Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Aantekeningen bij het Evangelie volgens Johannes

[‘Notes on the Gospel according to John’, Lucifer, februari 1893, blz. 449-56, maart 1893, blz. 20-30; CW 11:482-503]

[De volgende aantekeningen vormden de basis van de discussie tijdens de bijeenkomsten van de Blavatsky Lodge in oktober 1889. Ze werden door mijzelf vóór de bijeenkomsten samengesteld, overwegend op basis van opmerkingen van HPB die zijn opgeschreven. Omdat het onmogelijk is om de stof in een volledig afgebakende vorm te gieten, moeten de aantekeningen eenvoudig dienen als hints voor onderzoekers, en vooral als een nuttig voorbeeld van HPB’s manier om een tekst te interpreteren. – G.R.S. Mead.]

Dit inleidende artikel behandelt in hoofdzaak de vertaling van de openingsverzen van de oorspronkelijke tekst, zoals we die hebben, en wijst op problemen en op de vrijheid van vertalen die kan worden gebruikt zonder de Griekse tekst geweld aan te doen. Zelfs voor iemand die de oorspronkelijke taal niet begrijpt is het interessant, omdat het wijst op het gevaar om, zonder een uitgebreid commentaar, te vertrouwen op de standaardvertaling, of in feite elke vertaling. Als men begrijpt dat zulke grote problemen zich zelfs voordoen wanneer het oorspronkelijke geschrift in het Grieks is, zal men ongetwijfeld ook inzien dat een vertaling van Hebreeuwse teksten, uit een taal die in wezen occult is en vatbaar voor eindeloos veel verschillende interpretaties, veel grotere problemen oplevert.

De oorspronkelijke teksten van de joodse geschriften werden zonder klinkerpunten geschreven, en elke school had haar eigen overlevering over welke punten zouden moeten worden gebruikt. Waarom men dus zou moeten vasthouden aan de punten van één bepaalde school, de masoretische, met uitsluiting van die van alle andere, gaat het begrip van iedereen, behalve een orthodoxe bijbelvereerder, te boven.

Vanuit dit gezichtspunt kan dit inleidende artikel van belang zijn.

– 1 –

1. In het begin was de logos, en de logos was πρὸς τὸν θεόν, en de logos was θεὸς.

In het eerste vers stuit men op een ernstig probleem: namelijk de juiste interpretatie van de eigenaardige bepaling πρὸς τὸν θεόν. In de Vulgaat wordt deze vertaald met ‘apud Deum’, ‘bij God’ – niet ‘samen met God’, dat zou cum Deo zijn, maar in de zin van ‘bij’. Maar geeft apud het Griekse πρὸς wel goed weer? Apud is een voorzetsel dat een rusttoestand aangeeft; πρὸς met de accusatief geeft in wezen beweging aan – versus, adversus – en geeft in feite een beeld van vijandigheid, en metaforisch van vergelijking. Om πρὸς τὸν θεόν dus te vertalen met ‘bij God’ is, in de gewone betekenis van het woord, beslist niet verdedigbaar.

Het enige wat er op grond van de tekst zoals die is geconcludeerd kan worden, is dat er iets over de logos wordt gezegd met betrekking tot God, en dat deze bewering aanzienlijk verschilt van de volgende: namelijk dat de ‘logos God was’. Het laat ons dus vrij om aan de zin een filosofische interpretatie te geven. Merk op dat het voorzetsel in het ene zinsdeel betrekking heeft op θεὸς, en in het andere ontbreekt. De logos was God of goddelijkheid; dat wil zeggen dat de eerste of ongemanifesteerde logos in wezen hetzelfde is als parabrahman. Maar zodra het eerste potentiële punt verschijnt, dan is er sprake van dit punt en de rest, dat wil zeggen ὁ λόγος en ὁ θεὸς – en hun onderlinge relatie staat in de zin, ‘De logos was πρὸς τὸν θεόν.

De zinsnede komt ook voor in Romeinen (5:1) ‘We hebben vrede met God’ (εἰρήνην πρὸς τὸν θεὸν)

2. Laatstgenoemde (de logos) was in het begin πρὸς τὸν θεόν.

Waarom wordt dit herhaald? Betekent het dat de logos en mulaprakriti er bij de eerste ‘trilling van de manvantarische dageraad’ waren?

Maar hier rijst enige twijfel: betekent ἀρχή ‘begin’? We weten dat er veel onenigheid is ontstaan over de interpretatie van het eerste vers van Genesis, en hoewel de orthodoxen het vertalen met ‘in het begin’, geeft de Targum van Jeruzalem als betekenis van bereshith: ‘in wijsheid’.

Door Godfrey Higgins (in zijn Anacalypsis), door Inman, en door een aantal andere schrijvers van dezelfde school is aangetoond dat ἀρχή hetzelfde is als argha, ark, argo, het schip van Jason waarmee hij voer om het ‘gulden vlies’ te vinden (Apollonius Rhodius), en daarom hetzelfde is als de jagadyoni, de ‘schoot van het heelal’, of beter gezegd de materiële oorzaak of karana daarvan, volgens de commentatoren van de Purana’s, maar volgens de esoterische filosofie is ze de ideële geest van die oorzaak. Ze is het svabhavat van de boeddhisten en de mulaprakriti van de filosofen van de Vedanta.1

1. Vgl. De geheime leer, 1:76-7.

Als dat zo is, zullen we een nieuwe interpretatie moeten zoeken.

De eerste logos was in mulaprakriti. Het punt binnen de cirkel van de ruimte, ‘waarvan het middelpunt overal is en de omtrek nergens.’

Tot zover, akkoord. Maar wat is het verschil tussen θεὸς en ὁ θεὸς? Welke van de twee is hoger, en kan van beide gezegd worden dat ze identiek zijn aan parabrahman?

Betekent het dat de logos in pralaya alleen parabrahman betreft, daarmee verenigd is, er in feite één mee is?

Zo ja, dan zou vers 2 betekenen dat de logos, wanneer er nog geen differentiatie heeft plaatsgevonden, zuivere geest is, en alleen de dingen van de geest betreft.

Als dit echter de betekenis is, is het moeilijk te begrijpen waarom het lidwoord voor ἀρχή wordt weggelaten.

3. Alle dingen ontstaan (of bestaan) erdoor (door de logos), en zonder deze komt niet één ding dat er is tot bestaan.

Πάντα, ‘alle dingen’, moet onderscheiden worden van κόσμος (kosmos) in het 10de vers.

Κόσμοσ wordt door de filosofen gebruikt om het geordende heelal mee aan te duiden in tegenstelling tot de ‘indigesta moles’, of chaos. Bovendien zal men duidelijk inzien dat vers 10 verwijst naar een later stadium van emanatie of evolutie dan vers 3. Daarom lijkt het niet te gewaagd om πάντα te vertalen met ‘alle manifestatie’, dat wil zeggen alle heelallen en stelsels.

Er staat niets dat de vertaling ‘alle dingen werden door hem gemaakt’ rechtvaardigt. Het werkwoord γίγνομαι betekent niet ‘maken’ maar ‘worden.’ Het komt niet vaak voor dat διὰ – verwijzend naar een handelend persoon of een instrument – gebruikt wordt in de zin van ‘door’. De basisgedachte is ‘via’ m.b.t. plaats, of ‘gedurende’ m.b.t. tijd. Metaforisch wordt het gebruikt in een oorzakelijk verband, en in later proza, voor het materiaal waaruit iets wordt gemaakt. Dus zelfs als het idee van schepping werd aangenomen, zou het aantonen dat alle dingen ‘via’ of ‘uit’ de logos werden gemaakt.

Als we deze eerste drie verzen vergelijken met het eerste hoofdstuk van Genesis, zien we dat de leegte of chaos volledig wordt weggelaten; dit is een extra reden om het woord ἀρχή zorgvuldig te bekijken.

4. Erin (in de logos) was leven, en het leven was het licht van de mensen.

Ζωὴ (leven) verschilt van πάντα (objectieve manifestatie) daarin dat het in de logos geworteld is, en niet erdoor wordt geëmaneerd. Het kan daarom als een vermogen van de logos worden beschouwd. De logos van het 3de vers is echter niet dezelfde als de logos van het 1ste. In essentie of in de eeuwigheid zijn ze natuurlijk dezelfde, maar ze verkeren in de tijd in een verschillend stadium van emanatie. In De geheime leer wordt deze logos de tweede of derde logos genoemd, de ‘lichtgevende zonen van de manvantarische dageraad’, of de ‘bouwers’ – een zevenvoudige hiërarchie.

Is dit vermogen van de derde logos dan fohat? En zo ja, is φῶς (licht) buddhi of manas?

Wat ik jullie in het duister (ἐν τῇ σκοτίᾳ) zeg, spreek dat uit in het volle licht (ἐν τῷ φωτί), en wat jullie in het oor gefluisterd wordt, schreeuw dat van de daken. Matth. 10:27

Alles wat jullie in het duister (ἐν τῇ σκοτίᾳ) zeggen, zal in het licht (ἐν τῷ φωτί) worden gehoord, en wat jullie binnenskamers (in kasten, in geheime kamers) in iemands oor fluisteren, zal vanaf de daken worden bekendgemaakt. Lucas 12:3

In deze passages wordt σκοτία (duisternis) duidelijk in metaforische zin gebruikt, en het is een zeldzaam en recent woord, en wordt bijna nooit voor fysieke duisternis gebruikt; σκοτία (duisternis) verwijst dus naar esoterische, en φῶς (licht) naar exoterische leringen: het verband tussen de twee denkbeelden komt naar analogie overeen met dat tussen de σκοτία en φῶς in Johannes.

Ταμεῖον (kast), een vreemd woord, dat in de Pistis Sophia wordt gebruikt voor de verschillende afdelingen van kamaloka, in de grote slang of het astrale licht.

‘Dat wat jullie in iemands oor fluisteren (λαλεῖν).’ Het werkwoord λαλεῖν (klanken voortbrengen) betekent niet op een gewone manier spreken, zoals in de standaardvertaling: λαλεῖν wordt altijd onderscheiden van λέγειν (spreken), en wordt vaak gebruikt voor muziek, natuurgeluiden, en zang. Zij die over gnostische invocaties en mysterienamen, mantra’s, enz., hebben gelezen, zullen deze betekenis begrijpen.

Het woord σκότος (gebruikt in Efez. 5:8; Lucas 22:53; Matth. 8:12; 2 Petrus 2:17) heeft in elk van de gevallen een mystieke betekenis; nadere beschouwing zou ons, hoewel het erg interessant is, te ver van het huidige onderwerp voeren. We moeten echter voorzichtig zijn om de betekenis van elk woord in het Nieuwe Testament te baseren op andere passages en boeken met hetzelfde woord erin. Het Nieuwe Testament is geen eenheid; het is even nutteloos om de betekenissen van bepaalde woorden uit hun context met elkaar in overeenstemming te willen brengen of een specifieke standaardbetekenis vast te stellen, als om het woord buddhi te nemen en te beweren dat het dezelfde betekenis heeft in de esoterische, sankhya-, yoga-, boeddhistische, of andere scholen van hindoefilosofie.

5. En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen.

In De geheime leer wordt deze duisternis opgevat als synoniem met zuivere geest, en licht symboliseert stof.

Duisternis, als metafysische basis en wortel, is subjectief en absoluut licht, terwijl licht in al zijn schijnbare pracht en glorie alleen maar een groot aantal schaduwen is, omdat het nooit eeuwig kan zijn, en eenvoudig een illusie of maya is.1

1. De geheime leer, 1:101.

Worden ‘licht’ en ‘duisternis’ in het bijbelvers ook in deze betekenis gebruikt? Of betekent het dat dit ‘leven’, dat een vermogen van de logos is, door de mens als ‘licht’ wordt beschouwd, terwijl dat wat hoger is dan het ‘licht’, dat wil zeggen de logos (of volgens hen ‘duisternis’), het werkelijke ‘licht’ is? ‘Duisternis begreep het niet’, betekent dan dat absolute geest dit illusoire ‘licht’ niet begreep.

6. Er kwam iemand die door god was gestuurd (παρὰ θεοῦ, geen lidwoord); hij heette Johannes.

7. Hij kwam als getuige, om van het licht te getuigen, opdat iedereen daardoor zou geloven.

Als dit ‘licht’ moet worden opgevat als de christus-geest, dan moet het buddhi zijn; maar als φῶς manas is, kan dit probleem worden vermeden door φῶς op te vatten als buddhi-manas.

8. Hij was niet het licht, maar was er om te getuigen van het licht.

9. Het licht was het ware (echte) licht, dat ieder mens verlicht die in de wereld komt.

– 2 –

1. In het begin (mulaprakriti) was het woord (derde logos), en het woord was bij God (πρὸς τὸν θεόν; tweede logos), en het woord was God (eerste logos).

Toch zijn alle drie de logoi een.

2. Deze logos (de essentie van de logoi) was in het begin (in mulaprakriti) identiek aan parabrahman.

Er is duidelijk een groot verschil tussen de uitdrukking πρὸς τὸν θεόν wanneer het over de logos als een eenheid wordt gezegd en wanneer hetzelfde over zijn tweede aspect wordt gezegd, zoals in vers 1.

3. Het 3de vers verwijst naar de derde of scheppende logos.

Alle dingen ontstaan erdoor, d.w.z. door het derde aspect van de logos; en de bron van hun bestaan, of de dingen zelf, waren de twee hogere aspecten van de essentie.

4. Daarin, in de logos als eenheid, was het leven, en het leven was het licht van de ‘mensen’ (d.w.z. de ingewijden, want de niet-ingewijden worden ‘schaduwen [chhaya’s] en beelden’ genoemd).

Dit licht (φῶς) is atma-buddhi, waarvan kundalini, of het heilige vuur, een siddhi of vermogen is; ze is de slangachtig of spiraalsgewijs bewegende kracht, die, wanneer ze wordt misbruikt, kan doden.

5. En het licht van het leven, als één essentie, schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen.

Deze essentie van de logos begrijpt parabrahman niet, en evenmin begrijpt parabrahman de essentie. Ze bevinden zich zogezegd niet op hetzelfde gebied.

6. Er was een man, een ingewijde, gestuurd door de geest; hij heette Johannes.

Johannes, Oannes, Dagon, Vishnu, de gepersonifieerde microkosmos. De naam kan in zijn mystieke betekenis worden opgevat; dat wil zeggen, deze man verpersoonlijkt de kracht van de mysterienaam, ‘Ioannes.’

7. Hij kwam om van het licht te getuigen, opdat iedereen erdoor zou worden gesterkt.

Op dezelfde manier zegt Krishna, de avatara van Vishnu in de Bhagavad Gita, dat hij als getuige is gekomen.

8. Hij was niet het licht, maar kwam om te getuigen van het licht.

9. Dit licht is de ene werkelijkheid die ieder mens verlicht die in de wereld komt.

Dat wil zeggen, we hebben allemaal een vonk van de goddelijke essentie in ons.

De volgende twee verzen vertegenwoordigen de afdaling van geest in stof, het 10de herhaalt het 3de op een lager gebied.

Bovendien wordt het licht, zodra het in de kosmos afdaalt, geantropomorfiseerd.

10. Hij (d.w.z. het licht) was in de kosmos, en de kosmos ontstond door hem, en de kosmos kende hem niet.

11. Hij kwam naar de dingen die van hem waren (dat wil zeggen naar de lagere beginselen of de lagere mens, of in het algemeen de mensheid – τὰ ἴδια, onzijdig meervoud), en degenen die van hem waren (οἱ ἴδιοι, mannelijk meervoud) hebben hem niet ontvangen.

Het eerste deel van het vers is vanuit een abstract of onpersoonlijk standpunt, het laatste vanuit een persoonlijk standpunt. De beginselen en hun krachten worden geïndividualiseerd.

12. Wie hem (atma-buddhi) wel ontvingen, gaf hij de macht om kinderen van God (ingewijden) te worden, d.w.z. zij die vertrouwen hebben in zijn naam.

Dit is de zevenledige naam, of klank, de Oeaohoo van De geheime leer en de αεηιουω van de Pistis Sophia. Het is vreemd dat de Latijnse woorden nomen (naam) en numen (godheid of goddelijkheid) zo op elkaar lijken.

13. Die niet geboren zijn (iteratieve aorist) uit ‘bloed’, noch uit de wil van het vlees, noch uit de wil van een man, maar uit God.

De term ‘bloed’, een vreemd gebruik van het meervoud (in het Grieks), is hetzelfde als ‘levens’ in De geheime leer; zij zijn elementale krachtcentra, het microkosmische aspect van de macrokosmische tattva’s; de ‘zweetgeborenen’ die niet ‘uit wil geborenen’ waren, maar eerder onbewust geboren waren.

Die ‘geboren zijn uit de wil van het vlees’ zijn de androgyne ‘ei-geborenen’ van De geheime leer, geboren door middel van kriyaśakti, door ‘wilskracht’.

Die ‘geboren zijn uit de wil van een man’ – niet een mens, zijn mensen die op de gebruikelijke manier geboren worden na de scheiding van de seksen.

Terwijl de uitdrukking ‘die uit God geboren zijn’, de zonen van God, naar de ‘tweede geboorte’ verwijst.

14. En de logos is vlees geworden (incarneerde) en woonde (letterlijk: vormde zich een tabernakel) in ons (dat wil zeggen was gekleed in een lichaam of lichamen). En we zagen zijn verschijning (niet glorie behalve in de zin van shekhinah of sluier), de verschijning van de eniggeboren zoon van de Vader, vol van genade en waarheid.

Het woord δόξα dat door glorie wordt vertaald, komt in het Grieks nergens in deze betekenis voor.

Plato gebruikt δόξα in de zin van mening, wat men duidelijk moet onderscheiden van ἐπιστήμη, kennis, en Aeschylus (Offerplengsters, 1053) gebruikt het om een visioen mee aan te geven.

De ‘Vader’ in dit vers betekent het svabhavat, de vader-moeder – het svabhavat van de boeddhisten, de vader-moeder (een samengesteld woord) van De geheime leer, en de mulaprakriti van de aanhangers van de Vedanta. Mulaprakriti is niet parabrahman, hoewel deze bij wijze van spreken gelijktijdig bestaan. Ze kan misschien worden gedefinieerd als het kenbare aspect ervan.1

1. Vgl. De geheime leer, 1:40vn.

Deze eerstgeborene is de Sanskriet aja, de Griekse ἀμνός, of lam. Lammeren, schapen, en geiten werden geofferd aan Kali, het lagere aspect van akasa, of het astrale licht. De ‘eniggeboren Zoon’ werd aan de Vader geofferd; dat wil zeggen dat het spirituele deel van de mens aan het astrale wordt opgeofferd.

Χάρις (genade) is een moeilijk te vertalen woord. Het komt overeen met het hogere aspect van akasa. De twee aspecten zijn als volgt:

Spiritueel gebied: alaya (ziel van het heelal); akasa.

Psychisch gebied: prakriti (stof of natuur); astrale licht of slang.

15. Johannes getuigt van hem en roept: ‘Hij is het over wie ik zei: ‘Hij die na mij komt is meer dan ik, want hij was er vóór mij (πρῶτός).’’

Dat wil zeggen dat vanuit het gezichtspunt van een discipel het goddelijke beginsel atma-buddhi wat de tijd betreft later komt, want een vereniging daarmee wordt pas aan het einde van het pad bereikt. Toch was deze vonk van het goddelijke vuur er vóór de persoonlijkheid van de neofiet, want hij is eeuwig en in alle mensen, hoewel niet gemanifesteerd.

Oannes is dus de vertegenwoordiger van Vishnu; de man die door zijn eigen inspanningen een adept wordt, een jivanmukta. Deze symbolische figuur, een individu die een categorie vertegenwoordigt, spreekt in ruimte en tijd; terwijl de ene wijsheid in de eeuwigheid bestaat en daarom ‘eerst’ is.

16. En uit de volheid (πληρώμα) daarvan hebben wij allemaal genade op genade ontvangen.

Het πληρώμα (pleroma of plenum) moet worden onderscheiden van mulaprakriti.

Het pleroma is oneindige manifestatie in manifestatie, de jagadyoni of het gouden ei: mulaprakriti is een abstractie, de wortel van de jagadyoni, de schoot van het heelal, of het Ei van Brahma.

Het pleroma is dus chaos. ‘Genade op genade’ betekent dat we teruggeven wat we hebben ontvangen, atoom voor atoom, verleende dienst voor verleende dienst.

De betekenis van vers 16 hangt af van vers 17.

17. De Wet werd door Mozes gegeven, maar Jezus Christus heeft genade en waarheid gebracht.

De uiterlijke illusie of ‘leer van het oog’ komt van Mozes; de werkelijkheid of ‘leer van het hart’ komt van de goddelijke geest atma-buddhi.

18. Niemand heeft ooit God (parabrahman) gezien.

Nee, zelfs niet de eerste logos, die – zoals vermeld in de lezingen over de Bhagavad Gita, door T. Subba Row – alleen zijn sluier, mulaprakriti, kan zien.

18. (vervolg) De eniggeboren zoon, de logos, die zich in de schoot van de Vader, in parabrahman, bevindt, heeft hem geopenbaard (hem d.m.v. manifestatie kenbaar gemaakt, maar heeft hem niet gezien).

– 3 –

19. En dit is het getuigenis van Johannes, toen de joden priesters en levieten uit Jeruzalem naar hem stuurden, om hem te vragen: ‘Wie bent u?’

Dit vers heeft betrekking op de grote onenigheid tussen de kabbalisten of ingewijden van het pre-christelijke Judea, en de synagoge, en was een voortzetting van de strijd tussen de profeten en priesters.

In deze context betekent Johannes dus Joannes of wijsheid, het geheime woord of de stem, Bath-Kol, die de joden de Stem van God of de Dochter van God noemden. Het is in feite de stem van wijsheid. In de huidige context hebben we echter slechts een echo van de overlevering.

20. En hij bekende, en ontkende niet; maar bekende, ‘ik ben niet de Christus.’

Dat wil zeggen, ik ben niet de verheerlijkte christos.

21. En ze vroegen hem: ‘Wat dan? Bent u Elia?’ En hij zei, ‘dat ben ik niet.’ ‘Bent u die profeet?’ En hij antwoordde: ‘Nee.’

De wortel van de naam Elia in het Hebreeuws en Koptisch heeft de betekenis buddhi. Het is een woordspeling op buddhi. Het geeft de betekenis weer van de beginselen manas en buddhi zonder atman. Het is niet hetzelfde als de christos, de door alaya gezalfde.

‘Die profeet’, of beter gezegd ‘de profeet’, is het hoger manas.

Johannes die spreekt als mens, het lager manas, sprak niet als een van de drie hogere ‘beginselen’, ‘atman (het absolute), buddhi (het spirituele), en het hoger manas of denkvermogen.

Met betrekking tot de gedachte dat Johannes de reïncarnatie van Elia was, is het interessant om een opmerkelijke passage uit de Pistis Sophia te citeren. De ‘levende Jezus’, het ‘eerste mysterie’, of de ‘koning-ingewijde’ spreekt als volgt:

Het gebeurde, toen ik in het midden van de heersers over eonen was gekomen, en van boven naar de wereld van de mensen keek, dat ik Elizabeth, de moeder van Johannes de Doper, aantrof, voordat ze van hem in verwachting was. Ik zaaide een kracht in haar, die ik van de kleine Iao, de goede, die in hun midden is,1 had ontvangen, opdat hij vóór mij zou prediken, en mijn weg bereiden, en met water zou dopen tot vergeving van zonden. Deze kracht is2 nu in het lichaam van Johannes. Bovendien vond ik de ziel van de profeet Elia in de eonen van de sfeer, op de plaats die bestemd is om de zielen van heersers te ontvangen; en ik nam hem mee, en kreeg ook zijn ziel, en bracht deze naar de maagd van het licht, en zij gaf haar aan haar ontvangers, die haar naar de sfeer van de heersers brachten en in de schoot van Elizabeth wierpen. Zo werden de kracht van de kleine Iao, de goede, die in het midden is, en de ziel van de profeet Elia, met elkaar verbonden in het lichaam van Johannes de Doper.

Daarom verkeerden jullie eerder in twijfel, toen ik tegen jullie zei: ‘Johannes zei: ‘Ik ben niet de Christus’’; en jullie tegen mij zeiden: ‘Er staat in de Schrift geschreven dat als de Christus komt, Elia vóór hem zal komen en zijn weg zal bereiden.’ En ik antwoordde: ‘Elia is al gekomen, en heeft alles voorbereid zoals er geschreven staat; en zij hebben met hem gedaan wat ze wilden.’ En toen zag ik dat jullie niet begrepen wat ik jullie had gezegd over de ziel van Elia die is verbonden met Johannes de Doper; ik heb jullie toen openhartig persoonlijk geantwoord: ‘Als jullie het willen aannemen, Johannes de Doper is die Elia, die zou komen’.3

1. Dit betekent dat de kracht die werd gezaaid het lager kama-manas is, de weerspiegeling van het hoger ego.
2. Let op de tijdsvorm, de Johannes van de overlevering was al jaren dood.
3. Vgl. G.R.S. Meads vertaling van de Pistis Sophia in Lucifer, april 1890, blz. 113.

Elizabeth is hier de gepersonifieerde vrouwelijke kracht, of sakti.

23. Hij zei: Ik ben de stem van iemand die in de woestijn roept: ‘Maak de weg van de Heer recht’, zoals de profeet Jesaja gezegd heeft.

Ik ben de stem van wijsheid (vgl. 19) die in de woestijn van de stof roept: zuiver het antahkarana (‘innerlijk orgaan’, of de astrale mens), het pad dat van de lagere naar de hogere mens leidt.

Antahkarana is het lager manas, het pad van communicatie of contact tussen de persoonlijkheid en het hoger manas of de menselijke ziel. Bij de dood wordt het als pad of middel van communicatie vernietigd, en de overblijfselen ervan leven voort in de vorm van het kamarupa, de ‘schil’.1

1. De stem van de stilte, 2020, blz. 90.

25. En ze vroegen hem, en zeiden tegen hem: ‘Waarom doopt u dan, als u niet Christus bent, noch Elia, noch die profeet?’

Eerder ‘Wat doopt u?’ dan ‘Waarom doopt u?’

In de Pistis Sophia worden veel dopen, zegels en symbolen, of wachtwoorden genoemd. Ze verwijzen allemaal naar inwijdingsgraden, maar er zijn twee hoofdafdelingen: de kleine en de grote mysteriën.

(1) De kleine mysteriën (bijvoorbeeld die van Eleusis).

(a) Die welke betrekking hebben op de jiva of prana, het levensbeginsel; leringen die verband houden met de dierlijke kant van de mens, omdat prana een rol speelt bij alle functies van de natuur.

(b) Die welke betrekking hebben op het astrale.

(c) Die welke betrekking hebben op de kama en het lager manas.

(2) De grote mysteriën.

Die verband houden met het hoger manas, buddhi, en atman.

26. Johannes antwoordde hen, en zei: ‘Ik doop met water, maar in uw midden is iemand die u niet kent.’

De doop met water symboliseert de aardse Maria, of het astrale.

‘Die u niet kent’ – omdat het het innerlijke en hogere ‘beginsel’ is, christos.

27. ‘Hij die na mij komt is meer dan ik – ik ben het niet eens waard om de riemen van zijn sandalen los te maken.’

Een herhaling van vers 15, en heeft betrekking op het mysterie van de hogere en lagere mens, atma-buddhi en het lager manas.

‘Ik ben het niet eens waard om de riemen van zijn sandalen los te maken’, dat wil zeggen ik, Johannes, de lagere mens, ben het niet waard om ook maar iets van de grote mysteriën, die van de spirituele mens, te onthullen. Dit is de straf voor het ‘vervallen tot voortplanting’.

28. Dit gebeurde in Bethanië, aan de overkant van de Jordaan, waar Johannes doopte.

Waarschijnlijk een sluier, tenzij we de mystieke betekenis van de woorden Bethanië en Jordaan willen onderzoeken. Om dit te kunnen doen, hebben we de oorspronkelijke teksten nodig, want de verandering van ook maar één letter is belangrijk.

29. De volgende dag ziet Johannes Jezus naar hem toekomen, en zegt: ‘Zie, het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt.’

‘Zie Jezus’; Jezus of Issi betekent leven, en symboliseert daarom een levend mens. Het Lam van God is de aja, waarover eerder werd gesproken – de logos.

‘Dat de zonde van de wereld wegneemt’ – door de lagere inwijding wordt prana, of het levensbeginsel, zo gezuiverd dat de kandidaat waardig wordt om de hogere inwijding van het lam of aja te ontvangen, waardoor de zonde van de lagere mens wordt weggenomen.

De naam Jezus komt van het Hebreeuwse woord aish, ‘man’. Jes (in het Grieks Ies, Jes, het Hebreeuwse יש) betekent verschillende dingen, zoals vuur, de zon, een god of godheid, en ook man. Dit is zo in de geschriften van de pre-masoretische scholen, en wanneer de masoretische tekens in gebruik raken, bevestigen ze de ware oorspronkelijke uitspraak. Man werd geschreven איש, Ish, en Jes, waarvan de vrouwelijke vorm איה, Isha, was, of ‘vrouw’, en ook, zoals blijkt uit het Chaldeeuwse Boek van de getallen, de hermafrodiete Eva vóór de geboorte van Kaïn, de Egyptische Isis. De Hebreeuwse taal was zo arm – vooral vóór de vaste uitspraak van de woorden met behulp van de masoretische klinkers – dat van bijna elk woord en elke naam in de Bijbel een woordspeling kan worden gemaakt. Isi, of Issi, is ook Jesse, de vader van David, van wie de samenstellers van het Nieuwe Testament Jezus probeerden te laten afstammen. De gnostici hadden ook een bijnaam voor hun ideale Jezus – of de man in de chrest-toestand, de neofiet die werd beproefd, en deze bijnaam was Ichthus, de ‘vis’.

Met deze vis, met de wateren in het algemeen, en, voor de christenen, met het water van de Jordaan in het bijzonder, is het hele programma van de oude mysterie-inwijding verbonden. Het hele Nieuwe Testament is een allegorische weergave van de inwijdingscyclus, d.w.z. de natuurlijke geboorte van de mens in zonde of vlees, en van zijn tweede of spirituele geboorte als ingewijde gevolgd door zijn opstanding na drie dagen in trance – een zuiveringsmethode – te zijn geweest, waarin zijn menselijke of astrale lichaam in de Hades of hel was, d.w.z. op aarde, terwijl zijn goddelijk ego in de hemel of het rijk van de waarheid verkeerde. Het Nieuwe Testament beschrijft onzelfzuchtige witte of goddelijke magie; het Oude Testament beschrijft zwarte of egoïstische magie. Laatstgenoemde is psychomentaal, eerstgenoemde is volledig spiritueel.

De naam Jordaan is volgens Hebreeuwse geleerden afgeleid van het Hebreeuwse jar-ed, naar beneden stromen of afdalen; voeg aan het woord jared de letter n (in het Hebreeuws nun) toe, en je hebt vis-rivier. En jar-dan-jar, ‘stromende rivier’, en Dan – de naam van de stam van Dan – betekent de ‘rivier de Dan’, of oordeel. Jezus, de mens en de neofiet, wordt geboren uit Maria, Mar, de wateren of de zee, zoals ieder ander mens wordt geboren; dit is zijn eerste geboorte. Bij zijn tweede geboorte komt hij, en staat hij, in de rivier de Dan, of vis; en bij de dood van zijn lichaam van vlees (het lichaam van zonde) gaat hij de rivier de Styx in, en die rivier is in de Hades, of hel, de plaats van het oordeel, waarin Jezus na de dood zegt te zijn afgedaald.

Het sterrenbeeld van de stam van Dan was Schorpioen, zoals iedereen weet; en Schorpioen is het teken van het vrouwelijke voortplantingsbeginsel, de matrix, en zelfs geografisch gezien was de erfgenaam van de stam van Dan de plaats Dan, die de bronnen van de Jordaan omvatte, waarvan het water vanuit het binnenste van de aarde stroomde. Zoals de Styx bij de Grieken, die tijdens de mysteriebeproeving met water dezelfde rol speelde in de tempelcrypten, zo symboliseerden de walvis of vis die Jonas in het Oude Testament verzwolg, en de Jordaan waarin Jezus in het Nieuwe Testament werd ondergedompeld, al deze grote ‘diepten’ en kleine ‘diepten’, het binnenste van een vis, wateren, enz., allemaal dezelfde gedachte. Ze betekenden dat men door de dood in bestaanstoestanden kwam die een nieuwe geboorte werden.

Zoals Jonas, de ingewijde van het Oude Testament, in de schoot van de walvis (fallische inwijding) komt, zo begeeft Jezus, de mens, die het water in gaat (het symbool van de spirituele schoot van zijn tweede geboorte) zich in Jar-Dan, de rivier de Dan, de stam die sterrenkundig in Schorpioen (de ‘poorten van de vrouw’ of de baarmoeder) stond. Toen hij daaruit tevoorschijn kwam, werd hij christos, de verheerlijkte ingewijde, of de goddelijke en geslachtloze androgyn. Zo werd ook Jonas, toen hij tevoorschijn kwam, de ‘Heer’, bij de joden Jah-Chavah; en ging dus vooraf aan Jezus, het nieuwe leven. De Jezus van het Nieuwe Testament wordt de gezalfde door de geest, gesymboliseerd door de duif. Want Johannes, Oannes, of Jonas, of de walvis-vis, het symbool van de aardse wereld van de Oude Bedeling, wordt omgevormd tot de duif, boven het water, het symbool van de spirituele wereld. Zoals Nigidius heeft gezegd:

De Syriërs en Feniciërs beweren dat een duif verschillende dagen in de Eufraat [één van de vier rivieren in Eden] op het ei van een vis zat, waaruit hun Venus werd geboren.1

1. C.F. Volney, The Ruins, or a Survey of the Revolutions of Empires, 1796, blz. 391, noten.

Venus is slechts de vrouwelijke vorm van Lucifer, de planeet; en de heldere morgenster is christos, het verheerlijkte ego, buddhi-manas. Zoals gezegd in Openbaring (22:16): ‘Ik, Jezus, . . . ben . . . de heldere ochtendster’ – Phosphoros of Lucifer.

Eén ding is het onthouden waard. Als u de Bijbel leest, zult u zien dat alle namen van de patriarchen en profeten en andere belangrijke figuren die beginnen met de letter J (of I), zoals Jubal Kaïn, Jared, Jakob, Jozef, Joshua, Jesse, Jonas, Johannes, Jezus, waren bedoeld om: (a) een reeks reïncarnaties op het aardse of fysieke gebied te beschrijven, zoals uit hun legenden in de bijbelse verhalen blijkt; en (b) de mysteries van inwijding, haar beproevingen, overwinningen, en de geboorte in het licht – eerst aards, dan psychisch, en ten slotte spiritueel licht – te symboliseren, waarbij men elk personage liet aansluiten bij de verschillende details van de ceremonie en haar resultaten.

30. Herhaling van vers 15 en 27 (drie keer).

31. ‘En ik kende hem niet; maar ik kwam om met water te dopen, opdat hij aan Israël geopenbaard zou worden.’

‘Ik’ is hier de persoonlijkheid; of zij die alleen in de lagere mysteriën zijn ingewijd.

‘Israël’ is een ‘sluier’, maar hier moet het worden opgevat als degenen die het pad willen betreden.

32. En Johannes getuigde en zei: ‘Ik heb de geest als een duif uit de hemel zien neerdalen, en hij bleef op hem rusten.’

De duif heeft in de symboliek veel betekenissen; ze symboliseert hier de eros (liefde) of menslievendheid.

33. ‘En ik kende hem niet; maar hij die mij gezonden heeft om met water te dopen zei tegen mij: ‘Wanneer je ziet dat de geest op iemand neerdaalt en blijft rusten, dan is dat degene die doopt met de Heilige Geest.’’

En ik, de aardse mens, kende hem niet, maar mijn buddhische beginsel, dat mij had gestuurd om in de lagere mysteriën te worden ingewijd, herkende het teken. Ik, de aardse mens, kende hem niet, maar Elia en de profeet en christos kenden hem.

Deze duif die neerdaalde en op hem bleef rusten, dat wil zeggen deze gezuiverde liefde, menslievendheid, of mededogen die op de ingewijde neerdaalde, helpt hem om zich te verenigen met de Heilige Geest of atman.

Op het aardse gebied betekent dit dat een ingewijde door zijn medemensen aan de ‘duif’, de wolk of aura, wordt herkend.

34-38. Verhalende tekst, en daarom een ‘sluier’.

39. Hij zei tegen hen: ‘Kom mee, dan zullen jullie het zien.’ Ze gingen met hem mee en zagen waar hij woonde, en bleven die dag bij hem: want het was rond het tiende uur.

De twee discipelen symboliseren twee neofieten aan het einde van hun beproevingen, en het verblijf bij de meester, of het hoger zelf, is bij de christos-geest.

Het tiende uur slaat op de periode vóór de laatste grote beproeving. Vergelijk de werken van Hercules.

40-41. Verhalende tekst.

42. Vgl. Isis ontsluierd, 2:36, 107.

43-45. Verhalende tekst.

46. Uit Nazareth, dat wil zeggen uit de sekte van de nazarenen.

47-50. Verhalende tekst.

51. En hij zegt: ‘Waarachtig, ik verzeker jullie, jullie zullen de hemel geopend zien, en de engelen van God zien opstijgen en neerdalen naar de Mensenzoon.’

Jullie zullen het hogere zien neerdalen op het lagere, en verlichting krijgen, en grotere wonderen leren kennen dan het eenvoudige vermogen van helderziendheid.

– 4 –

De eerste elf verzen van hoofdstuk 2 bevatten de allegorische weergave van de laatste inwijding. Hierin worden alle goddelijke en menselijke ‘beginselen’ die in allegorische taal zijn versluierd en gepersonifieerd, vermeld, en ook de zuivering die daarin door inwijding heeft plaatsgevonden; het verhaal eindigt abrupt en mysterieus, zozeer zelfs dat we reden hebben om te vermoeden dat er oorspronkelijk meer aan was toegevoegd. Enige kennis van de wetten van esoterische allegorie toont dit aan.

Het hoofdpunt van de allegorie is het veranderen van ‘water’ (het astrale) in ‘wijn’, of stof in geest.

1. En op de derde dag was er een bruiloft in Kana in Galilea; en de moeder van Jezus was er.

In alle mysteriën kwamen na de vier dagen van beproeving of verleiding de drie dagen van afdaling in Hades, of het graf, waaruit de verheerlijkte kandidaat, of ingewijde, verrees.

‘Op de derde dag’ betekent dus dat het moment voor de laatste inwijding was aangebroken, waarop Jezus, of de neofiet, Christus, of de ingewijde, zou worden; dat wil zeggen één met het buddhi- of christus-beginsel.1

1. In diagrammen waarin de beginselen symbolisch worden voorgesteld door een driehoek die boven een vierkant is geplaatst, moeten na de tweede geboorte de ‘beginselen’ opnieuw worden ingedeeld.

(Met betrekking tot bovengenoemde 4 dagen is het interessant om op te merken dat Jezus 40 dagen lang in verzoeking zou zijn gebracht. Hier is de nul een sluier, want in mysteriegetallen kunnen nullen overeenkomstig de regels van de gebruikte methode worden genegeerd en kan het getal worden veranderd.)

‘Er was een bruiloft in Kana’, dat wil zeggen dat de discipel werd verenigd met zijn hoger zelf, het huwelijk van de adept met sophia, goddelijke wijsheid, of het huwelijk van het lam, in Kana.

Kana of Khana komt van een wortel met de betekenis van een plaats die voor een bepaald doel is bestemd of gereserveerd. Khanak is de ‘koninklijke woning’, of ‘de plaats van de heerser’ bij de Arabieren. Vgl. devachan, het ‘gelukkige gebied’ of ‘goden-land’.

‘En de moeder van Jezus was er’; dit betekent dat de kandidaat er in het lichaam was, of in ieder geval de lagere ‘beginselen’ waren aanwezig; want vanuit dit gezichtspunt heeft de ‘moeder van Jezus’ specifiek betrekking op het kamarupische ‘beginsel’, dat wil zeggen het voertuig van stoffelijke menselijke verlangens, de gever van leven, enz. Dit moet niet worden verward met het hogere aspect, buddhi, de ‘moeder van christus’, de zogeheten spirituele ziel. Het onderscheid is hetzelfde als dat tussen Sophia-het-goddelijke, en Sophia-Achamoth, het aards-astrale.

2. En zowel Jezus als zijn discipelen waren op de bruiloft uitgenodigd.

Dat wil zeggen: het hoger manas of ego (niet het zelf), dat nu in de kandidaat domineerde, en zijn discipelen1, of lagere beginselen, waren aanwezig omdat dit nodig was voor de zuivering van de hele mens.

1. De 12 ‘discipelen’ zijn de 3 aspecten van de 4 lagere beginselen, de driehoek weerspiegeld in het vierkant.

3. Toen de wijn bijna op was, zei de moeder van Jezus tegen hem: ‘Ze hebben geen wijn.’

De moeder van Jezus betekent hier zijn nu gezuiverde verlangen dat naar het hogere streeft. Het vers betekent dat de menselijke stoffelijke begeerten van het lager zelf, de gasten op het feest, dronken of verlamd moeten worden, voordat de ‘bruidegom’ kan trouwen. Het is het lager manas (Sophia-Achamoth), dat tegen Jezus zegt: ‘Ze hebben geen wijn’, dat wil zeggen, de lagere ‘beginselen’ zijn nog niet gespiritualiseerd, en dus niet gereed om aan het feest deel te nemen.

4. Jezus zei tegen haar: ‘Vrouw, wat heb ik met u te maken? Mijn tijd is nog niet gekomen.’

Vrouw (stof of water, het lagere viertal), wat heeft het geest-ego met u te maken op dit uur? Er is nog geen eenheid tussen mij en u, mijn uur van inwijding is nog niet gekomen, ik heb mezelf nog niet verenigd met buddhi, mijn hemelse moeder, en pas dan kan ik zonder gevaar met u omgaan.

5. Zijn moeder zei tegen de bedienden: ‘Wat hij ook tegen jullie zegt, doe het.’

De bedienden zijn de lagere ‘beginselen’, hun gedachten, instincten en begeerten, de lhamayin, of elementalen en boze geesten, vijanden en tegenwerkers van de mens.1

1. Vgl. De stem van de stilte, 2020, deel 3, noot 17, blz. 93.

6. En er waren daar voor het joodse reinigingsritueel zes stenen waterkruiken neergezet, elk met een inhoud van ongeveer 100 liter.

De zes waterkruiken symboliseren de zes beginselen, de zeven zonder atman, het zevende of universele beginsel – zes (waaronder het lichaam) vanuit het aardse standpunt. Dit zijn de omvattende beginselen van akasa tot het astrale; of de vier lagere beginselen (de andere zijn latent) die gevuld zijn met astraal water. Het lager manas vermaakt zich in de astrale golven.

7. Jezus zei tegen hen: ‘Vul de waterkruiken met water.’ En ze vulden ze tot de rand.

In de kleine mysteriën werden alle krachten van de vier lagere gebieden op de kandidaat losgelaten om hem te testen.

De zes waterkruiken werden gevuld met water – het symbool van de stof – dat wil zeggen dat de menselijke begeerten van de neofiet tijdens de beproevingen en verleidingen vóór zijn inwijding, tot de rand werden gevuld; hij moest ze overwinnen anders zou hij falen. Jezus, het hoger manas, overwint door dat water in wijn, of goddelijke geest, te veranderen, en wordt zó vervuld van de wijsheid van de goden. (Zie hfst. 15, ‘Ik ben de ware wijnstok’, enz.) Wijwater werd aan de neofiet te drinken gegeven, en veranderde op het laatste moment in wijn; in India werd het omgezet in somasap, het water van het eeuwige leven.

8. En hij zei tegen hen: Schep er nu wat uit, en breng dat naar de leider van het feest. En dat deden ze.

De ‘leider van het feest’ was de ceremoniemeester die de leiding had over het feest en de bedienden, en het was zijn taak om het eten en drinken te proeven. Hier symboliseert hij het conclaaf van ingewijden die niet weten of de kandidaat zal slagen of falen, en die hem moeten testen. Dit verklaart de zin in het volgende vers, ‘hij wist niet waar deze vandaan kwam’, dat wil zeggen wist dat niet tot de kandidaat volledig was beproefd.

9. Toen de leider van het feest het water dat wijn geworden was, proefde – hij wist niet waar deze vandaan kwam, maar de bedienden die het water hadden geschept, wisten het wel – riep de leider van het feest de bruidegom.

De bedienden, of lagere ‘beginselen’, en de lagere krachten die aan de gezuiverde wil van de christen-mens waren onderworpen, wisten dat de grote verandering was bereikt, en dat de lagere ‘beginselen’ waren gezuiverd en gespiritualiseerd.

De ‘bruidegom’ is natuurlijk de kandidaat die met zijn hoger of goddelijk zelf moet trouwen, en zo een zoon van God moet worden.

Het is opvallend en interessant om te zien hoe verbijsterend en ingewikkeld de betrekkingen tussen de goden en godinnen in de oude kosmogonieën, vooral de Egyptische en Indiase, zijn. Dezelfde godin is moeder, zuster, dochter, en vrouw van een god. Deze raadselachtige allegorie is geen wilde fantasie, maar een poging om in allegorische taal de betrekkingen tussen de ‘beginselen’, of beter gezegd de verschillende aspecten van het ene ‘beginsel’, duidelijk te maken. Zo kunnen we zeggen dat buddhi (het voertuig van atman) zijn vrouw is, en de moeder, dochter, en zuster van het hoger manas, of beter gezegd manas verbonden met buddhi, wat voor het gemak het hoger manas wordt genoemd. Zonder buddhi zou manas niet meer zijn dan dierlijk instinct, daarom is ze zijn moeder; en ze is zijn dochter, kind, of nakomeling, want zonder de bevruchting die alleen mogelijk is door middel van manas, zou buddhi, de spirituele kracht, of sakti, ondenkbaar en onkenbaar zijn.

10. En zei tegen hem: ‘Iedereen zet zijn gasten in het begin de goede wijn voor; en nadat ze er flink van hebben gedronken, de minder goede; maar u heeft de beste wijn tot nu bewaard.

‘In het begin’ betekent wanneer de manasaputra voor het eerst incarneerde.

Iedere kandidaat heeft, naarmate hij vordert, steeds minder goede wijn, of geest, nodig, want hij wordt die geest zelf, omdat zijn vermogens en kennis de pas verworven kracht vergroten. Aan het begin van het pad wordt ‘goede wijn’, of een spirituele impuls, gegeven, maar naarmate de discipel de ladder beklimt, is deze hulp niet meer nodig, want hij neigt er steeds meer toe om al-geest te worden.

11-13. Verhalende tekst.

14. En in de tempel trof hij de handelaren in runderen, schapen, en duiven aan, en de geldwisselaars die daar altijd zaten.

Dit illustreert de houding van de ingewijde ten opzichte van de exoterische religie en zijn werk nadat hij de overwinning heeft behaald. De ‘tempel’ betekent hier alle uiterlijke, exoterische geloofsovertuigingen, of lichamen van vlees.

‘Runderen’ symboliseren stoffelijke dingen, de fysieke mens. In alle symboliek heeft de stier de betekenis van lichamelijke en voortbrengende kracht. ‘Schapen’ symboliseren de begeerten en verlangens die bedwongen en beteugeld zijn, en ‘duiven’ spirituele aspiraties. De ‘geldwisselaars’ zijn degenen die handelen in spirituele zaken, de geldbeluste priesters.

15. En toen hij van stukjes touw een zweep had gemaakt [dit symboliseert iets wat de begeerten beteugelt], joeg hij ze allemaal de tempel uit, met hun schapen en runderen; en smeet het geld van de wisselaars op de grond, en gooide hun tafels omver.

De ‘zweep’, die zo vaak voorkomt op de Egyptische monumenten en cartouches, betekent het middel waarmee de begeerten en de lagere natuur worden beteugeld. De strik van Siva heeft dezelfde betekenis, en symboliseert dat waardoor de begeerten, verlangens, en angsten beteugeld en onderworpen worden.

16. En riep tegen de duivenverkopers: ‘Weg ermee! Maak geen markt van het huis van mijn Vader.’

De ‘duivenverkopers’ zijn de handelaren in spirituele kennis. ‘Het huis van mijn Vader’ is het menselijk lichaam dat de tempel van God is, en dat van nature de tempel van de Heilige Geest zou moeten zijn.

17. En zijn discipelen dachten aan wat er geschreven staat: ‘De hartstocht voor uw huis heeft mij verteerd.’

De overheersing van de lagere mens had de hogere verteerd.

18. Daarop vroegen de joden: ‘Met welk teken kunt u bewijzen dat u dit mag doen?’

Met welk gezag streeft u ernaar om de volksreligie te hervormen, welk recht heeft u?

19. Jezus antwoordde hun: ‘Vernietig deze tempel, en ik zal hem in drie dagen weer opbouwen.’

Dat wil zeggen dat hij de inwijding had doorgemaakt, en dat zijn oude leven was beëindigd, en hij uit de ‘dood’ was opgestaan in een ‘nieuw leven’.

20. Toen zeiden de joden: ‘46 jaar heeft de bouw van deze tempel geduurd, en u wilt hem in drie dagen weer opbouwen?’

Wilt u met de drie vuren meer doen dan met de 46? Er zijn in totaal 49 vuren, 7 × 7.

HPB


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 4: 1889 – 1891, blz. 370-91
isbn 9789491433276, paperback, eerste druk 2021, bestel boek

© 2021 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag