Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Chinese geesten

[‘Chinese spirits’, Lucifer, november 1891, blz. 182-7; CW 7:201-9]

De volgende gegevens zijn deels verzameld uit een oud boek van een Franse missionaris die meer dan veertig jaar in China woonde, en sommige komen uit een opmerkelijk ongepubliceerd werk van een Amerikaanse man die zo vriendelijk was om zijn aantekeningen aan de schrijfster uit te lenen; sommige zijn afkomstig uit informatie die door abbé Huc aan chevalier Gougenot Des Mousseaux en markies De Mirville werd verstrekt – hiervoor zijn laatstgenoemde twee heren verantwoordelijk. De meeste van onze feiten komen echter van een Chinese man die al enkele jaren in Europa woont.

Volgens deze Chinees bestaat de mens uit vier kernsubstanties en drie aangenomen ‘uiterlijke vormen’. Dit is de magische en universele occulte traditie, die dateert uit een oudheid die haar oorsprong heeft in de nacht van de tijd. Een Romeinse dichter toont dezelfde bron van informatie in zijn land als hij verklaart dat:

Bis duo sunt hominis: manes, caro, spiritus, umbra:
Quatuor ista loca bis duo suscipiunt.
Terra tegit carnem, tumulum circumvolat umbra,
Orcus habet manes, spiritus astra petit.1

1. Vertaling: De mens bestaat uit vier dingen: de ziel, het vlees, de geest, en de schim [het spook]. Deze vier horen op vier plaatsen thuis: het vlees wordt in de aarde begraven, de schim waart rond het graf, de onderwereld ontvangt de ziel, de geest schiet naar de sterren. Noot vert.: vgl. Heinrich Cornelius Agrippa, De occulta philosophia libri tres, 1533, boek 3, hfst. 41, blz. 295. Agrippa schrijft het citaat aan Ovidius toe.

De schim die in het Hemelse Rijk bekend is en beschreven wordt, is volgens occulte leringen heel orthodox, maar er bestaan in China verschillende theorieën over.

De menselijke ziel, zegt de belangrijkste (tempel-)leer, helpt de mens om een rationeel en denkend wezen te worden, maar ze is noch enkelvoudig (homogeen) noch spiritueel, ze is een samenstelling van al wat fijnstoffelijk is. Deze ‘ziel’ wordt op grond van haar aard en handelingen verdeeld in twee belangrijke delen: de ling en de hun. De ling is van de twee het meest geschikt voor spirituele en verstandelijke activiteiten, en heeft een ‘hogere’ ling of ziel boven zich die goddelijk is. Bovendien wordt uit de vereniging van de lagere ling en de hun tijdens het leven van de mens een derde en gemengd wezen gevormd, geschikt voor zowel verstandelijke als fysieke processen, voor goed en kwaad, terwijl de hun volkomen slecht is. Zo hebben we vier beginselen in deze twee ‘substanties’, die, zoals duidelijk is, overeenkomen met onze buddhi, de goddelijke ‘hogere’ ling; met manas, de lagere ling, waarvan de tweelingbroer, de hun, staat voor kamarupa – het lichaam van begeerte, verlangen, en kwaad; en dan hebben we in het ‘gemengde wezen’ het voortbrengsel of de nakomeling van zowel de ling als de hun – het ‘mayavirupa’, het astrale lichaam.

Dan komt de definitie van de derde kernsubstantie. Deze is alleen tijdens het leven verbonden met het lichaam, waarbij het lichaam de vierde substantie, pure stof, is; en na de dood van laatstgenoemde scheidt ze zich van het lijk – maar niet vóór de volledige ontbinding ervan – en verdwijnt spoorloos als een schaduw met het laatste deeltje van de substantie die haar had voortgebracht. Dit is natuurlijk prana, het levensbeginsel, of levensvoertuig. Wanneer de mens sterft, gebeurt het volgende: de ‘hogere’ ling stijgt op naar de hemel – naar nirvana, het paradijs van Amitabha, of een ander gebied van gelukzaligheid overeenkomstig de denkbeelden van de religieuze stroming waartoe een Chinees behoort – meegevoerd door de geest van de draak van wijsheid (het zevende beginsel); het lichaam en zijn beginsel verdwijnen geleidelijk en worden vernietigd; en de ling-hun en het ‘gemengde wezen’ blijven over.

Als de mens goed was, verdwijnt na enige tijd ook het ‘gemengde wezen’; als hij slecht was en volledig werd beheerst door de hun, het volkomen slechte beginsel, dan transformeert laatstgenoemde zijn ‘gemengde wezen’ in een kuei – wat overeenkomt met het katholieke denkbeeld van een verdoemde ziel1 – en terwijl de kuei een verschrikkelijke vitaliteit en kracht aan de hun geeft, wordt ze in al haar slechte daden het alter ego en de beul daarvan. De hun en kuei verenigen zich tot één schimmige, maar krachtige entiteit, en kunnen, door zich te scheiden, op twee verschillende plaatsen tegelijk handelen, en verschrikkelijk kwaad veroorzaken.

1. Het spirituele deel van de ling wordt na de dood shen (goddelijk en heilig), om daarna een hsien – een absolute heilige (een nirvani) – te worden wanneer deze zich volledig heeft verenigd met de ‘draak van wijsheid’.

De kuei is volgens de goede missionarissen een anima damnata, die aldus van de miljarden overleden ‘ongedoopte’ Chinezen een leger duivels maken, die, gezien het feit dat ze een stoffelijke substantie hebben, zo langzamerhand alle ruimte tussen onze aarde en de maan moeten innemen, en zich evenzeer op hun gemak moeten voelen als dicht opeengepakte haringen in blik. In de Mémoires staat:

De kuei, die van nature slecht zijn, doen zoveel kwaad als ze kunnen. Ze houden het midden tussen een mens en een bruut, en hebben kenmerken van beide. Ze hebben alle ondeugden van de mens en elk gevaarlijk instinct van het dier. . . . Veroordeeld tot onze atmosfeer waar ze niet bovenuit kunnen stijgen, verzamelen ze zich rond de graven en in de nabijheid van mijnen, moerassen, riolen, en slachthuizen, overal waar verrotting en bederf worden aangetroffen. Deze emanaties zijn hun favoriete voedsel, en met behulp van die elementen en atomen, en van de dampen uit lijken, vormen ze voor zichzelf zichtbare en spookachtige lichamen om mensen mee te bedriegen en schrik aan te jagen. . . . Deze ellendige geesten met bedrieglijke lichamen zijn onophoudelijk op zoek naar middelen om te voorkomen dat mensen bevrijd worden [lees, gedoopt worden], . . . en om hen te dwingen om evenals zijzelf verdoemd te worden.1

1. Vgl. Mémoires concernant l’histoire, les sciences, les arts, les moeurs, etc., door de missionarissen van Peking, 1791, blz. 221-2. Volgens de oudste leringen van de magie leidden een gewelddadige dood en het open en bloot achterlaten van het lichaam, in plaats van het te verbranden of te begraven, tot ongerief en leed voor zijn astrale lichaam (lingasarira), dat pas stierf nadat het laatste stofdeeltje dat het lichaam had samengesteld, was ontbonden. Tovenarij of zwarte magie, zo wordt ons verteld, had deze kennis altijd gebruikt voor necromantische en zondige doeleinden. ‘Tovenaars bieden rusteloze zielen halfvergane overblijfselen van dieren aan om hen te dwingen te verschijnen’ (vgl. Porphyrius, De abstinentia, 2:47). St. Athanasius werd beschuldigd van zwarte kunst, omdat hij de hand van bisschop Arsenius voor magische doeleinden had bewaard.
‘Patet quod animae illae que post mortem adhuc relicta corpora diligut, quemadmodu sunt animae corporum sepultura debita carentiu, seu que corpus suum violenta morte reliquerunt & adhuc in turbido illo humidoq; spiritu [het spirituele of fluïde lichaam, de hun] circa cadavera sua oberrant, tanq circa cognatum aliquod eas alliciens,’ enz. Vert.: Het is duidelijk dat de zielen na de dood nog steeds van hun lichaam houden dat ze achterlieten, zoals die zielen die voor hun lichaam een gepaste begrafenis willen of die hun lichaam door een gewelddadige dood hebben verlaten, en die nu bezorgd en bedroefd in de buurt van hun karkas ronddwalen door als het ware te worden aangetrokken door iets waarmee ze affiniteit hebben. Zie Agrippa, De occulta philosophia libri tres, 1533, blz. 304; R.G. des Mousseaux, Les médiateurs et les moyens de la magie, hfst. 20, ‘Le fantôme humain’.
Homerus en Horatius hebben zulke geestoproepingen vele keren beschreven. In India wordt de zwarte kunst tot op de dag van vandaag door een aantal tantrika’s beoefend. Zo blijken de leringen en methoden van de hedendaagse tovenarij en ook van witte magie, occultisme, en spiritisme, met hun takken van mesmerisme, hypnotisme, enz., in verband te staan met die van de vroegste oudheid, want men treft nu dezelfde ideeën, overtuigingen, en praktijken aan als in het oude Aryavarta, Egypte en China, Griekenland en Rome. Lees Loca infesta van Petrus Thyraeus, een werk dat zorgvuldig en waarheidsgetrouw is wat de feiten betreft, maar waarvan de conclusies van de schrijver onjuist zijn, en u zult zien dat de plaatsen die voor het oproepen van geesten het gunstigst zijn die zijn waar een moord is gepleegd, een begraafplaats, verlaten plaatsen, enz.

Onze oude vriend, abbé Huc, de lazarist, die uit het ambt is ontzet omdat hij laat zien dat de oorsprong van sommige rooms-katholieke rituelen in Tibet en China ligt, omschrijft de hun als volgt: ‘Wat is de hun, is een vraag waarop moeilijk een duidelijk antwoord is te geven. . . . Deze is, zo u wilt, iets vaags zoals een geest, een genius, een levenskracht.’1 Hij schijnt de hun te beschouwen als het instrument dat in de toekomst de wederopstanding regelt, die de hun tot stand zal brengen door de atomaire substantie van het lichaam aan te trekken, dat dus opnieuw zal worden gevormd op de dag van de wederopstanding. Dit voldoet goed genoeg aan het christelijke denkbeeld van één lichaam en slechts één persoonlijkheid die weer tot leven worden gewekt. Maar als de hun op die dag de atomen van alle lichamen die de monade ooit heeft gebruikt en bewoond, moet verenigen, dan komt misschien zelfs dat ‘heel vaardige wezen’ tot de ontdekking dat het niet tegen die taak is opgewassen.

1. Abbé Huc, L’Empire chinois, 1857, deel 2, blz. 357.

Het is echter duidelijk dat de hun en de ‘elementaar’ identiek zijn, want terwijl de ling in gelukzaligheid verkeert, blijft de ex-hun achter om te lijden en rond te dolen. Men kan ook niet ontkennen dat als de gestorven mens het vermogen had om zich op een en hetzelfde moment in devachan en kamaloka te bevinden, van waaruit hij ons zou kunnen bezoeken en af en toe in een seancekamer of elders zou kunnen verschijnen, dan zou de mens door middel van de ling of de hun het tweevoudige vermogen bezitten om tegelijkertijd twee tegengestelden te ervaren en duidelijk te voelen: gelukzaligheid en kwelling. De Ouden begrepen de absurditeit van deze theorie heel goed, en wisten dat er geen sprake van absolute gelukzaligheid zou kunnen zijn als deze vermengd was met ook maar de geringste ellende. Terwijl ze aannamen dat het hoger ego van Homerus in Elysium verkeerde, toonden ze aan dat de Homerus die huilde bij de Acheron niet veel meer was dan het simulacrum van de dichter, zijn lege en misleidende beeld, of dat wat we de ‘schil van de bedrieglijke persoonlijkheid’ noemen.1

1. Zie Lucretius, De rerum natura, 1:123, die het een simulacrum noemt.

Er is maar één echt ego in ieder mens, en het moet zich noodzakelijkerwijs óf op de ene plaats of op de andere bevinden, in gelukzaligheid verkeren of in ellende.1

1. Hoewel de oudheid (evenals de esoterische filosofie) de ziel schijnt te verdelen in de goddelijke en de dierlijke, anima divina en anima bruta, die nous en phren worden genoemd, waren ze niettemin de twee aspecten van één eenheid. Diogenes Laërtius (Leven en leer van beroemde filosofen, 8:30) geeft de gangbare opvatting dat de dierlijke ziel, phren – φρήν, meestal vertaald met middenrif – in de buik woonde, en Diogenes noemde de anima bruta θυμός. Pythagoras en Plato maken hetzelfde onderscheid, en noemen de goddelijke of met rede begiftigde ziel λόγον, en de redeloze ἄλογον. Empedokles geeft aan mensen en dieren een tweeledige ziel, niet twee zielen zoals wordt verondersteld. De theosofen en occultisten verdelen de mens in zeven beginselen en spreken over een goddelijke en dierlijke ziel; maar ze voegen eraan toe dat omdat geest één en ondeelbaar is, al deze ‘zielen’ en beginselen slechts zijn aspecten zijn. Alleen de geest is onsterfelijk, oneindig, en de ene werkelijkheid – de rest is allemaal vergankelijk en tijdelijk, illusie en misleiding. Des Mousseaux is erg verontwaardigd over wijlen baron Du Potet, die aan elk van onze organen een intelligente ‘geest’ toekent, eenvoudig omdat hij het denkbeeld van de baron niet kan begrijpen.

De hun, om hierop terug te komen, zou de schrik van de mensen zijn; in China valt ‘die vreselijke schim’ de levenden lastig, dringt huizen en gesloten voorwerpen binnen, en neemt bezit van mensen, zoals ‘geesten’ in Europa en Amerika dat doen – de hun van kinderen zijn nog boosaardiger dan de hun van volwassenen. Dit geloof is in China zo sterk dat wanneer ze zich van een doodziek stervend kind willen ontdoen, ze het naar een plaats ver van huis brengen, in de hoop daarmee de hun in verwarring te brengen zodat hij de weg terug naar huis niet kan vinden.1

1. Vgl. Huc, Op.cit., deel 2, blz. 358.

Omdat de hun het fluïde of gasvormige evenbeeld van zijn overleden lichaam is, gebruiken deskundigen in de gerechtelijke geneeskunde dit evenbeeld in gevallen van vermoedelijke moorden om achter de waarheid te komen. De formules die worden gebruikt om de hun van een persoon die onder verdachte omstandigheden is gestorven op te roepen, worden officieel aanvaard. En men neemt heel vaak zijn toevlucht tot deze middelen, volgens Huc, die aan Des Mousseaux1 vertelde dat de onderzoeksrechter, na de evocatie boven het lijk te hebben gereciteerd, net als elke andere dodenbezweerder azijn vermengd met enkele mysterieuze ingrediënten gebruikte. Wanneer de hun is verschenen, lijkt hij altijd op het slachtoffer zoals het eruitzag op het moment van zijn dood. Als het lichaam vóór het gerechtelijk onderzoek is verbrand, dan reproduceert de hun op het gematerialiseerde lichaam de aan de vermoorde persoon toegebrachte wonden of het letsel – de misdaad is bewezen en het recht neemt er nota van.

1. Vgl. R.G. des Mousseaux, Les médiateurs et les moyens de la magie, 1863, blz. 310-1.

De heilige boeken van de tempels bevatten de volledige formules van deze evocaties, en zelfs de naam van de moordenaar kan aan de zelfgenoegzame hun worden ontfutseld. De Chinezen werden hierin echter nagevolgd door christelijke volkeren. In de middeleeuwen werd de vermoedelijke moordenaar door de rechters vóór het slachtoffer geplaatst, en als er op dat moment bloed begon te vloeien uit de open wonden, werd dat gezien als een teken dat de verdachte de dader was. Dit geloof leeft tot op heden voort in Frankrijk, Duitsland, Rusland, en alle Slavische landen. ‘De wonden van iemand die vermoord is, zullen weer opengaan bij het naderen van zijn moordenaar’,1 zegt een wetboek.

1. Peter Binsfeld, Tractatus de confessionibus maleficorum et sagarum recognitus et auctus, etc., 1596, blz. 137.

‘De hun kan niet in de grond worden begraven, noch worden verdronken, hij reist boven de grond en blijft het liefst thuis.’

In de provincie Ho-nan varieert de leer. Delaplace, een bisschop in China,1 vertelt over de ‘heidense Chinees’ heel bijzondere verhalen met betrekking tot dit onderwerp.

1. Zie Annales de la propagation de la foi, deel 24, nr. 143, juli 1852.

Ieder mens, zeggen ze, heeft drie hun in zich. Bij de dood incarneert een van de hun in een lichaam dat hij voor zichzelf uitkiest; de andere blijft bij de familie, en wordt de huisgod, en de derde waakt over het graf van zijn lijk. Papier wordt ter ere van de laatstgenoemde verbrand, als een offer [aan de manes]; de huiselijke hun neemt zijn intrek in de schrijn met familierelikwieën te midden van gegraveerde tekens; en wierookstokjes, of hsiang, worden ter ere van hem gebrand, en begrafenismaaltijden worden voor hem bereid, en in dat geval houden de twee hun zich stil1

1. Des Mousseaux, Op.cit., blz. 312.

– tenminste als het de hun van volwassenen betreft.

Daarna volgt een reeks gruwelijke verhalen. Als we de hele literatuur over magie van Homerus tot Du Potet lezen, zullen we overal dezelfde bewering aantreffen: De mens is een drievoudige, en esoterisch een zevenvoudige, samenstelling van geest, verstand, en een eidolon, en deze drie zijn (tijdens het leven) één.

Ik noem de schim van de ziel die kracht die het lichaam bezielt en beheerst, waaruit de zintuigen zijn voortgekomen, en door middel waarvan de ziel de zintuigen ontvouwt . . . en een lichaam binnen een ander lichaam voedt.1

1. Jules Denis Du Potet, La magie dévoilée ou principes de science occulte, 1852, blz. 250.

‘Triplex unicuique homini daemon bonus est proprius custos’,1 zegt Cornelius Agrippa, aan wie Du Potet het denkbeeld van een ‘schim van de ziel’ had ontleend. Cornelius zegt:

1. De occulta philosophia libri tres, 1533, boek 3, hfst. 22, blz. 252. Vertaling: Ieder mens heeft een drievoudige goede demon als persoonlijke beschermer.

Anima humana constat mente, ratione et idolo: mens illuminat rationem; ratio fluit in idolum . . . Idolum autem animae est . . . supra naturam quae corporis et animae quodammodo nodus est . . . Dico autem animae idolum, potentiam illam vivificativam et rectricem corporis, sensuum originem, per quam . . . alit in torpore corpus.1

1. Op.cit., boek 3, hfst. 43, blz. 306, 308. Vertaling: De ziel van de mens bestaat uit geest, verstand, en de schim. De geest verlicht het verstand; . . . maar de schim van de ziel . . . staat boven de [fysieke] natuur, en is in zekere zin de schakel tussen lichaam en ziel . . . Maar ik noem de schim van de ziel die bezielende en beheersende kracht van het lichaam, de oorsprong van de zintuigen, . . . en die voedt het inerte lichaam.

Dit is de hun van China, zodra we deze ontdoen van de uitwassen van bijgeloof en fantasie. Toch is de opmerking van een brahmaan in de boekbespreking van A Fallen Idol1 – of deze nu door de schrijver serieus bedoeld is of niet – dat ‘als de regels [of wiskundige verhoudingen en afmetingen] niet in elk detail nauwkeurig worden gevolgd, een afgodsbeeld in bezit kan worden genomen door een krachtige boze geest’, volkomen waar. En een morele natuurwet – een tegenhanger van de wiskundige – zegt: als de regels van de harmonie in de wereld van oorzaken en gevolgen tijdens het leven niet in acht worden genomen, dan loopt onze innerlijke schim evenzeer de kans om te veranderen in een kwaadaardige demon (een bhuta), en in bezit te worden genomen door andere ‘boze’ geesten, die door ons ‘elementaren’ worden genoemd, hoewel ze door sentimentele onwetenden bijna als goden worden behandeld.

1. The Theosophist, september 1886, blz. 793.

Tussen de spiritisten en degenen die, zoals Des Mousseaux en De Mirville, boekdelen – bijna een hele bibliotheek! – volschrijven om te bewijzen dat, met uitzondering van een paar bijbelse verschijningen en die welke het voorrecht waren van christelijke heiligen en goede katholieken, er nooit een fantoom, spook, geest, of ‘god’ was verschenen die niet een ferouer, een bedrieger, een usurpator was – kortom Satan in een van zijn vermommingen – is er ruimte genoeg voor wie de occulte wetten en esoterische filosofie wil bestuderen. ‘Een geest die eet en drinkt, en offers en eer ontvangt, kan alleen maar een boze geest zijn’,1 stelt De Mirville. ‘De lichamen van de boze geesten die engelen waren zijn gedegenereerd door hun val, en hebben de eigenschappen van een dichtere atmosfeer [ether?] aangenomen’,2 leert Des Mousseaux. ‘En dit is de reden van hun eetlust wanneer ze de begrafenismaaltijden verslinden die de Chinezen hen opdienen om hen gunstig te stemmen; ze zijn demonen.’

1. Vgl. J.-E. de Mirville, Des esprits, 1863, deel 4, blz. 343ev.
2. Petrus Lombardus geciteerd in R.G. des Mousseaux, Les médiateurs et les moyens de la magie, 1863, blz. 286-7.

As we teruggaan naar de veronderstelde oorsprong van het jodendom en het volk Israël, vinden we engelen van licht die precies hetzelfde doen – als ‘goede eetlust’ een teken is van een satanische aard. En het is dezelfde Des Mousseaux, die, onbewust, voor zichzelf en zijn religie, een val zet. ‘Zie,’ roept hij uit, ‘de engelen van God dalen af onder de groene bomen bij de tent van Abraham. Ze eten met smaak het brood en vlees, de boter en de melk die de aartsvader voor hen heeft bereid.’1 Abraham bereidde een heel ‘kalf, mals en goed’ en ‘ze aten ervan’,2 en ook koeken en melk en boter. Was hun ‘eetlust’ goddelijker dan die van een ‘John King’ die thee met rum dronk en toast at in de kamer van een Engels medium, of dan de eetlust van een Chinese hun?

1. Genesis 18:2ev; Des Mousseaux, Op.cit., blz. 287.
2. Genesis 18:7-8.

De kerk heeft onderscheidingsvermogen, zo wordt ons verzekerd; ze kent het verschil tussen de drie, en oordeelt naar hun lichaam. Laten we eens kijken. ‘Deze [de bijbelse] zijn echte, werkelijke geesten’! Engelen, zonder enige twijfel (certes), stelt Des Mousseaux. ‘Dit zijn lichamen die wanneer ze zich uitbreiden – door de bijzondere ijlheid van de stof – ongetwijfeld doorzichtig kunnen worden, en dan wegsmelten, oplossen, hun kleur verliezen, steeds minder zichtbaar worden, en uiteindelijk uit ons gezicht verdwijnen.’1

1. Des Mousseaux, Op.cit., blz. 287-8

Een ‘John King’ en een hun uit Peking kunnen dat zonder twijfel even goed. Wie of wat kan ons dan het verschil leren als we de onafgebroken reeks bewijzen van de klassieken en theürgen niet bestuderen, en de occulte wetenschappen negeren?

HPB


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 4: 1889 – 1891, blz. 341-9
isbn 9789491433276, paperback, eerste druk 2021, bestel boek

© 2021 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag