Literaire aantekeningen
over kritiek, autoriteiten, en meer, door een impopulaire filosoof
[‘Literary jottings on criticism, authorities, and other matters, by an unpopular philosopher’, Lucifer, september 1892, blz. 9-11; CW 13:243-7]
Theosofen en redacteuren van theosofische tijdschriften worden door voorzichtige en bange figuren voortdurend gewaarschuwd om wetenschappelijke en maatschappelijke ‘autoriteiten’ vooral niet tegen het hoofd te stoten. Volgens hen is de publieke opinie de gevaarlijkste vijand, en is kritiek daarop dodelijk. Men kan moeilijk verwachten dat die mensen zich door kritiek zullen beteren of dat hun inzicht in het onderwerp er beter door wordt. Veel mensen nemen aanstoot aan kritiek, en theosofen maken zich daardoor gehaat. ‘Oordeel niet, opdat er niet over jullie geoordeeld wordt’1 is de gebruikelijke waarschuwing.
1. Mattheus 7:1-2.
Juist omdat theosofen zelf wél beoordeeld willen worden en om onpartijdige kritiek vragen, zijn ze begonnen hun medemensen dezelfde dienst te bewijzen. Wederzijdse kritiek is heel gezond, en draagt ertoe bij dat er duidelijke leefregels tot stand komen die praktisch zijn in plaats van alleen theoretisch. We hebben genoeg van theorieën. De Bijbel staat vol goede raad, maar er zijn slechts weinig christenen die de ethische geboden ooit in hun dagelijks leven toepassen. Wanneer de ene soort kritiek pijnlijk is, dan is een andere soort dat ook; zo gaat het met elke vernieuwing, en zelfs met oude dingen die in een nieuwe vorm worden gepresenteerd – beide zullen ongetwijfeld in botsing komen met de opvattingen van een of andere ‘autoriteit’. Ik beweer daarentegen dat kritiek de grote weldoener is van het denken in het algemeen, en vooral voor die mensen die nooit zelf nadenken maar voor alles vertrouwen op gevestigde ‘autoriteiten’ en maatschappelijke gewoonten.
Maar wat moeten we eigenlijk onder een ‘autoriteit’ op enig gebied verstaan? In feite is ze niets anders dan een licht dat door een meer of minder wijde spleet op een of ander object valt, en dat licht schijnt op maar één kant van dat object. Dat licht weerspiegelt getrouw de persoonlijke opvattingen van één mens – en vaak alleen die over zijn favoriete onderwerp – en heeft dus niet veel waarde als men een onderwerp van alle kanten wil belichten. Zo zal de autoriteit waarop men een beroep doet vaak van weinig nut zijn, terwijl een leek, die probeert een ander licht op het onderwerp te laten schijnen of het vanuit een andere invalshoek te bekijken, voor zijn verwaandheid onmiddellijk wordt uitgefloten. Hij probeert immers de gevestigde ‘autoriteiten’ te ondermijnen, en in te gaan tegen de gerespecteerde traditionele manier van denken!
Vrienden en vijanden! Kritiek is de enige redding uit stagnatie in ons denken. Het is de heilzame prikkel die in zowel het openbare als het persoonlijke leven de logge herkauwers – ‘routine’ en ‘vooroordeel’ genaamd – in beweging brengt, en dus tot gezonde verandering aanzet. Botsende meningen zijn als windvlagen uit verschillende richtingen die het kroos verdrijven dat zich op het stilstaande water van een meer neigt te vormen. Indien elke heldere stroom van oorspronkelijk denken die buiten de oude gedachtegroeven van de publieke opinie door ons levensveld vloeit, werd tegengehouden en tot stilstand kwam, zouden de gevolgen heel droevig zijn. De stromen zouden niet langer de gemeenschappelijke vijver, de maatschappij, voeden, en het water daarvan zou nog meer stagneren dan nu het geval is. Het gevolg daarvan is dat de meest ‘orthodoxe autoriteiten’ van die maatschappelijke vijver de eersten zouden zijn die nog dieper in de modder en het slik wegzinken.
Zoals de dingen er nu voorstaan, is er weinig zicht op vooruitgang en maatschappelijke hervormingen. In het laatste kwart van de negentiende eeuw hebben alleen vrouwen duidelijk enige vooruitgang in de goede richting gemaakt. De mannen, en hun wrede egoïsme en seksuele privileges, hebben zich flink verdedigd, maar zijn bijna overal verslagen. Dus ziet de toekomst voor de jongere generaties van vrouwen er best veelbelovend uit. Ze zullen de gelederen van bekrompen tirannieke vrouwen nauwelijks meer aanvullen. De troepen van de maatschappij – die niet langer onoverwinnelijk zijn – worden momenteel geleid door oudere amazones uit de hoogste kringen en jonge mannen, de mannelijke ‘bloemen van het kwaad’, nachtplanten die in broeikassen groeien die men ‘clubs’ noemt. Deze dandy’s van onze tijd zijn nog grotere lasteraars geworden dan de douairières uit het begin van de 19de eeuw.
Wanneer je zulke vijanden bestrijdt of bekritiseert, of zelfs maar het minste op hen hebt aan te merken, maak je de meest onvergeeflijke maatschappelijke fout. Maar ‘een impopulaire filosoof’ heeft weinig te vrezen, en formuleert zijn gedachten ongeacht de luidste ‘strijdkreten’ uit die kringen. Hij onderzoekt zijn vijanden, mannen en vrouwen, met de kalme en vredige blik van iemand die niets te verliezen heeft. Hij telt de lelijke wratten en rimpels op het ‘vrome’ gezicht van die bekrompen mensen – zoals hij de dodelijke giftige bloemen aan de takken van de majestueuze manzilla – een tropische boom – zou tellen: op afstand door een verrekijker. Hij zou nooit in de buurt van die boom komen, of in de dodelijke schaduw ervan gaan liggen.
‘Raak mijn [door de Heer] gezalfden niet aan’1 zegt David. Maar omdat de maatschappelijke en wetenschappelijke ‘autoriteiten’ altijd de eersten zijn die dat voorschrift overtreden, mogen anderen af en toe dat goede voorbeeld volgen. Trouwens, de ‘gezalfden’ zijn niet altijd door de Heer gezalfd; velen zijn eerder ‘door zichzelf gezalfden’ .
1. Psalmen 105:15.
Wanneer de impopulaire filosoof dus ter verantwoording wordt geroepen omdat hij te weinig respect heeft voor de wetenschap en haar ‘autoriteiten’, die hij zou afwijzen, dan maakt hij bezwaar tegen deze aantijging. Het verwerpen van de onfeilbaarheid van een wetenschapper is niet helemaal hetzelfde als het verwerpen van zijn geleerdheid. Iemand is een specialist, omdat hij één specialiteit heeft, en is daarom voor andere takken van wetenschap minder betrouwbaar, en zelfs niet voor een onpartijdige beoordeling van zijn eigen onderwerp. De officiële wetenschap zoals die op scholen wordt onderwezen berust tot nu toe op tijdelijke grondslagen. Ze zal rechtlijnig verdergaan zolang ze niet gedwongen wordt van haar oude paden af te wijken door nieuwe en onverwachte ontdekkingen in de onuitputtelijke mijnen van kennis.
De wetenschap is als een trein die bagage vervoert van het ene eindstation naar het andere, en alleen mensen van de spoorwegmaatschappij mogen zich met de bagage bemoeien. Maar men kan passagiers die met diezelfde trein reizen niet beletten die trein op tussenstations te verlaten en hun reis via een andere route te vervolgen. Ze moeten deze keuze hebben zonder ervan beschuldigd te worden dat ze de hoofdlijn in diskrediet brengen. Ongetwijfeld hebben die passagiers het recht om na het eindpunt van de spoorlijn te paard, in een wagen, of te voet verder te reizen; of zelfs pionierswerk te gaan doen door nieuwe wegen aan te leggen door de grote maagdelijke bossen en struiken van de onwetendheid van het grote publiek. Er zullen ongetwijfeld nog meer onderzoekers komen, en deze zullen natuurlijk de pas aangelegde wegen bekritiseren. Daarmee zullen ze meer goed dan kwaad doen. Volgens een oud Frans spreekwoord1 is de waarheid immers altijd het resultaat van meningen die met elkaar in botsing komen: ze schiet daaruit tevoorschijn als een vonk uit twee vuurstenen die tegen elkaar worden geslagen.
1. Du choc des opinions jaillit la vérité.
Waarom hebben geleerden zo vaak de neiging de wetenschap als hun persoonlijk bezit te beschouwen? Is kennis een soort familielandgoed dat alleen aan de oudste zonen van de wetenschap kan worden nagelaten? De waarheid behoort toe aan iedereen, of zou aan iedereen moeten toebehoren. De enige uitzondering daarop vormen die specifieke takken van kennis die altijd geheim moeten worden gehouden, omdat ze vergelijkbaar zijn met tweesnijdende wapens die zowel kunnen doden als redden. Een filosoof heeft kennis eens vergeleken met een ladder; iemand die niet veel zware bagage bij zich heeft kan de top gemakkelijker bereiken dan iemand die een grote baal met verouderde en verdorde conventies meesleept. Bovendien moet zo iemand voortdurend omkijken uit angst enkele van zijn fossielen te verliezen. Komt het door deze last dat zo weinigen van hen erin slagen de top van de ladder te bereiken, waarna ze vervolgens roepen dat er niets bestaat boven de hoogste sport die zij hebben bereikt? Of willen ze hun oude verdorde planten uit het verleden in stand houden, en is dat de reden dat ze ontkennen dat er in de toekomst ooit nieuwe levensvormen met nieuwe bloemen kunnen ontstaan?
Wat hun antwoord ook is, zonder zo’n optimistisch en hoopvol vertrouwen in voortdurende vernieuwing, zou dat leven niet de moeite waard zijn. De ‘autoriteiten’ zijn bang voor en boos over de minste kritiek, en willen allemaal op hun respectieve terrein als onfeilbaar worden beschouwd – vandaar dat de wereld met haar oude vooroordelen en gewoonten dreigt te verstarren. Bekrompenheid drijft met haar uitgemergelde grijns de spot met elke innovatie of nieuwe vorm van denken. In de grote slag om het overleven van de sterksten worden al deze vormen op hun beurt meester, en daarna de tiran die de groei belemmert van andere vormen zoals vroeger hun eigen groei werd belemmerd. Maar een echte filosoof, hoe ‘impopulair’ ook, probeert vat te krijgen op het leven zoals het is, dat telkens opnieuw opwelt uit de innerlijke bron van het zijn, de rots van waarheid, en altijd weer verdergaat. Hij voelt dezelfde minachting voor elk van die poeltjes met lui stilstaand water op de moerassige vlakten van het maatschappelijk leven.
HPB