachen. Deze geleerden zitten zelf zo vol met wolken dat hun fantastievolle interpretaties door serieuze studenten nooit zullen worden aangenomen. En toch schijnt Paul Decharme, schrijver van Mythologie de la Grèce antique, hun opvattingen te delen.

In elk geval is het een feit dat de Grieken, met uitzondering van hun ingewijden, de hermetische wetenschappen niet kenden tot de tijd van de neoplatonisten (tegen het einde van de vierde en vijfde eeuw), en niets wisten over de echte alchemie van de oude Egyptenaren, van wie de geheimen zeker niet algemeen bekend waren. In de derde eeuw van de christelijke jaartelling publiceerde keizer Diocletianus zijn beroemde edict, waarin hij opdracht gaf tot een heel zorgvuldige zoektocht in Egypte naar alle boeken die handelen over het maken van goud, en die hij in het openbaar liet verbranden. W. Godwin vertelt ons dat er daarna in het rijk van de farao’s bovengronds geen enkel werk over alchemie was overgebleven, en er twee eeuwen lang niet over werd gesproken.

Hij zou eraan hebben kunnen toevoegen dat er in het binnenste van de aarde nog steeds een groot aantal soortgelijke werken bestaan, in de vorm van papyrussen die met de mummies zijn begraven en die tienduizend jaar oud zijn. Waar het om gaat is om een verhandeling over alchemie te kunnen herkennen als deze de vorm heeft van een sprookje, zoals die van het Gulden Vlies, of van een ‘verhaal’ uit de tijd van de eerste farao’s. Maar het was niet de in allegorieën van papyrussen verborgen geheime wijsheid die de alchemie of de hermetische wetenschappen in Europa introduceerde.

De geschiedenis leert dat de alchemie in China ruim zestien eeuwen voor onze jaartelling werd ontwikkeld, en dat ze nooit een grotere bloei had gekend dan tijdens de eerste eeuwen van het christendom. Tegen het einde van de vierde eeuw, toen het Oosten zijn poorten opende voor handel met de Latijnse volkeren, drong de alchemie opnieuw in Europa door. Byzantium en Alexandrië, de twee belangrijkste handelscentra, werden plotseling overspoeld met werken over transmutatie, terwijl bekend was dat Egypte er niet één meer had. Waar kwamen deze verhandelingen vol met aanwijzingen over hoe men goud kan maken en hoe men het menselijk leven kan verlengen, dan vandaan? Zeker niet uit de heiligdommen van Egypte, want deze Egyptische verhandelingen bestonden niet meer. We bevestigen dat de meeste ervan slechts min of meer juiste interpretaties waren van de allegorische verhalen over groene, blauwe, en gele draken, en roze tijgers, alchemistische symbolen van de Chinezen.

Alle verhandelingen die men nu in de openbare bibliotheken en musea van Europa kan vinden, zijn niets anders dan de gewaagde hypothesen van allerlei mystici uit verschillende tijden die op weg naar de grote inwijding halverwege zijn blijven steken. Maar men hoeft slechts enkele zogenaamde ‘hermetische’ verhandelingen te vergelijken met die welke onlangs uit China zijn meegebracht, om in te zien dat Thoth-Hermes, of beter gezegd de wetenschap met die naam, daaraan geen schuld heeft. Alles wat men van de middeleeuwen tot aan de 19de eeuw in Europa over alchemie wist, was vanuit China geïmporteerd en daarna omgezet in hermetische geschriften. De meeste van deze geschriften zijn door Grieken en Arabieren in de achtste en negende eeuw samengesteld, en in de middeleeuwen opnieuw samengesteld, en ze blijven onbegrepen in de negentiende eeuw. De Saracenen, van wie de beroemdste school voor alchemie zich in Bagdad bevond, en die nog oudere tradities voortzetten, hadden zelf het geheim ervan verloren. De grote Geber verdient eerder de titel van vader van de moderne scheikunde dan van de hermetische alchemie, ook al schrijft men de invoering van de alchemistische wetenschap in Europa aan hem toe.

Na het vandalisme van Diocletianus is de sleutel tot de geheimen van Thoth-Hermes alleen nog diep in de inwijdingscrypten van het oude Oosten te vinden.

Laten we het Chinese stelsel dan vergelijken met dat wat men de hermetische wetenschappen noemt.

1. Het tweevoudige doel dat beide scholen nastreven is identiek; het maken van goud, en het verjongen en verlengen van het menselijk leven door middel van het menstruum universale of de lapis philosophorum. Het derde doel, of de werkelijke betekenis van de ‘transmutatie’ – waaraan christelijke adepten totaal geen aandacht hebben besteed, omdat ze tevreden zijn met hun geloof in de onsterfelijkheid van de ziel – is door de volgelingen van de oude alchemisten nooit goed begrepen. Tegenwoordig wordt het, deels door onverschilligheid, deels door onbruik, volledig weggelaten uit het summum bonum (hoogste goed) dat door alchemisten in christelijke landen wordt nagestreefd. Niettemin zijn de echte oosterse alchemisten alleen in dit laatste doel geïnteresseerd. Alle ingewijde adepten, die goud verachten en een diepe onverschilligheid voor het leven hebben, hechten weinig waarde aan de eerste twee doeleinden van de alchemie.

2. Beide scholen erkennen het bestaan van twee elixers: het grote en het kleine. Laatstgenoemde werd op het fysieke gebied gebruikt voor de transmutatie van metalen en het herstel van de jeugd. Het grote ‘elixer’, dat alleen symbolisch een elixer was, schonk de grootste schat: bewuste onsterfelijkheid van de geest, het nirvana door alle cyclussen heen, dat voorafgaat aan het paranirvana, of de volledige vereenzelviging met de ene essentie.

3. De beginselen die de basis van de twee stelsels vormen, zijn identiek, namelijk de samengestelde aard van de metalen en hun ontwikkeling uit eenzelfde kiem of oorsprong. Het Chinese teken tsing, dat ‘kiem’ betekent, en t’ai, ‘moederschoot’, die men in Chinese werken over alchemie voortdurend aantreft,1 zijn de voorlopers van dezelfde woorden die men zo vaak aantreft in de alchemistische verhandelingen van de hermetici.

1. W.A.P. Martin, ‘Alchemy in China’, China Review, januari 1879. Noot vert.: Opgenomen in zijn boek: The Chinese: Their Education, Philosophy and Letters, 1881, blz. 167-93. Voor citaat zie blz. 189 in dat boek.

4. Kwik en lood worden in het Oosten op dezelfde manier gebruikt als kwik en zwavel in het Westen; en, omdat ze nog zoveel andere ingrediënten gemeen hebben, zien we dat beide scholen van alchemie ze in een drievoudige betekenis gebruiken. En die derde betekenis ontgaat de Europese alchemisten.

5. De alchemisten van beide landen aanvaarden de leer van de cyclus van transmutaties, waarin de edelmetalen terugkeren naar hun basiselement.

6. De alchemie van beide scholen is nauw verbonden met astrologie en magie.

7. Tot slot: het taalgebruik van beide is extravagant, zoals wordt opgemerkt door de schrijver van ‘Alchemy in China’, die vindt dat de taal van de Europese alchemisten – die zo totaal anders is dan die van alle andere westerse wetenschappen, maar in zijn metaforische jargon de taal van de volkeren van het Verre Oosten volmaakt imiteert – een goed bewijs is dat de alchemie in Europa haar oorsprong had in het Verre Oosten.

En als we zeggen dat alchemie nauw verbonden is met magie en astrologie, moet men niet luid gaan protesteren. Het woord magie is een oude Perzische term en betekent kennis die alle wetenschappen omvat, zowel fysische als metafysische, die vroeger werden bestudeerd. De geleerde priesterkasten van de Chaldeeën onderwezen magie, waaruit het gnosticisme is voortgekomen. Werd Abraham niet een ‘Chaldeeër’ genoemd? En Jozef, een vrome jood, zei over de aartsvader dat hij wiskunde onderwees, of de esoterische wetenschap in Egypte, en daartoe behoorde de wetenschap van de sterren. Iemand die magie onderwees was noodzakelijkerwijs astroloog.

Maar het zou een grote fout zijn om de alchemie van de middeleeuwen te verwarren met de antediluviale alchemie. De alchemie die nu bekend is, beschikt over drie belangrijke middelen: de steen der wijzen, die dient voor de transmutatie van metalen; de alkahest, of het universele oplosmiddel; en het elixir vitae, dat de eigenschap heeft menselijk leven voor onbepaalde tijd te verlengen. Maar de echte filosofen en de ingewijden hielden zich niet bezig met de laatste twee. De drie alchemistische middelen zijn, zoals de drie-eenheid, één en ondeelbaar; ze zijn pas drie verschillende middelen geworden toen de wetenschap zich verlaagde tot het gebied van het menselijk egoïsme. Terwijl de priesterkaste, inhalig en ambitieus, de spirituele en absolute eenheid verpersoonlijkte door haar in drie personen te verdelen, scheidden de pseudomystici de goddelijke kracht van de universele kriyasakti, en maakten er drie middelen van. In zijn Magia naturalis zegt Giambattista della Porta dit duidelijk:

Ik beloof je geen gouden bergen, noch de steen der wijzen . . . noch zelfs die gouden drank die degene die haar drinkt onsterfelijk maakt. . . . Dat is slechts een droom; immers, omdat de wereld aan verandering onderhevig is, zal alles wat ze voortbrengt worden vernietigd.1

1. Geciteerd in Alexander Wilder, New Platonism and Alchemy, 1869, blz. 25.

Geber, de grote Arabische alchemist, is nog explicieter. Hij schijnt de volgende opmerkingen met een profetische blik op de toekomst te hebben geschreven:

Zonen van kennis, als we iets voor u hebben verborgen, verbaas u daar dan niet over; want we hebben het niet voor u verborgen; maar we hebben alleen taal gebruikt die het verbergt voor slechte mensen, opdat onrechtvaardige en verdorven mensen het niet zullen begrijpen. Maar u, zonen van de waarheid, zoek en u zult dit meest voortreffelijke geschenk van God vinden, dat hij alleen voor u heeft bestemd. Zonen van dwaasheid, goddeloosheid en wereldse zaken, probeer deze kennis niet te doorgronden, want ze zou u vernietigen, en u minachting en diepe ellende bezorgen.1

1. Geciteerd in Alexander Wilder, Op.cit, blz. 26.

Laten we eens kijken wat sommige andere schrijvers over het onderwerp te zeggen hebben. Terwijl ze begonnen te denken dat alchemie alleen maar een metafysische filosofie was in plaats van een fysische wetenschap (wat onjuist is), verklaarden ze dat de bijzondere transmutatie van onedele metalen in goud slechts een figuurlijke manier van uitdrukken was voor de transformatie van de mens, de bevrijding van zijn erfelijke tekortkomingen en van zijn zwakheden, om een staat van regeneratie te bereiken die hem tot een goddelijk wezen zou maken.

Dit is in feite de synthese van de transcendentale alchemie, en haar voornaamste doel; maar dit doel vertegenwoordigt nog niet alle doeleinden van die wetenschap. Aristoteles, die tegen Alexander zei dat ‘de steen der wijzen helemaal geen steen is, dat hij in ieder mens is, overal, op elk moment, en het uiteindelijke doel van alle filosofen wordt genoemd’,1 vergiste zich in zijn eerste stelling, maar had wat de tweede betreft gelijk. Op het fysieke gebied brengt het geheim van de alkahest een bestanddeel voort dat de steen der wijzen wordt genoemd; maar voor degenen die niets geven om vergankelijk goud, is de alkahest, zoals prof. Wilder ons vertelt, ‘slechts de algeist, of goddelijke geest, die alles van grovere aard oplost, opdat de minder heilige beginselen worden verwijderd’.2 Het elixir vitae zou dus slechts het water van het leven zijn, dat, zoals Godwin zegt, ‘een universeel geneesmiddel is met de eigenschap om de mens te verjongen en hem eeuwig leven te schenken’.3

1. Op.cit, blz. 27.
2. Op.cit.
3. Op.cit.

Zo’n veertig jaar geleden heeft dr. Hermann Kopp in Duitsland een Geschichte der Chemie gepubliceerd. Als hij over alchemie spreekt, opgevat in haar speciale rol van voorloper van de moderne scheikunde, maakt hij gebruik van een veelbetekenende uitdrukking die een pythagoreeër of een platonist onmiddellijk zou begrijpen: ‘Indien met de term wereld de microkosmos die de mens voorstelt, wordt bedoeld, dan wordt het gemakkelijk om de geschriften van de alchemisten te interpreteren.’1

1. Op.cit.; H. Kopp, Geschichte der Chemie, 1844, deel 2, blz. 233.

Eirenaeus Philalethes verklaart:

De steen der wijzen vertegenwoordigt het grote heelal (of macrokosmos) en bezit alle krachten van het grote stelsel, die verzameld en besloten zijn in het kleine stelsel. Dit laatste heeft een magnetische kracht die vanuit het heelal zijn gelijke aantrekt. Het is een hemelse kracht die de hele schepping doordringt, maar die is belichaamd in een verkleinde versie van zichzelf [de mens].1

1. Geciteerd in Alexander Wilder, New Platonism and Alchemy, 1869, blz. 27.

Luister naar wat Alipili in een van zijn vertaalde werken zegt:

Hij die kennis heeft van de microkosmos kan niet lang onwetend blijven van kennis van de macrokosmos. Daarom hebben de Egyptenaren, ijvere natuuronderzoekers, zo vaak gezegd: ‘Mens ken uzelf’. Maar hun bekrompen discipelen, de Grieken, vatten deze uitspraak moralistisch op, en maakten in hun onwetendheid inscripties ervan in hun tempels. Maar ik zeg u, wie u ook bent, die tot in de diepste kern van de natuur wilt doordringen: als u dat wat u zoekt niet binnenin u vindt, zult u het nooit buiten u vinden. . . . Wie als natuuronderzoeker succes wil hebben, zal daarvoor geen ruimer of beter onderzoeksterrein vinden dan zichzelf. Daarom volg ik hier het voorbeeld van de Egyptenaren, en herhaal, overeenkomstig de waarheid die mij door ervaring duidelijk is geworden, met luide stem en uit het diepst van mijn ziel, diezelfde woorden van de Egyptenaren: ‘Mens ken uzelf, want de schat der schatten ligt in u verborgen.’1

1. Op.cit., blz. 27-8; Alipili, Centrum Naturae Concentratum: or the Salt of Nature Regenerated, 1696, blz. 78-80.

Eirenaeus Philalethes Cosmopolita, een Engelse alchemist en hermetische filosoof, zinspeelde in 1669 op de vervolging waarvan de filosofie het voorwerp was, en schreef:

Velen (die niet bekend zijn met deze kunst) denken dat men om de vruchten ervan te genieten, dit of dat zou moeten doen; dat dachten wij eerst ook, maar omdat we voorzichtiger zijn geworden door het grote gevaar dat we hebben gelopen [en minder ambitieus zijn met betrekking tot de drie middelen die de alchemie ons biedt], hebben we voor een meer geheime methode gekozen.1

1. Wilder, Op.cit., blz. 26; Eyraeneus Philaletha Cosmopolita (George Starkey), Secrets Reveal’d, 1645, blz. 33.

En de alchemisten deden er goed aan om dit te doen. Want in een tijdperk waarin mannen en vrouwen voor een klein religieus meningsverschil als ketters werden behandeld, vogelvrij werden verklaard, en verbannen, en waarin die wetenschap werd gestigmatiseerd als tovenarij, was het volgens prof. A. Wilder heel begrijpelijk

dat mensen die afwijkende ideeën koesteren, om met elkaar te communiceren een symbolentaal en wachtwoorden zouden bedenken die voor hun bloeddorstige tegenstanders onbekend blijven.1

1. Wilder, Op.cit., blz. 26.

De schrijver herinnert ons aan de hindoe-allegorie van Krishna die zijn geadopteerde moeder opdraagt in zijn mond te kijken. Ze deed dat, en zag daarin het hele universum. Dit komt precies overeen met de kabbalistische leer die stelt dat de microkosmos slechts een getrouwe afspiegeling van de macrokosmos is; een fotografische kopie voor wie dat begrijpt. Cornelius Agrippa, misschien wel de bekendste alchemist, zegt daarom:

Er is iets dat door God is geschapen, het onderwerp van alle verwondering op aarde en in de hemel; het is in feite dierlijk, plantaardig, en mineraal; het is overal te vinden, aan weinigen bekend, en wordt door niemand met zijn juiste naam aangeduid, maar het wordt verborgen in getallen, symbolen, en raadsels, zonder welke noch de alchemie noch de natuurlijke magie haar perfectie kan bereiken.1

1. Wilder, Op.cit., blz. 28; Heinrich Cornelius Agrippa, De occulta philosophia, boek 2, hfst. 4.

De toespeling wordt nog duidelijker als we een bepaalde passage uit Alchemist’s Encheiridion (1672) lezen:

Ik zal nu in deze verhandeling de natuurlijke toestand van de steen der wijzen aan u duidelijk maken, gehuld in zijn drievoudige gewaad, deze steen van rijkdom en menslievendheid . . . die alle geheimen bevat, en die een goddelijk mysterie is . . . waarvan de verheven aard in de wereld geen gelijke kent. Let dus goed op wat ik zeg, en bedenk dat hij een drievoudig gewaad heeft, namelijk lichaam, ziel, en geest.1

1. Wilder, Op.cit., blz. 28.

Met andere woorden, die steen bevat het geheim van de transmutatie van metalen, dat van het elixer voor een lang leven, en van bewuste onsterfelijkheid.

De filosofen uit de oudheid wilden vooral dit laatste geheim graag ontdekken, terwijl ze het aan de huidige pseudofilosofen overlieten om zich bezig te houden met de eerste twee. Het is het Woord of de ‘onuitsprekelijke naam’, waarvan Mozes zei dat het niet nodig is om het op verre plaatsen te zoeken, want ‘het Woord is heel dichtbij, het is in je mond en in je hart’.1

1. Deuteronomium 30:14.

Philalethes, de Engelse alchemist, zegt hetzelfde, maar met andere woorden:

In de wereld zullen onze geschriften als een tweesnijdend mes zijn; sommigen zullen er kunstwerken mee uitsnijden, anderen zullen er alleen hun vingers aan snijden; maar men kan ons dit niet verwijten, omdat we iedereen die aan dit werk begint ernstig waarschuwen dat hij zich dan gaat bezighouden met de hoogste filosofie die in de natuur bestaat. En hoewel we in het Engels schrijven, zullen onze geschriften voor sommigen die denken dat ze ons goed begrijpen, even moeilijk als Grieks blijven, terwijl ze onze denkbeelden volledig verkeerd interpreteren; want is het denkbaar dat zij die niets van de natuur weten, wijzen worden door boeken te lezen die de natuur verklaren?1

1. Wilder, Op.cit., blz. 29; Eirenaeus Philalethes, Ripley Reviv’d, 1678, blz. 159-60.

Espagnet waarschuwt zijn lezers op eenzelfde manier:

Laat een zoeker naar waarheid gebruikmaken van maar een paar schrijvers die een goede reputatie hebben en die waarheidslievend zijn; laat hij dingen die snel worden begrepen wantrouwen, vooral wat betreft mystieke namen en geheime werkingen; want de waarheid ligt verborgen in duisternis, en filosofen schrijven het meest misleidend wanneer ze duidelijk lijken te schrijven, en het meest waarheidsgetrouw wanneer ze zich duister uitdrukken.1

1. Wilder, Op.cit., blz. 29; Jean d’Espagnet, Arcanum Hermeticae philosophiae opus, canon 9.

De waarheid kan niet aan het grote publiek worden gegeven; nu nog minder dan toen de apostelen werd geadviseerd om geen parels voor de zwijnen te werpen. Alle passages die we zojuist hebben geciteerd zijn dus evenzoveel bewijzen van dat wat we naar voren hebben gebracht. Afgezien van de scholen van adepten die voor westerlingen bijna ontoegankelijk zijn, bestaat er in de hele wereld geen enkel boek – en in Europa al helemaal niet – over occulte wetenschap, en zeker niet over alchemie, dat in duidelijke en nauwkeurige taal geschreven is, of dat het publiek een stelsel en een werkwijze biedt die kunnen worden gevolgd zoals in de natuurwetenschap. Elke verhandeling die afkomstig is van een ingewijde of een adept, oud of recent, kan niet alles onthullen, maar beperkt zich ertoe licht te werpen op bepaalde onderwerpen die, zo nodig, mogen worden bekendgemaakt aan hen die het verdienen te weten, terwijl ze versluierd blijven voor hen die het niet verdienen om de waarheid te ontvangen, omdat ze er misbruik van zouden maken.

Iemand die zich beklaagt over de onduidelijkheid en verwarring die lijken te overheersen in de geschriften van de leerlingen van de oosterse school, en de werken uit de middeleeuwen of van de moderne tijd, die helder lijken te zijn geschreven, daartegenover zou stellen, bewijst daarmee slechts dat hij óf het publiek misleidt door zichzelf te misleiden, óf de moderne kwakzalverij promoot, terwijl hij weet dat hij zijn lezers bedriegt. Het is gemakkelijk om semi-moderne werken te vinden die nauwkeurig en methodisch zijn geschreven, maar die slechts de persoonlijke opvattingen van de schrijver geven, dat wil zeggen die slechts van waarde zijn voor hen die absoluut niets over de echte occulte wetenschap weten.

Er wordt veel ophef gemaakt over Éliphas Lévi, die in zijn eentje in feite misschien meer erover wist dan al onze grote Europese magiërs van 1889 tezamen. Maar als u eenmaal het half dozijn boeken van abbé Louis Constant heeft gelezen, herlezen, en uit het hoofd heeft geleerd, hoeveel bent u dan in de praktische occulte wetenschap opgeschoten, of zelfs in uw begrip van de theorieën van de kabbalisten? Zijn stijl is poëtisch en heel charmant. Zijn paradoxen – en bijna elke zin in zijn boeken is er een – zijn geheel Frans van geest. Maar als u eenmaal heeft geleerd om die boeken van begin tot eind uit het hoofd op te zeggen, wat heeft u dan geleerd? Niets, helemaal niets, behalve misschien de Franse taal. We kennen een aantal leerlingen van de grote hedendaagse magiër – in Engeland, in Frankrijk, en Duitsland – allemaal serieuze mensen met een sterke wil, van wie sommigen jaren hebben opgeofferd aan een studie van deze boeken.

Tijdens zijn gedwongen afwezigheid schonk een van zijn leerlingen hem meer dan tien jaar lijfrente, en daarnaast 100 frank per brief. Deze persoon wist na tien jaar minder over magie en de kabbala dan iemand die tien jaar chela is bij een Indiase astroloog! We hebben zijn brieven over magie in verschillende delen met manuscripten in de bibliotheek in Adyar, geschreven in het Frans en vertaald in het Engels, en we dagen de bewonderaars van Éliphas Lévi uit om ons ook maar één persoon te noemen die een occultist zou zijn geworden, zelfs in theorie, door het onderwijs van de Franse magiër te volgen. Hoe kan dat, als immers duidelijk is dat hij zijn geheimen van een ingewijde had? Eenvoudig omdat hij nooit het recht had verkregen om op zijn beurt anderen in te wijden. Zij die iets over de occulte wetenschap weten, zullen ons begrijpen; de bewonderaars zullen ons tegenspreken, en ons om die harde waarheden eerder haten.

De occulte wetenschap, of beter gezegd de sleutel die als enige hun jargon en hun symbolen kan verklaren, kan niet kan worden bekendgemaakt. Ze is alleen occult zolang ze onbekend blijft voor de niet-ingewijde sterveling – vergelijk de sfinx die sterft zodra haar raadsel door een Oedipus wordt opgelost. En de occulte wetenschap kan niet worden gekocht of verkocht. Een rozenkruiser wordt, ‘hij wordt niet gemaakt’, zegt een oud spreekwoord van de hermetische filosofen, waaraan de occultisten toevoegen: ‘De wetenschap van de goden wordt door geweld verkregen; ze moet worden veroverd, en wordt niet automatisch geschonken.’ Dit is precies wat de schrijver van Handelingen van de Apostelen (8:20) bedoelde toen hij schreef over het antwoord dat Petrus aan Simon Magus gaf: ‘Je zult in het verderf worden gestort, jij met je geld, omdat je denkt het geschenk van God te kunnen kopen.’ Occulte kennis moet niet worden gebruikt om geld te verdienen, noch om enig egoïstisch doel te dienen, zelfs niet voor persoonlijke trots.

Laten we verder gaan en ronduit zeggen dat indien de transmutatie zelf, of het denkbeeld van het verwerven van rijkdom, het enige motief zou zijn – afgezien van een uitzonderlijk geval waarin goud zou dienen om een heel volk te redden – ze zwarte magie wordt. Daarom kunnen noch de geheimen van de magie, noch van het occultisme of de alchemie ooit worden onthuld zolang onze mensheid het gouden kalf met steeds grotere bezetenheid aanbidt.

Welke waarde zouden al die werken dan kunnen hebben die ons beloven de sleutel van inwijding te geven tot een van deze twee wetenschappen, die in feite slechts één wetenschap zijn?

Adept-ingewijden zoals Paracelsus of Roger Bacon begrijpen we heel goed. Eerstgenoemde was een van de grote pioniers van de moderne scheikunde; de tweede een pionier van de natuurkunde. Roger Bacon laat dat duidelijk zien in zijn De mirabili potestate artis et naturae (De wonderbaarlijke krachten van de wetenschap en de natuur). Alle wetenschappen van onze tijd worden erin aangekondigd. Hij spreekt daarin over buskruit, en voorspelt het gebruik van stoom als stuwkracht. De hydraulische pers, de duikklok, en de caleidoscoop worden alle daarin beschreven; hij voorspelt de uitvinding van vliegende machines, gebouwd op een zodanige manier dat degene die in deze machine zit – waarin iedereen gemakkelijk een soort moderne luchtballon zal herkennen – slechts aan een instrument hoeft te draaien om de beweging van kunstmatige vleugels op gang te brengen die onmiddellijk tegen de lucht beginnen te slaan zoals vliegende vogels. Hij verdedigt ook zijn broeders alchemisten tegen de beschuldiging dat ze gebruikmaken van geheimschrift.

De reden voor deze geheimhouding onder alle wijzen is de minachting en onverschilligheid van het volk voor de geheimen van wijsheid, en het volk weet ook niet hoe zulke uitstekende zaken moeten worden gebruikt. Want als ze toevallig een waardevol denkbeeld begrijpen, maken ze misbruik van hun kennis, waardoor veel mensen, en soms een heel volk, worden benadeeld en in het ongeluk gestort. Dat alles bewijst dat iemand die een geheim bekendmaakt erger is dan een dwaas, tenzij hij het versluiert voor het volk, en het zo aflevert dat zelfs een geleerde veel moeite moet doen om het te begrijpen. . . . Sommigen hebben hun geheimen verborgen door een bepaalde manier van schrijven, en gebruiken bijvoorbeeld alleen medeklinkers, zodanig dat iemand die dat soort geschriften leest de werkelijke betekenis ervan pas kan ontcijferen als hij de betekenis van de woorden kent [het hermetische jargon]. Dit soort geheimschrift was in gebruik bij de joden, de Chaldeeën, de Syriërs, de Arabieren, en zelfs bij de Grieken, en was vroeger sterk verbreid, vooral onder de joden.1

1. Wilder, Op.cit., blz. 30; Roger Bacon, De mirabili potestate artis et naturae, hfst. 8. Noot vert.: in het Engels vertaald als Friar Bacon, his Discovery of the Miracles of Art, Nature and Magick, 1659, hfst. 8, blz. 37-9.

Dit wordt bewezen door de Hebreeuwse manuscripten van het Oude Testament, de boeken van Mozes of de Pentateuch, die door de invoering van de masoretische punten tien keer zo raadselachtig zijn geworden. Maar wat geldt voor de Bijbel, die men met behulp van de massora en de listen van de kerkvaders alles kon laten zeggen wat men wilde, behalve dat wat deze werkelijk zegt, geldt ook voor de kabbalistische en alchemistische boeken. Omdat de sleutel tot beide in Europa al eeuwen verloren is gegaan, dient de kabbala (de goede kabbala van markies De Mirville, volgens de ex-rabbi, chevalier Drach, de vrome en meest katholieke hebraïst) nu als getuige à décharge voor zowel het Nieuwe als het Oude Testament. Volgens de huidige kabbalisten is de Zohar een boek met profetieën van de katholieke dogma’s van de Latijnse kerk, en is zo de hoeksteen van het evangelie; en dat zou best waar kunnen zijn als tegelijkertijd wordt erkend dat in de evangeliën en in de Bijbel elke naam symbolisch is en elk verhaal allegorisch, net zoals het geval is met alle heilige geschriften die aan de christelijke canon zijn voorafgegaan.

Laten we, vóór we dit artikel dat al te lang is geworden besluiten, kort samenvatten wat we hebben gezegd.

Ik weet niet of onze argumenten en overvloedige citaten enig effect op onze lezers zullen hebben. Maar waar ik zeker van ben is dat ons artikel voor de kabbalisten en ‘meesters’ van deze tijd het effect heeft van een rode lap op een stier in de arena; maar we zijn al lang niet meer bang voor de meest spitse horens. Deze ‘meesters’ danken al hun wetenschap aan de letter van de kabbala, en aan de fantasierijke interpretaties die enkele mystici van de vorige en van de huidige eeuw eraan hebben gegeven, waarop de ‘ingewijden’ van bibliotheken en musea op hun beurt variaties hebben gemaakt; en daarom zullen ze die met hand en tand verdedigen. Het publiek ziet slechts rook en vuur, en wie het hardst schreeuwt is de winnaar. Maar: Magna est veritas et praevalebit.1

1. De waarheid is groot en zal zegevieren.

1. Er is gezegd dat de alchemie vanuit China in Europa is doorgedrongen, en sinds de alchemie (evenals de astrologie) in handen van niet-ingewijden is gevallen, is ze niet langer de zuivere en goddelijke wetenschap van de scholen van de Egyptische Thoth-Hermes van de eerste dynastieën.

2. Het is ook zeker dat de Zohar, waarvan Europa en andere christelijke landen fragmenten bezitten, niet de Zohar is van Shimon ben Yochai, maar een compilatie van oude geschriften en overleveringen die door Moses de León van Guadalajara in de 13de eeuw zijn verzameld, die volgens Mosheim in veel gevallen de interpretaties heeft gevolgd die christelijke gnostici in Chaldea en Syrië hem gaven toen hij daar naartoe was gegaan om ze te zoeken. De echte, oude Zohar treft men in haar geheel slechts aan in het Chaldeeuwse Boek van de getallen, waarvan nu slechts twee of drie onvolledige exemplaren bestaan, die in het bezit zijn van ingewijde rabbi’s. Een van hen woonde in Polen, in strikte afzondering; en hij vernietigde zijn exemplaar vóór hij in 1817 stierf; de andere rabbi, de wijste van Palestina, emigreerde enkele jaren geleden uit Jaffa.

3. Van de echte boeken van Hermes rest alleen een fragment dat bekendstaat als de Smaragden tafel, waarover we later zullen spreken. Alle geschriften die zijn gebaseerd op de boeken van Thoth werden in Egypte in opdracht van Diocletianus in de derde eeuw van onze jaartelling vernietigd en verbrand. Alle andere, waaronder Poimandres, zijn in hun huidige vorm slechts min of meer vage en onjuiste herinneringen opgeschreven door verschillende Griekse en zelfs Latijnse schrijvers, die vaak niet aarzelden om hun eigen interpretaties te laten doorgaan voor echte hermetische fragmenten. En zelfs als er bij toeval nog enkele zouden bestaan, dan zouden ze voor de huidige ‘meesters’ even onbegrijpelijk zijn als de boeken van de alchemisten uit de middeleeuwen.

Een bewijs hiervoor zijn hun eigen persoonlijke en oprechte bekentenissen waarvan we enkele passages hebben geciteerd. We hebben laten zien welke redenen ze hiervoor geven: (a) hun geheimen waren te heilig om door onwetenden te worden ontwijd, en waren in hun verhandelingen alleen opgeschreven en verklaard om door een klein aantal ingewijde adepten te worden gebruikt; en ze waren te gevaarlijk om ze in handen te geven van degenen die in staat zijn ze te misbruiken; (b) in de middeleeuwen werden tien keer zoveel voorzorgsmaatregelen genomen, want anders riskeerde men om levend te worden geroosterd voor de grotere heerlijkheid van God en zijn kerk.

4. De sleutel tot het jargon van de alchemisten, en tot de werkelijke betekenis van de symbolen en allegorieën van de kabbala, is alleen in het Oosten te vinden. Deze is in Europa nooit teruggevonden, dus wat kunnen onze moderne kabbalisten dan als leidraad gebruiken om de waarheid te herkennen in de geschriften van de alchemisten en in die enkele verhandelingen die door echte ingewijden zijn geschreven en nog steeds in onze nationale bibliotheken zijn te vinden?

Uit dit alles volgt dat zodra de kabbalisten – de ‘uitverkorenen van God’ en de moderne ‘profeten’ inbegrepen – de helpende hand afwijzen die in deze eeuw als enige de sleutel tot de oude esoterie en tot de wijsheid-religie kan verschaffen, ze de enige kans laten schieten om de oorspronkelijke waarheden te bestuderen en ervan te profiteren.

Het is in ieder geval niet de Oosterse School die daar minder van wordt.

We hebben ons laten vertellen dat veel Franse kabbalisten vaak de mening hebben uitgesproken dat de Oosterse School nooit veel waard kan zijn, of zich kan laten voorstaan op geheimen die de Europese occultisten niet kennen, eenvoudig omdat ze vrouwen tot haar gelederen toelaat.

Hierop zouden we kunnen antwoorden door een fabel te herhalen die werd verteld door broeder Joseph N. Nutt, ‘grootmeester’ van de vrijmetselaarsloge voor vrouwen in de Verenigde Staten, om te laten zien waartoe de vrouw in staat zou zijn als ze niet werd belemmerd door een ‘man’, hetzij mens of God:

Een leeuw komt langs een monument waarop in relief een atletische en sterke man is afgebeeld die de kaken van een leeuw openscheurt, en zegt: ‘Als het afgebeelde tafereel door een leeuw was gemaakt, dan zouden de rollen van de twee figuren zijn omgekeerd!’1

1. Grand Chapter, Staat New York, Orde van de Ster van het Oosten. Lezing en verhandelingen van het Grand Chapter: ‘Woman and the Eastern Star’, 4 april 1877.

Hetzelfde geldt voor de vrouw. Als zij de taferelen van het menselijk leven mocht weergeven, dan zou ze de rollen omkeren. Zij was de eerste die de man naar de boom van kennis leidde, en hem het verschil tussen goed en kwaad leerde; en als men haar rustig haar gang had laten gaan, zou ze hem naar de boom van het leven hebben gebracht en hem zo onsterfelijk hebben gemaakt.

H.P. Blavatsky


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 4: 1889 – 1891, blz. 97-119
isbn 9789491433276, paperback, eerste druk 2021, bestel boek

© 2021 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag