Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

De vloedgolf

[‘The tidal wave’, Lucifer, nov. 1889, blz. 173-8; CW 12:1-8]

Een vloedgolf van [daden en gedachten van] verheven zielen
Stroomt ons diepste wezen binnen,
En tilt ons onbewust
Boven onze kleine zorgen uit.
– Longfellow, Santa Filomena

De grote psychische en spirituele verandering die nu op het gebied van de menselijke ziel plaatsvindt, is heel opmerkelijk. Ze begon bij de aanvang van het nu snel voorbijgaande laatste kwart van de 19de eeuw, en eindigt – volgens een mystieke profetie – ten goede of ten kwade van de beschaafde mensheid, met de huidige cyclus die in 1897 wordt afgesloten. Maar de grote verandering voltrekt zich niet in plechtige stilte, en wordt ook niet alleen door enkelingen opgemerkt. Integendeel, ze maakt zich kenbaar te midden van een oorverdovend rumoer van verhitte discussies, een strijd tussen openbare meningen; daarmee vergeleken is zelfs het onafgebroken, steeds hardere geschreeuw van het grootste politieke conflict niet meer dan het geritsel van jong gebladerte in een bos op een warme lentedag.

De geest van de mens, die zo lang aan het oog was onttrokken, zorgvuldig was verborgen en verbannen uit de arena van de moderne wetenschap, is ten slotte ontwaakt. Hij treedt nu naar voren en eist met luide stem zijn niet erkende, maar altijd legitieme rechten op. Hij weigert om nog langer te worden vertrapt onder de niets ontziende voet van het materialisme, het onderwerp van speculatie te zijn van kerken, en tot een eindeloze bron van inkomsten te worden gemaakt door hen die zichzelf hebben opgeworpen als zijn universele beschermers. Eerstgenoemde wil aan de goddelijke tegenwoordigheid elk bestaansrecht ontzeggen, laatstgenoemden willen dat hun kerkbestuur gewapend met geldzakjes en collectebussen zijn bestaansrecht benadrukt en bewijst.

Maar de geest in de mens – de directe, hoewel nu slechts gebroken straal en emanatie van de universele geest – is ten slotte ontwaakt. Terwijl de geest zo vaak werd bespot, vervolgd en vernederd door onwetendheid, ambitie en hebzucht, terwijl hij zo vaak door krankzinnige trots werd veranderd ‘in een blinde zwerver, vergelijkbaar met een dwaas bespot door een groot aantal dwazen’, in het rijk van illusie, bleef hij tot nu toe ongehoord en genegeerd. De geest in de mens is nu teruggekeerd, en is, zoals King Lear, van schijnbare krankzinnigheid bij zinnen gekomen, verheft zijn stem, en spreekt op die gezaghebbende toon waarnaar de Ouden ontelbare eeuwen in eerbiedige stilte hebben geluisterd, tot ze verdoofd door het kabaal en rumoer van beschaving en cultuur hem niet meer konden horen.

Kijk om u heen! Denk na over wat u ziet en hoort, en trek daaruit uw conclusies. De eeuw van grof materialisme, van blindheid en krankzinnigheid, gaat snel voorbij. Een doodstrijd tussen mystiek en materialisme is niet langer nabij, maar woedt reeds. En de partij die de overwinning behaalt op dit belangrijke moment wordt meester van de situatie en van de toekomst; d.w.z. wordt de alleenheerser en enige beschikker over de miljoenen mensen die al geboren zijn of geboren zullen worden, tot het einde van de 20ste eeuw.

Als men op de tekenen van de tijd mag afgaan, zullen de animalisten [zij die in de mens alleen een dier zien] niet de overwinnaars blijven. Daarvoor staan de vele dappere en productieve schrijvers garant die de laatste tijd zijn opgestaan om het recht van de geest om over de stof te heersen, te verdedigen. Er zijn veel eerlijke en naar spirituele vooruitgang strevende zielen die zich nu als een blinde muur verheffen tegen de stortvloed van modderig water van het materialisme. En terwijl ze het hoofd bieden aan de tot nu toe heersende stroom, die nog steeds de resten van het wrak van de onttroonde, verlaagde menselijke geest naar onbekende diepten meevoert, roepen ze uit: ‘Tot hier en niet verder!’

Te midden van al deze uiterlijke strijd en verstoring van de maatschappelijke harmonie; te midden van de verwarring en de zwakke en laffe aarzelingen van het grote publiek dat vastzit in de bekrompen vormen van gebruiken, fatsoen, en schijnheiligheid; te midden van de doodse stilte van de publieke opinie die gedurende het hele midden van de 19de eeuw elke verwijzing naar ziel en geest en hun goddelijke werking uit de literatuur had verbannen – beginnen we nu een nieuw geluid te horen. Als een helder, duidelijk, verreikend teken van hoop verkondigt de stem van de grote menselijke ziel, niet langer op bedeesde toon, de opkomst en bijna de wederopstanding van de menselijke geest bij het grote publiek. Hij ontwaakt nu in de voorhoede van de vertegenwoordigers van filosofie en wetenschap; hij spreekt in zowel de minst ontwikkelde als de meest ontwikkelde mensen, en spoort iedereen tot handelen aan.

De hernieuwde, levengevende geest in de mens bevrijdt zich dapper van de zware boeien van het tot nu toe allesoverheersende dierlijke en stoffelijke leven. Zie, zo zegt de dichter, hoe hij, opstijgend op zijn brede, witte vleugels, de gebieden van het ware leven en het ware licht binnenvliegt; vanwaar hij, kalm en goddelijk, met oprecht mededogen, nadenkt over de vergulde afgodsbeelden van de huidige materialistische cultus met hun lemen voeten, die tot nu toe de ware en levende goden voor het kortzichtige volk verborgen hebben gehouden.

Literatuur – zo schreef een criticus eens – is het openlijk beschrijven van het maatschappelijke leven met al zijn zonden en al zijn daden van laagheid en van heldendom. In dit opzicht is een boek van veel groter belang dan een mens. Boeken vertegenwoordigen niet één mens, maar ze weerspiegelen een groot aantal mensen. Vandaar dat de grote Engelse dichter-filosoof over boeken zei, dat hij wist dat ze even moeilijk zijn te vernietigen en even hardnekkig zijn als de tanden van de mythische draak; versnipper ze en er zullen gewapende strijders uit voortkomen. Het vernietigen van een goed boek, staat gelijk met het doden van een mens.

De ‘dichter-filosoof’ heeft gelijk.

Er is in de literatuur een nieuw tijdperk aangebroken, dat staat vast. Nieuwe gedachten en nieuwe interesses hebben nieuwe mentale behoeften geschapen; daarom begint een nieuwe generatie van schrijvers op te staan. En deze nieuwe generatie zal geleidelijk en onmerkbaar de oude verdrijven, die ouderwetse conservatievelingen die in naam nog regeren, maar eerder door de macht der gewoonte dan door voorkeur. Iemand die halsstarrig en als een papegaai de oude literaire vormen herhaalt en wanhopig vasthoudt aan de gebruiken van uitgevers, zal niet in de nieuwe behoeften kunnen voorzien; noch degene die zijn eigen bekrompen partijgeest verkiest boven het zoeken naar de zo lang verbannen geest van de mens en de nu verloren waarheden; niet deze mensen maar diegenen die afscheid nemen van hun dierbare ‘autoriteit’, zullen de vlag van de toekomstige mens dapper omhooghouden en met zich meedragen. Zij zijn het ten slotte die, te midden van de nu algemeen heersende verering van de stof, van materiële belangen en van egoïsme, dapper hebben gestreden voor de mensenrechten en de goddelijke natuur van de mens, en die, als ze zegevieren, in de komende eeuw de leraren van het volk en daardoor hun weldoeners zullen worden.

Maar wee de 20ste eeuw als de nu heersende denkrichting zegeviert, want dan zou de geest opnieuw de gevangene worden en het zwijgen worden opgelegd tot het einde van het tijdperk dat nu aanbreekt. De fanatieke letterknechten, of de barbaren en vandalen die de nieuwe denkwijze bestrijden, of de huidige roundheads, volgelingen van de oude puriteinse religieuze en maatschappelijke gebruiken, zullen nooit de beschermers en redders van het nu herrijzende denken en de herrijzende geest van de mens worden. Deze maar al te bereidwillige verdedigers van de oude cultus en de middeleeuwse dwaalleren van hen die elke vergissing van hun geloofsgemeenschap of partij als een relikwie beschermen, die angstvallig hun eigen denken bewaken opdat het, wanneer het volwassen wordt, geen nieuwere en betere ideeën overneemt – zij zijn niet degenen die de wijzen van de toekomst worden. Het uur van het nieuwe historische tijdperk heeft niet voor hen geslagen, maar voor mensen die hebben geleerd uiting te geven aan de aspiraties en de fysieke behoeften van de opkomende generaties en van het volk dat nu met voeten wordt getreden.

Om het individuele leven met zijn fysiologische, psychische en spirituele mysteriën volledig te begrijpen, moet men zich – met alle kracht van onzelfzuchtige filantropie en liefde voor zijn medemensen – wijden aan de studie en het leren kennen van het collectieve leven, of de mensheid. Zonder vooroordelen en zonder vooringenomenheid en ook zonder de geringste angst voor mogelijke gevolgen in de een of andere richting moet men de diepe en meest innerlijke gevoelens en de aspiraties van het grote en lijdende hart van het arme volk kunnen lezen, begrijpen, en in gedachten houden. Daarvoor moet men eerst ‘zijn ziel in harmonie brengen met die van de mensheid’, zoals de oude filosofie leert; moet men de juiste betekenis van elke regel en elk woord van de snel omslaande bladzijden van het levensboek van de mensheid grondig leren kennen, en doordrongen zijn van de waarheid dat laatstgenoemde als geheel onscheidbaar is van zijn eigen zelf.

Hoeveel van zulke serieuze lezers van het levensboek zijn er te vinden in onze eeuw die zich beroemt op wetenschap en cultuur? We bedoelen natuurlijk niet alleen schrijvers, maar veeleer de praktische en nog niet erkende, zij het welbekende, filantropen en altruïsten van onze eeuw; de vrienden van het volk, zij die de mens onzelfzuchtig liefhebben, en de verdedigers van het recht van de mens op vrijheid van geest. Er zijn maar weinig van dat soort mensen; want ze vormen de fine fleur van de eeuw, en zijn gewoonlijk martelaren die het slachtoffer zijn van de vooringenomen menigte en van opportunisten. Zoals die prachtige ‘sneeuwbloemen’ van Noord-Siberië, die, om uit de koude bevroren grond omhoog te schieten, zich door een dikke laag hardbevroren sneeuw moeten heenwerken, evenzo moeten die zeldzame figuren hun leven lang strijd leveren tegen koude onverschilligheid, menselijke wreedheid, en de egoïstische altijd spottende wereld van de rijken.

Toch kunnen alleen zij die taak die doorzettingsvermogen vereist, volbrengen. Alleen zij hebben de opdracht om de ‘upper ten’ van de maatschappelijke ladder van de brede en gemakkelijke weg van rijkdom, verwaandheid, en zinloze genoegens te leiden naar het steile en doornige pad van hogere ethische vraagstukken, naar het besef van verhevener morele plichten dan die ze nu nastreven. Zij zijn het die, terwijl ze zelf al een verhoogde zielenactiviteit vertonen en tegelijkertijd over literaire talenten beschikken, de plicht hebben de slapende ‘Bella en het Beest’ in hun betoverde ‘kasteel van lichtzinnigheid’ bewust te maken van het ware leven en het ware licht. Laten alle mensen die dat kunnen, met deze gedachte duidelijk voor de geest, onbevreesd doorgaan, en dan zullen ze slagen. Het zijn de rijken die zich als eersten moeten beteren, als we de armen willen helpen, want in eerstgenoemden ligt de wortel van het kwaad waarvan de ‘onterfde’ klassen slechts de wildgroei zijn. Dit lijkt op het eerste gezicht misschien paradoxaal, maar het is waar, zoals kan worden aangetoond.

Gezien de ontaarding van elk ideaal en ook van de edelste aspiraties van het menselijk hart, die nu in de hogere klassen elke dag meer op de voorgrond treedt, wat kan men dan nog van de ‘grote menigte’ verwachten? Het hoofd moet leiding geven aan de voeten, en laatstgenoemde kunnen nauwelijks verantwoordelijk worden gehouden voor hun daden. Werk daarom aan de morele renaissance van de ontwikkelde maar veel immorelere klassen voordat u probeert hetzelfde te doen voor onze onwetende jongere broeders. Dit laatste werd jaren geleden geprobeerd, en er wordt tot op de dag van vandaag aan gewerkt, maar zonder zichtbare goede resultaten.

Is het niet duidelijk dat dit komt doordat de overgrote meerderheid van de vrijwilligers – afgezien van een paar serieuze, oprechte, en alles opofferende werkers op dat gebied – bestaat uit diezelfde frivole, ultra-egoïstische klassen, die ‘liefdadigheid spelen’ en waarvan de ideeën voor de verbetering van de fysieke en morele status van de armen beperkt zijn tot de gedachte dat dit alleen door geld en de Bijbel kan worden bereikt. Wij zeggen dat geen van beide iets goeds tot stand kan brengen, want het preken van de letterlijke tekst en gedwongen bijbellezen leiden tot irritatie en later tot atheïsme, en geld dat als tijdelijke hulp wordt gegeven komt vaak terecht in de kassa van kroegen in plaats van dat er brood mee wordt gekocht. De wortel van het kwaad heeft dus een morele, niet een fysieke oorzaak.

Als ons wordt gevraagd wat dan wél zal helpen, dan antwoorden we zonder omhaal: theosofische literatuur. En we voegen er onmiddellijk aan toe dat we met deze uitdrukking noch boeken over adepten of paranormale verschijnselen noch publicaties van de Theosophical Society bedoelen.

Maak gebruik en profiteer van de ‘vloedgolf’ die nu met succes de helft van de mensheid overspoelt. Vertel over de ontwakende geest van de mensheid, over de menselijke geest, en over de geest in de mens, deze drie in één en het ene in ons allemaal. Dickens en Thackeray die beiden een eeuw te laat werden geboren – of een eeuw te vroeg – verschenen tussen twee vloedgolven van menselijk, spiritueel denken in, en al hebben ze individueel goede diensten bewezen en de aanzet tot bepaalde gedeeltelijke hervormingen gegeven, toch slaagden ze er niet in de maatschappij en het volk te bereiken.

Wat Europa nu nodig heeft, is een dozijn schrijvers zoals Dostojevski. Zijn boeken zijn voor de meeste mensen terra incognita, maar zijn bij de ontwikkelde klassen op het vasteland van Europa, en ook in Engeland en Amerika, wél bekend. De Russische romanschrijver heeft namelijk het volgende gedaan: dapper en onbevreesd zei hij de meest onwelkome waarheden tegen de hogere en zelfs de regerende klassen – en dit laatste is nog veel gevaarlijker dan het eerste. Maar let op, de meeste bestuurshervormingen in de laatste twintig jaar zijn het gevolg van de stille en onwelkome invloed van zijn pen. Zoals een van zijn critici opmerkt, kwamen de grote door hem geuite waarheden zo levendig en krachtig bij alle klassen binnen dat mensen met opvattingen die diametraal tegenover de zijne stonden, toch alleen de warmste sympathie konden voelen voor deze dappere schrijver en hem dat ook zeiden.

In de ogen van iedereen, vriend of vijand, werd hij de spreekbuis van de niet te onderdrukken behoefte die door de maatschappij werd gevoeld, en niet langer kon worden uitgesteld, om met absolute oprechtheid in de diepste diepten van haar eigen ziel te kijken, en de onpartijdige rechter te worden over haar eigen activiteiten en haar eigen aspiraties.

Elke nieuwe denkrichting, elke nieuwe tendens van de eeuw heeft altijd haar rivalen als vijanden gehad en zal die ook altijd hebben; sommigen werken haar krachtig tegen maar zonder succes, anderen doen dit heel knap. Maar ze zijn allemaal altijd uit hetzelfde hout gesneden. Ze maken bezwaar en verzetten zich op basis van dezelfde uiterlijke, egoïstische en wereldse doeleinden, dezelfde materiële doeleinden en berekeningen als die waardoor hun tegenstanders worden geleid. Terwijl ze op andere problemen wijzen en andere methoden bepleiten, houden ze in feite geen moment op om net als hun tegenstanders te leven voor een wereld met dezelfde en gemeenschappelijke belangen, en ook blijven ze vasthouden aan dezelfde basisopvattingen over het leven.

Wat nodig was, was iemand die boven elke partijdigheid of strijd om de macht staat, die zijn eerdere levenservaring meebrengt als een garantie voor de oprechtheid en eerlijkheid van zijn opvattingen en doeleinden; iemand wiens persoonlijke lijden een imprimatur zou geven aan de kracht van zijn overtuigingen, een schrijver ten slotte met een onmiskenbaar literair talent: want alleen zo iemand kon woorden uitspreken die de ware geest konden wakker roepen in een maatschappij die in een verkeerde richting was afgedreven.

Precies zo iemand was Dostojevski – de patriot-gevangene, de uit Siberië teruggekeerde galeislaaf, de overal in Europa en Rusland bekende schrijver, de pauper die werd bedolven door spontane steunbetuigingen, de ontroerende bard, arm in elk opzicht, beledigd, gekrenkt, vernederd, hij die zonder enige genade de plagen en wonden van zijn tijd onthulde.

Dit soort schrijvers zijn in deze tijd van herontwaken nodig; niet schrijvers die om geld of roem schrijven, maar onbevreesde apostelen van het levende woord van de waarheid, morele heelmeesters van de pijnlijke zweren van onze eeuw. Frankrijk heeft haar Zola, die genadeloos, maar toch levensgetrouw, wijst op de ontaarding en morele melaatsheid van zijn volk. Maar hoewel Zola de verdorvenheid van de lagere klassen bekritiseert, heeft hij nooit met zijn pen durven uithalen naar hogere klassen dan die van de petite bourgeoisie; het immorele gedrag van de hoogste klassen wordt door hem genegeerd. Resultaat: de boeren, die geen romans lezen, zijn door zijn geschriften helemaal niet beïnvloed, en de bourgeoisie, die weinig om het gewone volk geeft, reageerde zodanig op Pot-Bouille dat de Franse realist elk verlangen verloor om zijn vingers nog eens te branden aan hun gezinsleven. Vanaf het begin heeft Zola een pad gevolgd dat, al bracht het hem roem en fortuin, toch niets heeft opgeleverd waarvoor hij geëerd zou moeten worden.

Of theosofen, nu of in de toekomst, dit idee ooit praktisch zullen uitwerken is twijfelachtig. Voor het schrijven van romans met een morele strekking die diep genoeg gaat om de maatschappij te raken, is een groot literair talent nodig, en een geboren theosoof zoals Dostojevski dat was; Zola is totaal niet met hem te vergelijken. Zulke talenten komen in alle landen echter maar zelden voor. Maar zelfs als men zulke grote gaven mist, kan men op kleinere en bescheiden schaal goeddoen door in onpersoonlijke verhalen aan de hemeltergende wandaden en misstanden aandacht te schenken en ze aan het licht te brengen, door woorden en daden, door publicaties en door het voorbeeld te geven.

Laat de kracht van dat voorbeeld anderen ertoe brengen het te volgen; en dan, in plaats van onze leringen en aspiraties te bespotten, zullen de mensen van de 20ste, of zelfs de 19de eeuw, een duidelijker beeld hebben, en met kennis van zaken en overeenkomstig de feiten oordelen in plaats van vooroordelen te koesteren op basis van diepgewortelde misvattingen. Dan en niet eerder zal de wereld moeten erkennen dat ze ongelijk had, en dat alleen de theosofie geleidelijk een mensheid kan creëren die even harmonisch en eenvoudig van ziel zal zijn als de kosmos zelf; maar om dat te bereiken moeten theosofen op die manier handelen. Moeten we, na velen te hebben geholpen om zijn geest te laten ontwaken – we zeggen dit zonder omhaal, en dagen iedereen uit te bewijzen dat dit niet zo is – nu stoppen, in plaats van met de vloedgolf verder te zwemmen?


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 4: 1889 – 1891, blz. 119-26
isbn 9789491433276, paperback, eerste druk 2021, bestel boek

© 2021 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag