Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Mijn boeken

[‘My books’, Lucifer, mei 1891, blz. 241-7; CW 13:191-202]

Enige tijd geleden maakte R––, een theosoof, een treinreis samen met een Amerikaan die hem vertelde hoe hij zich had verbaasd tijdens zijn bezoek aan ons hoofdkwartier in Londen. Hij zei dat hij mw. Blavatsky had gevraagd welke theosofische werken hij het beste kon lezen, en dat hij van plan was om Isis ontsluierd aan te schaffen, toen ze tot zijn verbazing antwoordde: ‘Lees het niet, het is een volslagen prul.’

Nu heb ik, zover ik me kan herinneren, niet het woord ‘prul’ gebruikt, maar zei in feite: ‘Lees het niet, Isis zal u teleurstellen. Van alle boeken waaraan ik mijn naam heb verbonden, is dit wat literaire indeling betreft het slechtst en het meest rommelig.’ Ik zou er met evenveel recht aan hebben kunnen toevoegen dat een zuiver letterkundige en kritische analyse zou aantonen dat Isis vol staat met drukfouten en onjuiste weergave van citaten; dat het nutteloze herhalingen en ergerlijke uitweidingen bevat, en, voor de oppervlakkige lezer die niet vertrouwd is met de verschillende aspecten van metafysische ideeën en symbolen, evenveel schijnbare tegenstrijdigheden; dat er veel in voorkomt dat er helemaal niet in had moeten staan, en dat er enkele heel grove fouten in staan als gevolg van de vele wijzigingen in de drukproeven in het algemeen en woordcorrecties in het bijzonder. En ten slotte dat het werk, om redenen die we nu zullen toelichten, geen systematische opbouw heeft, zodat het er in feite op lijkt, zoals een vriend opmerkte, alsof een groot aantal opzichzelfstaande alinea’s die geen verband met elkaar hebben, in een prullenmand flink door elkaar waren geschud en er in willekeurige volgorde waren uitgehaald en gepubliceerd.

Ik deel nu oprecht deze mening. In India werd ik me in 1881 van deze droeve waarheid bewust toen ik het werk voor de eerste keer sinds de publicatie ervan in 1877 van de eerste tot de laatste bladzijde doorlas. En vanaf die dag tot nu heb ik altijd gezegd wat ik ervan vond, en telkens wanneer ik daartoe de gelegenheid had, heb ik mijn eerlijke mening over Isis gegeven. Ik deed dit tot groot ongenoegen van enkelen die me ervoor waarschuwden dat ik de verkoop ervan belemmerde, maar ik trok me van deze waarschuwingen heel weinig aan, omdat een veel hoger doel dan persoonlijke roem of persoonlijk voordeel me tot schrijven had bewogen. Al meer dan tien jaar heeft dit ongelukkige ‘meesterwerk’, dit volgens sommige besprekingen ‘monumentale werk’ met haar afschuwelijke verwisselingen van het ene woord voor het andere zodat de betekenis volledig werd veranderd,1 met zijn drukfouten en onjuist geplaatste aanhalingstekens, me meer spanning en zorgen gegeven dan wat ook in een leven dat altijd rijker aan doornen dan aan rozen is geweest.

1. Zie bijvoorbeeld het woord ‘planeet’ in plaats van het oorspronkelijke woord ‘cyclus’, dat door een onbekende hand werd verbeterd (deel 1, blz. 445), een ‘verbetering’ die Boeddha laat onderwijzen dat er op deze planeet (!!) geen wedergeboorte is, terwijl het tegendeel wordt beweerd op blz. 444, waar wordt gezegd dat de Heer Boeddha onderwijst hoe reïncarnatie kan worden ‘vermeden’; het gebruik van het woord ‘planeet’ voor ‘gebied’, of ‘monas’ voor ‘manas’; de betekenis van hele denkbeelden die zijn opgeofferd aan de grammaticale vorm, en die zijn veranderd door de substitutie van verkeerde woorden en verkeerde interpunctie, enz., enz., enz.

Ondanks deze misschien te ver gaande erkenningen beweer ik dat Isis ontsluierd heel veel oorspronkelijke en nooit eerder onthulde informatie over occulte onderwerpen bevat. Dat dit zo is, blijkt uit het feit dat het boek door iedereen wordt gewaardeerd die intelligent genoeg is om de kern te onderscheiden en weinig aandacht aan de schil te besteden, die ongeacht de kleine tekortkomingen de gedachte boven de vorm verkiest. Ik ben bereid om – plaatsvervangend zoals ik zal aantonen – de zonden van alle uiterlijke, zuiver literaire gebreken van het werk op me te nemen, en verdedig de denkbeelden en leringen erin zonder bang te zijn van verwaandheid te worden beschuldigd, omdat, zoals ik altijd heb verklaard, noch de denkbeelden noch de leringen van mij zijn; en volgens mij zijn beide van grote waarde voor mystici en onderzoekers van de theosofie. Dit is zo waar dat enkele van de beste Amerikaanse kranten het overvloedig prezen – zelfs tot in het overdrevene zoals uit onderstaande citaten blijkt.1

1. Isis ontsluierd; een sleutel tot de mysteries van oude en moderne wetenschap en religie. Door H.P. Blavatsky, correspondentie-secretaresse van de Theosophical Society. 2 delen, royal 8vo., ongeveer 1500 blz., gebonden, $7,50. Vijfde druk.

‘Dit monumentale werk . . . over alles wat in verband met magie, mysteriën, tovenarij, religie en spiritualiteit, voor een encyclopedie van waarde zou zijn.’ – North American Review

‘Men moet erkennen dat ze een opmerkelijke vrouw is, die meer heeft gelezen, meer heeft gezien, en meer heeft nagedacht dan de meeste wijzen. Haar boek staat vol citaten uit een dozijn verschillende talen, niet als ijdel vertoon van geleerdheid, maar om haar bijzondere gezichtspunten te onderbouwen . . . . haar bladzijden zijn rijkelijk voorzien van voetnoten waarin ze enkele van de diepzinnigste schrijvers uit het verleden tot haar autoriteiten maakt. Dit opmerkelijke boek zal een brede kring van lezers fascineren . . . vraagt de ernstige aandacht van denkers, en verdient analytisch te worden gelezen.’ – Boston Evening Transcript

‘Het geeft blijk van een overweldigende uitgebreide kennis. Er komen overvloedige citaten in voor van onbekende en weinig bekende schrijvers in allerlei talen, afgewisseld met verwijzingen naar schrijvers die hoog aangeschreven staan, die duidelijk meer dan vluchtig zijn gelezen.’ – N.Y. Independent

‘Een heel leesbare en grondige verhandeling over het belang van het weer invoeren van de hermetische filosofie in een wereld die blindelings gelooft dat ze deze is ontgroeid.’ – N.Y. World

‘Het meest opmerkelijke boek van deze tijd.’ – Com. Advertiser

‘Voor lezers die geen kennis hebben genomen van de mystieke en alchemistische literatuur zal dit boek het materiaal voor een interessante studie opleveren – een goudmijn van bijzondere informatie.’ – Evening Post

‘Ze getuigen van veel en veelzijdig onderzoek door de schrijfster en bevatten een groot aantal interessante verhalen. Wie van het wonderbaarlijke houdt, zal er veel boeiende dingen in vinden.’ – New York Sun

‘Een prachtig boek zowel wat betreft de onderwerpen als de manier waarop ze worden behandeld. We kunnen ons een beeld vormen van de zeldzaamheid en de reikwijdte van de inhoud ervan als we zien dat alleen al de index 50 bladzijden beslaat, en het is helemaal niet gewaagd om te zeggen dat zo’n index van onderwerpen nooit eerder door iemand werd samengesteld. . . . Maar het is een bijzonder boek en zal door zijn unieke inhoud ongetwijfeld zijn weg naar bibliotheken vinden . . . zal zeker aantrekkelijk zijn voor iedereen die geïnteresseerd is in de geschiedenis, theologie, en mysteriën van de oudheid.’ – Daily Graphic

‘Dit boek is de vrucht van haar opmerkelijke ontwikkelingsweg, en haar aanspraken een adept in de geheime wetenschap te zijn en zelfs de rang van een hiërofant te hebben, worden volop bevestigd door haar uiteenzetting van die mystieke kennis.’ – New York Tribune

‘Wie het boek zorgvuldig doorleest, zou alles moeten weten over het wonderbaarlijke en mystieke, behalve misschien de wachtwoorden. Isis zal een aanvulling zijn op de Anacalypsis. Wie graag Godfrey Higgins leest zal blij zijn met mw. Blavatsky. Hun werken vertonen grote overeenkomsten. Beiden hebben hard hun best gedaan om alles te vertellen over het apocriefe en apocalyptische. Het is gemakkelijk te voorspellen hoe dit boek zal worden ontvangen. Met zijn treffende bijzonderheden, zijn gedurfdheid, zijn veelzijdigheid, en enorme verscheidenheid aan onderwerpen die worden genoemd en behandeld, is het een van de opmerkelijkste werken van de eeuw.’ – New York Herald

De eerste vijanden die mijn boek heeft opgeroepen waren spiritisten, omdat ik hun fundamentele theorieën over de geesten van de doden die in propria persona communiceerden heb omvergeworpen. De afgelopen 15 jaar heeft men – onafgebroken sinds de eerste publicatie ervan – een voortdurende stortregen van lelijke beschuldigingen over me uitgegoten. Alle mogelijke lasterlijke beschuldigingen zijn gebruikt, variërend van immoraliteit en de ‘Russische spion’-theorie tot en met handelen onder valse voorwendselen, een chronische bedriegster, een levende leugen, een alcoholist, een afgezant van de paus betaald om het spiritisme te vernietigen, en Satan in eigen persoon. Elke denkbare laster heeft men gericht op mijn persoonlijke en openbare leven.

Het feit dat geen enkele van deze beschuldigingen ooit is bewezen, dat ik vanaf de eerste dag van januari tot de laatste dag van december, jaar in jaar uit, omringd door vriend en vijand, als het ware in een glazen huis woonde – niets kon deze hatelijke, giftige, en volkomen gewetenloze tongen doen zwijgen. Op verschillende momenten hebben mijn voortdurend actieve tegenstanders beweerd dat (1) Isis ontsluierd eenvoudig een omwerking van Éliphas Lévi en enkele oude alchemisten was; (2) dat het werd gedicteerd door kwade machten en de geesten van gestorven jezuïeten (sic); en ten slotte (3) dat mijn twee delen waren samengesteld uit manuscripten (waarvan niemand ooit had gehoord) nagelaten door baron De Palm – die van de beroemde crematie en dubbele begrafenis – en die ik in zijn koffer zou hebben gevonden!1

1. Deze Oostenrijker van adel, die volledig berooid was in New York, en aan wie kolonel Olcott onderdak en eten had gegeven terwijl hij hem gedurende de laatste weken van zijn leven verzorgde – liet op het gebied van manuscripten alleen rekeningen na. Het enige wat de baron bezat was een oude koffer, waarin zijn ‘executeurs’ een gehavend bronzen beeld van Cupido vonden; een paar buitenlandse ridderorden (imitaties van namaakgoud met nepdiamanten, omdat het goud en de diamanten waren verkocht); en een paar overhemden van kol. Olcott die de ex-diplomaat zich zonder toestemming had toegeëigend.

Aan de andere kant hebben vrienden, die even onverstandig waren als goedbedoelend, een beetje te enthousiast bekendheid gegeven aan de feitelijke waarheid over het aandeel van mijn oosterse leraar en andere occultisten in het werk, en dit werd door de vijand aangegrepen en buiten alle proporties overdreven. Er werd gezegd dat deze onzichtbare adepten Isis volledig aan mij hadden gedicteerd, van begin tot eind en letterlijk. En omdat de onvolkomenheden van mijn werk zo overduidelijk waren, concludeerden mijn vijanden en critici – en waarom zouden ze dat niet doen – in al hun loze en hatelijke praatjes dat deze onzichtbare inspiratoren óf niet bestonden en deel uitmaakten van mijn ‘bedrog’, óf dat ze niet eens de intelligentie van een middelmatige schrijver bezaten.

Men heeft echter alleen het recht om mij verantwoordelijk te stellen voor dat wat ikzelf mondeling of in publicaties ondertekend met mijn naam verklaar, niet voor wat anderen zeggen. En wat ik zeg en verklaar is dat, behalve de rechtstreekse citaten en de vele eerder gespecificeerde en genoemde drukfouten, spellingsfouten en onjuiste citaten, en de algemene indeling van Isis ontsluierd, waarvoor ik in geen enkel opzicht verantwoordelijk ben, (a) alle informatie die men in dit werk of in mijn latere geschriften vindt afkomstig is uit de leringen van onze oosterse meesters; en (b) dat veel passages in deze werken door hen werden gedicteerd en door mij zijn opgeschreven.

Hiermee wordt geen aanspraak gemaakt op bovennatuurlijke vermogens, want dat dicteren gebeurt niet door een wonder. Iedereen met een gemiddelde intelligentie die inmiddels overtuigd is van de vele mogelijkheden van hypnose (intussen door de wetenschap geaccepteerd en onderworpen aan een volledig wetenschappelijk onderzoek) en van de verschijnselen van gedachteoverdracht, zal eenvoudig toegeven dat als zelfs een gehypnotiseerd persoon, die slechts een onverantwoordelijk medium is, de onuitgesproken gedachte van zijn hypnotiseur hoort, die op die manier zijn gedachten aan hem kan overbrengen – hem zelfs de woorden kan laten herhalen die de hypnotiseur mentaal in een boek leest – mijn bewering niets onmogelijks inhoudt. Ruimte en afstand bestaan niet voor het denken. Als twee personen onderling psychomagnetisch volledig met elkaar in verbinding staan, en als één van deze twee een groot adept in de occulte wetenschappen is, dan wordt gedachteoverdracht en het dicteren van hele bladzijden even gemakkelijk en begrijpelijk over een afstand van 10.000 mijl als het overbrengen van twee woorden van de ene naar de andere kant van de kamer.

Tot nu toe onthield ik me – op enkele zeldzame gevallen na – van elk antwoord op kritiek op mijn geschriften, en liet zelfs directe laster en leugens onweersproken, omdat ik in het geval van Isis bijna elke soort kritiek te rechtvaardigen vond, en wat betreft de ‘laster en leugens’, mijn minachting voor de lasteraars te groot was om er aandacht aan te besteden. Dit gold vooral voor de lasterende beweringen die uit Amerika afkomstig waren. Deze kwamen allemaal uit dezelfde bron die aan alle theosofen bekend is; iemand die me de afgelopen 12 jaar onvermoeibaar persoonlijk heeft aangevallen, hoewel ik de stakker nooit heb gezien of ontmoet.1 Ook nu ben ik niet van plan hem te antwoorden. Maar omdat Isis nu minstens voor de tiende keer wordt aangevallen, is de dag gekomen waarop mijn onthutste vrienden en dat deel van de mensen dat welwillend staat tegenover de theosofie, recht hebben op de hele waarheid – en niets dan de waarheid. Maar zelfs voor hen ben ik niet van plan me voor iets te verontschuldigen of ‘dingen te verklaren’. Helemaal niet. Maar ik ben vastbesloten om de feiten te geven, die niet kunnen worden ontkend of tegengesproken, eenvoudig door de bijzondere, aan velen welbekende maar inmiddels bijna vergeten, omstandigheden te noemen waaronder ik mijn eerste Engelse boek schreef. Ik doe dit in volgorde.

1. Ik zal zijn naam niet noemen. Er zijn namen die een morele stank met zich meedragen, die ongeschikt is voor elke fatsoenlijke krant of publicatie. Zijn woorden en daden komen uit de cloaca maxima van het universum van stof en moeten ernaar terugkeren zonder me te raken.

(1) Toen ik in 1873 naar Amerika kwam, had ik ruim 30 jaar lang geen Engels gesproken – dat ik in mijn kindertijd in de omgang had geleerd. Ik kon begrijpen wat ik las, maar kon de taal nauwelijks spreken.

(2) Ik heb nooit aan een universiteit gestudeerd, en wat ik wist had ik mezelf geleerd; ik heb nooit aanspraak gemaakt op enige geleerdheid in de zin van wetenschappelijk onderzoek; ik had toen nauwelijks een Europees wetenschappelijk boek gelezen en wist weinig van westerse filosofie en wetenschap. Door de paar boeken die ik had gelezen en bestudeerd, kreeg ik een afschuw van hun materialisme, hun beperkingen, hun bekrompen vastgeroeste geest van dogmatisme en hun arrogante houding tegenover de filosofieën en wetenschappen van de oudheid.

(3) Vóór 1874 had ik nog nooit een woord in het Engels geschreven, noch een boek in welke taal ook uitgegeven. Daarom –

(4) Had ik geen idee van literaire regels. De kunst van het schrijven van boeken, de voorbereidingen voor het drukken en uitgeven ervan, het lezen en verbeteren van drukproeven, waren vele gesloten deuren voor mij.

(5) Toen ik dat wat zich later tot Isis ontsluierd ontwikkelde begon te schrijven, wist ik net zomin als het mannetje in de maan wat het zou worden. Ik had geen plan, en wist niet of het een korte verhandeling, brochure, boek, of artikel zou worden. Ik wist dat ik het moest schrijven. Dat was alles. Ik begon eraan vóór ik kolonel Olcott goed kende, en enkele maanden vóór de oprichting van de Theosophical Society.

Iedereen zal dus begrijpen dat de omstandigheden veelbelovend waren om de schrijfster van een Engels theosofisch en wetenschappelijk werk te worden. Niettemin had ik vóór ik mijn werk aan kol. Olcott voorlegde, genoeg geschreven om vier boekdelen zoals Isis te vullen. Natuurlijk zei hij dat alles, behalve de gedicteerde bladzijden, moest worden herschreven. Toen zijn we met ons literaire werk begonnen en werkten iedere avond samen. Enkele bladzijden waarvan hij het Engels had gecorrigeerd, schreef ik over; andere die voor geen enkele sterfelijke correctie wilden zwichten, las hij gewoonlijk hardop van mijn bladzijden, terwijl hij er goed Engels van maakte tijdens het dicteren ervan uit mijn bijna onleesbare manuscript. Ik ben hem dank verschuldigd voor het Engels in Isis. Hij was het ook die me aanraadde het boek in hoofdstukken te verdelen, en het eerste deel te wijden aan wetenschap en het tweede aan theologie. Om dit te bereiken, moest er met de inhoud en veel van de hoofdstukken worden geschoven, herhalingen moesten worden geschrapt, en er moest aandacht worden besteed aan de literaire samenhang van de onderwerpen.

Toen het werk klaar was, legden we het voor aan prof. Alexander Wilder, de bekende geleerde en platonist uit New York, die het na lezing aan Bouton ter publicatie aanbeval. Naast kol. Olcott heeft prof. Wilder het meest voor me gedaan. Hij maakte de uitstekende index, corrigeerde de Griekse, Latijnse, en Hebreeuwse woorden, reikte citaten aan en schreef het grootste deel van de inleiding ‘Vóór de sluier’. Het ligt niet aan mij dat hij hiervoor in het boek niet wordt bedankt, maar dit is een gevolg van dr. Wilders uitdrukkelijke wens dat zijn naam, behalve in voetnoten, niet zou worden genoemd. Ik heb er nooit een geheim van gemaakt, en ieder van mijn talrijke kennissen in New York wist het. Eenmaal voltooid ging het boek naar de drukker.

Toen begonnen de moeilijkheden pas echt. Ik wist niets van het corrigeren van drukproeven, en kol. Olcott had er weinig tijd voor beschikbaar, met als gevolg dat ik er vanaf het begin een puinhoop van maakte. Vóór we de eerste drie hoofdstukken hadden doorgewerkt, kwam er een rekening van 600 dollar voor correcties en veranderingen en moest ik stoppen met proeflezen. Omdat de uitgever aandrong, kol. Olcott al het mogelijke deed maar alleen ’s avonds tijd had, en dr. Wilder ver weg in Jersey City zat, was het gevolg dat de drukproeven en bladzijden van Isis door een aantal welwillende, maar niet erg nauwkeurige handen gingen en uiteindelijk waren overgeleverd aan de goedheid van de proeflezer van de uitgever. Is het dan vreemd dat na dit alles ‘Vaivasvata’ (Manu) in de uitgegeven delen is veranderd in ‘Visvamitra’, dat 36 bladzijden van de index onherstelbaar verloren zijn gegaan, dat er aanhalingstekens zijn geplaatst waar ze niet nodig waren (zoals in enkele van mijn eigen zinnen!) en volledig zijn weggelaten in talrijke passages die van verschillende auteurs werden geciteerd? Als me wordt gevraagd waarom deze noodlottige fouten niet werden gecorrigeerd in een latere uitgave, is mijn antwoord eenvoudig: ondanks mijn uitdrukkelijke wens dit te doen, kreeg ik dit niet voor elkaar omdat de drukplaten al waren gemaakt en eigendom waren van de uitgever. Ik had geen geld om de onkosten te betalen en de firma had er vrede mee om de dingen te laten zoals ze waren, want ondanks de in het oog springende tekortkomingen is er nog altijd vraag naar het boek dat onlangs zijn zevende of achtste druk beleefde.

En nu – misschien als gevolg van dit alles – volgt een nieuwe beschuldiging: Ik word ervan beschuldigd op grote schaal plagiaat te hebben gepleegd in het inleidende hoofdstuk ‘Vóór de sluier’!

Als ik plagiaat zou hebben gepleegd, zou ik volstrekt niet aarzelen om het ‘overnemen’ te erkennen. Maar omdat ik dit niet heb gedaan, zie ik ondanks alle ‘parallelpassages’ geen reden waarom ik dit zou bekennen, hoewel ‘gedachteoverdracht’ zoals de Pall Mall Gazette het geestig noemt, juist nu in de mode is en erg in trek. Sinds de dag waarop de Amerikaanse pers flink heeft uitgehaald naar Longfellow die tekst had ontleend aan een (in die tijd) onbekende Duitse vertaling van het Finse epos de Kalevala, dit uitgaf als zijn eigen schitterende gedicht, Hiawatha, en vergat de bron van zijn inspiratie te vermelden, heeft de continentale pers herhaaldelijk soortgelijke beschuldigingen uitgesproken. Dit jaar is bijzonder vruchtbaar in zulke ‘gedachteoverdrachten’.

Zo herhaalt de Lord Mayor van Londen woord voor woord een oude en vergeten preek van Spurgeon en zweert die nooit te hebben gelezen of ervan te hebben gehoord. Eerw. Robert Bradlaugh schrijft een boek, en onmiddellijk stelt de Pall Mall Gazette het aan de kaak als een letterlijke kopie van het werk van een ander. In de Londense Academy worden verschillende bladzijden uit A Ride to India, across Persia and Beluchistan van Harry de Windt – bekend om zijn reizen in het Oosten en bovendien een frgs – vergeleken met passages uit The Country of Beluchistan van A.W. Hughes, die letterlijk identiek zijn. Mw. Parr ontkent in de British Weekly haar roman Sally bewust of onbewust te hebben ontleend aan mw. Wilkins’ Sally, en verklaart het betreffende verhaal nooit te hebben gelezen, of zelfs maar van de naam van de schrijfster te hebben gehoord, enz. En ten slotte zal iedereen die Renans La vie de Jésus heeft gelezen, ontdekken dat hij plagiaat pleegde door vooruit te lopen op enkele beschrijvende passages die in vloeiend proza in The Light of the World zijn weergegeven.

Toch heeft zelfs Sir Edwin Arnold, een veelzijdig en erkend genie die geen geleende beeldspraak nodig heeft, nagelaten de Franse academicus dank te betuigen voor zijn dichterlijke beschrijvingen van de berg Tabor en Galilea, die hij in zijn laatste gedicht zo elegant in verzen heeft verwoord. In dit stadium van onze beschaving en fin de siècle zou men zich zeer vereerd moeten voelen om in zo’n goed en talrijk gezelschap te worden geplaatst, zelfs als een plagiaris. Maar ik kan op zo’n voorrecht geen aanspraak maken, eenvoudig omdat ik, zoals reeds gezegd, uit het hele inleidende hoofdstuk ‘Vóór de sluier’ alleen enkele passages van de eraan toegevoegde verklarende woordenlijst de mijne mag noemen – omdat het platonische gedeelte, dat nu van ‘onbeschaamd plagiaat’ wordt beticht, door prof. Alexander Wilder is geschreven.

Deze gentleman woont nog steeds in of vlakbij New York, en men kan hem vragen of mijn verklaring juist is of niet. Hij is een te rechtschapen en groot geleerde om iets te ontkennen of te vrezen. Hij stond erop dat er aan de inleiding een soort woordenlijst zou worden toegevoegd ter verklaring van namen en termen uit het Grieks en Sanskriet waarmee het boek vol staat, en heeft er zelf een paar verschaft. Ik heb hem gevraagd om me een kort overzicht van de platonische filosofen te geven, en hij was zo vriendelijk dat te doen. En aldus is de tekst van blz. 9 tot 22 van zijn hand, afgezien van enkele ingelaste passages die de platonische uiteenzetting onderbreken om de overeenkomst met denkbeelden in de hindoegeschriften aan te tonen. Wie van hen die dr. A. Wilder persoonlijk of van naam kent en zich bewust is van de grote geleerdheid van die eminente platonist, redacteur van zoveel geleerde werken,1 zou zo dwaas willen zijn hem te beschuldigen van plagiaat van welke schrijver dan ook?! In de voetnoot geef ik de namen van enkele platonische en andere werken die hij heeft geredigeerd. De aanklacht zou eenvoudig belachelijk zijn!

1. A. Wilder, md, redacteur van Serpent and Siva Worship, geschreven door Hyde Clarke en C. Staniland Wake; van Ancient Art and Mythology door Richard Payne Knight, waaraan de redacteur een inleiding heeft toegevoegd, noten die naar het Engels zijn vertaald, en een nieuwe en volledige index; van Ancient Symbol Worship door Hodder M. Westropp en C. Staniland Wake, met een inleiding, toegevoegde noten, en een appendix van de redacteur; en ten slotte van The Eleusinian and Bacchic Mysteries: A Dissertation by Thomas Taylor, translator of ‘Plato,’ ‘Plotinus,’ ‘Porphyry,’ ‘Iamblichus,’ ‘Proclus,’ ‘Aristotle,’ etc., met een inleiding, noten, verbeteringen, en een verklarende woordenlijst van de redacteur Alexander Wilder, md; en de schrijver van verschillende geleerde werken, brochures en artikelen waarvoor we hier geen ruimte hebben om ze op te sommen. Hij is ook redacteur van de Older Academy, een kwartaalblad uit New York, en de vertaler van The Mysteries van Iamblichus.

Het is een feit dat dr. Wilder in zijn samenvatting óf is vergeten aanhalingstekens te plaatsen voor en na de passages die door hem zijn overgenomen van verschillende schrijvers, óf hij heeft ze als gevolg van zijn bijzonder moeilijke handschrift met onvoldoende duidelijkheid aangegeven. Het is onmogelijk om na het verstrijken van bijna 15 jaar zich de feiten te herinneren of te verifiëren. Tot nu toe had ik aangenomen dat deze verhandeling over de platonisten van hem was en heb ik er verder nooit over nagedacht. Maar nu hebben vijanden er niet geciteerde passages uitgevist en verkondigen luider dan ooit dat ‘de schrijfster van Isis ontsluierd’ een plagiaris en een bedriegster is. Het is heel waarschijnlijk dat men er nog meer kan ontdekken, omdat het werk een onuitputtelijke mijn van onjuist geciteerde teksten, fouten, en blunders is, waaraan ik onmogelijk in de gewone zin van het woord ‘schuld’ kan bekennen. Laat de lasteraars daarom hun gang gaan om over nog eens 15 jaar, evenals in de voorafgaande periode, slechts te ontdekken dat wat ze ook doen, ze theosofie niet te gronde kunnen richten, en zelfs mij niet kunnen schaden. Ik beeld me als schrijfster niets in, en jaren van onrechtvaardige vervolging en beledigingen hebben me volledig ongevoelig gemaakt voor wat mensen persoonlijk over me denken.

Maar met het oog op de bovengenoemde feiten en in aanmerking nemend dat:

(a) Het taalgebruik in Isis niet van mij is; maar dat het (met uitzondering van dat deel van het boek dat volgens mijn verklaring werd gedicteerd) slechts een soort Engelse vertaling van mijn feiten en denkbeelden kan worden genoemd;

(b) Het niet voor het grote publiek werd geschreven – omdat dat voor mij altijd slechts van secundair belang was – maar voor theosofen en leden van de Theosophical Society waaraan Isis is opgedragen;

(c) Hoewel ik intussen voldoende Engels heb geleerd om twee tijdschriften – The Theosophist en Lucifer – te kunnen redigeren, ik nog steeds geen artikel, redactionele bijdrage, of zelfs maar een alinea schrijf zonder het Engels aan iemand voor te leggen die het kritisch leest en verbetert.

Dit alles en nog veel meer in aanmerking genomen, vraag ik nu iedere onpartijdige en eerlijke man en vrouw of het rechtvaardig of zelfs redelijk is om mijn werken – in het bijzonder Isis – volgens dezelfde maatstaf te beoordelen als de geschriften van een geboren Amerikaanse of Engelse schrijver! De passages erin die ik de mijne noem zijn slechts het resultaat van mijn studie en van wat ik heb geleerd op een terrein dat door de wetenschap nog niet is onderzocht en aan de Europese wereld bijna onbekend is. Ik ben volkomen bereid de eer voor wat ze aan Engelse grammatica bevatten, de lof voor de citaten uit wetenschappelijke werken die me af en toe werden aangereikt om ze te vergelijken met, of te weerleggen door, de oude wetenschap, en ten slotte de algemene indeling van de boekdelen, aan al mijn helpers te laten. Zelfs bij De geheime leer zijn een half dozijn theosofen druk bezig geweest met het redigeren ervan, die me hebben geholpen de inhoud te ordenen, het gebrekkige Engels te verbeteren en het voor uitgave gereed te maken. Maar geen van hen, van de eerste tot de laatste, zal ooit aanspraak maken op de basisleer, de filosofische conclusies en leringen. Niets daarvan is door mij bedacht, maar ik heb het eenvoudig weergegeven zoals het me is geleerd; of zoals Montaigne zegt, die door mij in De geheime leer (1:29) wordt geciteerd: ‘Ik heb hier alleen maar [oosterse] bloemen voor een boeket uitgezocht, en heb er niets van mezelf aan toegevoegd dan het touwtje dat ze samenbindt.’

Zou een van mijn helpers willen zeggen dat ik voor het touwtje niet de volle prijs betaald heb?

27 april 1891
H.P. Blavatsky


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 4: 1889 – 1891, blz. 328-38
isbn 9789491433276, paperback, eerste druk 2021, bestel boek

© 2021 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag