Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

De vriend van de duivel
Gedachten over Ormuzd en Ahriman

[‘The devil’s own. Thoughts on Ormuzd and Ahriman’, Lucifer, maart 1891, blz. 1-9; CW 13:123-33]

Gegroet, heilig licht, eerstgeboren nakomeling van de hemel!
Of van de eeuwige en even oude straal
. . . Want God is licht, . . .
Heldere uitstraling van de heldere ongeschapen essentie!
. . .
Helemaal alleen vliegt Satan . . .
Vlug naar de poorten van de hel . . .
– Milton, Paradise Lost, 3:1-6; 2:630-2

In de wereldreligies is geen allegorie zo diep filosofisch, zo groots en zo treffend en veelbetekenend als die over de twee broeder-machten van de mazdeïsche religie, Ahura-Mazda en Angra-mainyu genaamd, in hun moderne vorm beter bekend als Ormuzd en Ahriman. Van deze twee emanaties, ‘zonen van de grenzeloze tijd’ – zervan akarana – zelf voortgekomen uit het verheven en onkenbare beginsel,1 is de ene de belichaming van de ‘goede gedachten’ (vohu-mano), de ander van de ‘kwade gedachten’ (ako-mano). De ‘koning van het licht’, of Ahura-Mazda, emaneert uit het oorspronkelijke licht2 en vormt of schept door middel van het ‘woord’, Honover (Ahuna-vairya), een zuivere en heilige wereld. Maar Angra-mainyu, hoewel even zuiver geboren als zijn oudere broer, wordt jaloers op hem, en verstoort alles op aarde en in het heelal door overal waar hij komt zonde en kwaad teweeg te brengen.

1. Hoewel deze godheid de ‘eerstgeborene’ is, is Ormuzd metafysisch en logisch gesproken de vierde emanatie (vergelijk parabrahman-mulaprakriti en de drie logoi in De geheime leer). Hij is de godheid van het gemanifesteerde gebied. In de esoterische interpretatie van de heilige allegorieën van de Avesta is ahura of asura een soortnaam voor de zevenvoudige godheid, de heerser van de zeven werelden; en Hvaniratha (onze aarde) is de vierde, als gebied en in volgorde. We moeten onderscheid maken tussen namen zoals Ahura-Mazdao, Varana, de ‘hoogste’ godheid en de synthese van de amshaspends, enz. De echte volgorde zou zijn: de Allerhoogste of het ene licht, het eeuwige genaamd; dan zervan akarana (vergelijk Vishnu in zijn abstracte betekenis als het grenzeloze dat alles doordringt, en kala, tijd), de fravashi of de ferouer van Ormuzd (dat eeuwige dubbel of beeld dat aan iedere god, iedere mens, en elk dier, voorafgaat en deze overleeft), en ten slotte Ahura-Mazda zelf.
2. Zervan akarana betekent tegelijkertijd oneindig licht, grenzeloze tijd, oneindige ruimte, en lot (karma). Zie Vendidad, Fargard 19:9 (29).

De twee krachten zijn op ons huidige gebied en in dit evolutiestadium onafscheidelijk, en de één zou zonder de ander geen betekenis hebben. Ze zijn daarom de twee tegengestelde polen van de ene gemanifesteerde scheppende macht, of men die nu beschouwt als een universele kosmische kracht die werelden opbouwt, of in haar antropomorfe aspect wanneer haar voertuig de denkende mens is. Want Ormuzd en Ahriman vertegenwoordigen respectievelijk goed en kwaad, licht en duister, de spirituele en de stoffelijke elementen in de mens, en ook in het heelal en in alles wat zich daarin bevindt. Daarom worden de wereld en de mens de macrokosmos en de microkosmos genoemd, het grote en het kleine heelal, waarbij laatstgenoemde de weerspiegeling van eerstgenoemde is. Zelfs exoterisch zijn de god van het licht en de god van de duisternis, zowel spiritueel als fysiek, de twee eeuwig strijdende krachten, hetzij in de hemel of op aarde.1

1. De parsi’s, de laatst overgeblevenen van de oude magiërs, of vuuraanbidders van het edele stelsel van Zarathoestra, verlagen hun godheid niet door van hem een schepper van de kwade geesten én de zuivere engelen te maken. Ze geloven niet in Satan of de duivel, en daarom kan hun religieuze stelsel in feite niet dualistisch worden genoemd. Een goed bewijs hiervoor werd ongeveer een halve eeuw geleden in Bombay gegeven, toen Eerw. dr. Wilson, de oriëntalist, over het onderwerp discussieerde met de parsi-hogepriesters, de dasturs. Laatstgenoemden ontkenden heel filosofisch zijn beschuldiging, en toonden aan dat ze de teksten van hun heilige boeken niet letterlijk namen, voor zover het Ahriman betrof, maar allegorisch opvatten. Voor hen is hij een symbolische voorstelling van de verstorende elementen in de kosmos en van de kwade begeerten en dierlijke instincten in de mens (Vendidad).

De parsi’s hebben misschien de meeste sleutels tot de juiste interpretaties van hun heilige en dichterlijke allegorieën verloren, maar de symboliek van Ormuzd en Ahriman is zo vanzelfsprekend dat zelfs de oriëntalisten haar ten slotte in grote lijnen bijna correct hebben geïnterpreteerd. J. Darmesteter, de vertaler van de Vendidad, schrijft: ‘Al lang vóór de parsi’s over Europa en het christendom hadden gehoord, werd de heldendaad van de oude legendarische koning in de mythe van Tahmurath, die dertig jaar lang op Ahriman als paard reed, uitgelegd als de beteugeling van kwade hartstochten en het bedwingen van Ahriman in het hart van de mens.’1 Dezelfde schrijver vat het magisme in grote lijnen als volgt samen:

1. Vendidad, vert. J. Darmesteter, The Sacred Books of the East, 1880, deel 4, ‘Introduction’, blz. lxxxii-lxxxiii.

De wereld, zoals ze nu is, is tweevoudig, en is het werk van twee wezens die elkaar vijandig gezind zijn, Ahura-Mazda, het goede beginsel, en Angra-mainyu, het kwade beginsel; alles wat goed is in de wereld komt van eerstgenoemde, en alles wat er slecht in is komt van laatstgenoemde. De geschiedenis van de wereld is de geschiedenis van hun strijd, van hoe Angra-mainyu de wereld van Ahura-Mazda binnenviel en haar verstoorde, en hoe hij ten slotte daaruit zal worden verdreven. De mens neemt deel aan de strijd; zijn taak daarin is hem bekendgemaakt in de wet die door Ahura-Mazda aan Zarathoestra werd geopenbaard. Als het daarvoor vastgestelde moment is aangebroken, zal een zoon van de wetgever, die nog niet is geboren en Saoshyant (Sosiosh) zal heten, verschijnen, zullen Angra-mainyu en de hel worden vernietigd, zullen mensen uit de dood opstaan, en zal er in de hele wereld eeuwigdurend geluk heersen.1

1. Darmesteter, Op.cit., blz. lvi.

We vestigen de aandacht op de zinsdelen die de schrijfster heeft gecursiveerd, omdat ze esoterisch zijn. De heilige boeken van de mazdeeërs moeten namelijk, evenals alle andere heilige geschriften uit het Oosten (waaronder de Bijbel), esoterisch worden gelezen. De mazdeeërs hadden in feite twee religies, zoals bijna alle andere oude volkeren – een voor het volk en de andere voor de ingewijde priesters. Esoterisch hebben de gecursiveerde zinsdelen dus een specifieke betekenis, die alleen volledig kan worden begrepen door de occulte filosofie te bestuderen. Omdat Angra-mainyu in een van zijn aspecten de belichaming is van de lagere natuur van de mens met haar vurige begeerten en verdorven verlangens, moet ‘zijn hel’ op aarde worden gezocht en gelokaliseerd. In de occulte filosofie is er geen andere hel – en geen enkele toestand valt te vergelijken met die van iemand die diep ongelukkig is. Geen eeuwig brandende ziel, onuitblusbaar vuur, of ‘worm die nooit sterft’ kan erger zijn dan een leven van wanhopige ellende hier op aarde. Maar dit moet, omdat het ooit een begin had, ook een einde hebben.

Alleen Ahura-Mazda,1 het goddelijke, en daarom het onsterfelijke en eeuwige symbool van de ‘grenzeloze tijd’ is de veilige toevlucht, de spirituele haven van de mens. En omdat de tijd tweevoudig is – want er bestaat een afgemeten en eindige tijd binnen het grenzeloze – is Angra-mainyu slechts een geregeld terugkerend en tijdelijk kwaad. Hij is de heterogeniteit zoals deze zich uit de homogeniteit heeft ontwikkeld. Als Ahura-Mazda en Angra-mainyu afdalen langs de ladder van de zich differentiërende natuur op de kosmische gebieden, worden ze beiden op de vastgestelde tijd de vertegenwoordigers en het tweevoudige symbool van de mens, de innerlijke of goddelijke individualiteit, en de uiterlijke persoonlijkheid, een samenstelling van zichtbare en onzichtbare elementen en beginselen. Zoals in de hemel, zo ook op aarde; zo boven zo beneden. Terwijl het goddelijk licht in de mens, de hogere geest-ziel, de zeven amshaspends vormt (waarvan Ormuzd de zevende is, of de synthese), heeft Ahriman, de denkende persoonlijkheid, de dierlijke ziel, op zijn beurt zijn zeven archidevs die tegenover de zeven amshaspends staan.

1. Ahura-Mazda is hier niet langer de hoogste ene God van het eeuwig goede en het eeuwige licht, maar is zijn eigen straal, het goddelijk ego dat de mens bezielt – onder welke naam ook.

Tijdens onze levenscyclus staan de goede yazata’s, de 99.999 fravashi’s (of ferouers) en zelfs de ‘heilige zeven’, de amshaspends zelf,1 bijna machteloos tegenover de menigte boze devs – de symbolen van kosmische tegenwerkende krachten en van menselijke begeerten en zonden.2 Ze zijn demonen van het kwaad, en hun aanwezigheid straalt moreel en fysiek kwaad uit en vervult de wereld met ziekte, armoede, jaloezie en trots, met wanhoop, dronkenschap, verraad, onrechtvaardigheid en wreedheid, met boosheid en bloedige moordzucht. Op aanraden van Ahriman bezorgde de mens vanaf het begin zijn medemens lijden en verdriet.

1. De goden van het licht, de ‘onsterfelijke zeven’, van wie Ahura-Mazda de zevende is. Ze zijn vergoddelijkte abstracties.
2. Of duivels.

Deze toestand zal pas ophouden op de dag dat Ahura-Mazda, de zevenvoudige godheid, zijn zevende naam1 of aspect aanneemt. Dan zal hij zijn ‘heilige woord’, mathra-spenta (of de ‘ziel van Ahura’), sturen om te incarneren in Saoshyant (Sosiosh), en laatstgenoemde zal Angra-mainyu overwinnen. Sosiosh is het prototype van ‘de trouwe en betrouwbare’ uit de Openbaring, en dezelfde als Vishnu als de kalki-avatara. Beiden zullen naar verwachting verschijnen als de verlosser van de wereld, gezeten op een wit paard, en worden gevolgd door een menigte geesten of genii, eveneens gezeten op melkwitte rossen.2 En dan zullen de mensen uit de dood opstaan en zal er onsterfelijkheid zijn.3

1. In vers 16 van Yast 19 (Zamyad Yast) lezen we:‘Ik roep de glorie van de amshaspends aan, die alle zeven op een en dezelfde manier denken, op een en dezelfde manier spreken, op een en dezelfde manier handelen, en een en dezelfde heer hebben, Ahura-Mazda.’ Zoals een occulte leer zegt: Tijdens elk van de zeven perioden (rassen) krijgt het belangrijkste heersende licht een nieuwe naam; dat wil zeggen, een van de zeven verborgen namen; de initialen daarvan vormen de mysterienaam van de zevenvoudige menigte, gezien als één.
2. Friedrich Nork, Biblische Mythologie des alten und neuen Testamentes, 1843, deel 2, blz. 164. Vergelijk Openbaring 19:11-14: ‘En ik zag dat de hemel geopend was, en dit zag ik: een wit paard met een ruiter . . . en de hemelse legermacht volgde hem op witte paarden.’
3. Zamyad Yast 89ev; The Zend-Avesta, deel 2, vert. J. Darmesteter, The Sacred Books of the East, 1880, deel 23, blz. 306ev.

Dit laatste is natuurlijk zuiver allegorisch. Als materialisme en zonde in occult taalgebruik de dood worden genoemd, dan is de materialist of de ongelovige – spiritueel gesproken – ‘een dode’. Het occultisme heeft de fysieke persoonlijkheid nooit als de mens beschouwd; ook Paulus heeft dat niet gedaan, als zijn Brief aan de Romeinen (hfst. 6-7) op de juiste manier wordt begrepen. Zo zal de mensheid, ‘op het vastgestelde tijdstip’ (aan het einde van onze huidige ronde), aan het einde van de cyclus van grofstoffelijk vlees, na bepaalde lichamelijke veranderingen, tot een helderder spiritueel beeld van de waarheid zijn gekomen. Verlossing van het vlees betekent een evenredige verlossing van de zonde. Velen zijn degenen die, omdat ze zien, zullen geloven, en daardoor opstaan ‘uit de dood’.

Rond het punt halverwege het zevende ras, zegt een occulte profetie, zal de strijd tussen de twee tegengestelde krachten (buddhi en kama-manas) bijna voorbij zijn. Alles wat onverbeterlijk zondig en goddeloos, wreed en destructief is, zal zijn uitgeroeid, en dat wat daarvan nog over is, zal uit het bestaan worden weggevaagd door een karmische getijdengolf in de vorm van plagen, geologische rampen, en andere middelen van vernietiging. De vijfde ronde zal een hoger soort mensheid voortbrengen; en omdat de verstandige natuur altijd geleidelijk te werk gaat, moet het laatste ras van deze ronde noodzakelijkerwijs het daarvoor benodigde basismateriaal ontwikkelen. Intussen zijn we nog maar net in het vijfde ras van de vierde ronde, en bovendien in het kaliyuga.

De dodelijke strijd tussen geest en stof, tussen licht of het goede en duisternis of het kwade, begon op onze aardbol met de eerste verschillen en tegenstellingen in het planten- en dierenrijk, en werd het hevigst nadat de mens het egoïstische individu was geworden dat hij nu is. Die strijd zal niet ophouden vóór leugens worden vervangen door waarheid, egoïsme door altruïsme, en er in het hart van de mens de hoogste rechtvaardigheid heerst. Tot dat moment zal de luidruchtige strijd onverminderd voortwoeden. Vooral het egoïsme, de liefde voor zichzelf boven alle dingen in de hemel en op aarde, en de verwaandheid van de mens, vormen de oorzaak van de zeven doodzonden.

Nee, Ashmogh, de wrede ‘tweevoetige slang’, wordt niet zo gemakkelijk onderworpen. Vóór het arme schepsel dat zich nu in de klauwen van de duisternis bevindt door het licht wordt bevrijd, moet het zichzelf leren kennen. De mens zal overeenkomstig het gebod van het orakel van Delphi elk hoekje en gaatje van zijn samengestelde natuur moeten leren kennen en beheersen, vóór hij onderscheid kan maken tussen zichzelf en zijn persoonlijkheid. Om deze moeilijke taak te volbrengen, moet aan twee voorwaarden absoluut worden voldaan: men moet het edele zoroastrische voorschrift ‘goede gedachten, goede woorden, goede daden’ volledig in praktijk hebben gebracht, en deze onuitwisbaar in zijn ziel en hart hebben gegrift, niet slechts als lippendienst en plichtpleging. Bovenal moet men zijn persoonlijke ijdelheid zo grondig vernietigen dat ze nooit meer kan herleven.

In de oude zoroastrische werken vindt men de volgende suggestieve mythe en alleraardigste allegorie. Sinds het begin van de macht van Angra-mainyu werkten hij en zijn verdorven leger van kwade geesten alle activiteiten van het leger van het licht tegen. De demonen van begeerte en trots, van corruptie en goddeloosheid verwoestten systematisch het werk van de heiligen. Zij waren het die prachtige bloesems giftig maakten; gracieuze slangen dodelijk maakten; heldere vuren, het symbool van de godheid, met stank en rook bezwangerden; en die de dood in de wereld brachten.

Tegenover licht, zuiverheid, waarheid, goedheid en kennis stelden ze duisternis, laagheid, leugenachtigheid, wreedheid en onwetendheid. In tegenstelling tot de nuttige en reine dieren die Ahura-Mazda had geschapen, bracht Angra-mainyu wilde dieren en bloeddorstige vogels voort. Erger nog, hij lachte om de vredige en onschuldige scheppingen van zijn oudere broer en sprak er geringschattend over. ‘Je bent jaloers’, zeiden de heilige yazata’s op een dag tegen de goddeloze duivel, de boosaardige. ‘Je bent niet in staat een mooi en onschadelijk wezen te scheppen, o wrede Angra-mainyu.’ . . .

De aartsvijand lachte en zei dat hij het wél kon. Daarop schiep hij de bekoorlijkste vogel die de wereld ooit had gezien. Het was een majestueuze pauw, het symbool van ijdelheid en egoïsme, van zelfverheerlijking in de praktijk.

‘Laat hij de koning van de vogels zijn,’ zei de Duistere, ‘en laat de mens hem aanbidden en doen zoals hij.’

Sindsdien was ‘Melek Taus’ (de Pauwenengel) de bijzondere schepping van Angra-mainyu, en de boodschapper met behulp van wie de aartsvijand door sommigen1 wordt aangeroepen en door alle mensen gunstig wordt gestemd.

1. De yezidi, of ‘duivelaanbidders’, van wie sommigen de vlakten van het oude Babylonië bewonen, aanbidden tot op de dag van vandaag Melek Taus, de pauw, als de boodschapper van Satan en de middelaar tussen de aartsvijand en de mensen.

Melek Taus, de Pauwenengel

Melek Taus, de Pauwenengel

Hoe vaak zien we niet dat dappere mannen en vastberaden vrouwen, die worden bewogen door een krachtig streven naar een ideaal waarvan ze weten dat het het ware ideaal is, ogenschijnlijk met succes tegen Ahriman strijden en hem overwinnen. Hun uiterlijke zelf is het slagveld geweest van een verschrikkelijk, dodelijk gevecht tussen de twee tegengestelde beginselen; maar ze hielden vastberaden stand – en zegevierden. De duistere vijand lijkt te zijn overwonnen; wordt in feite verpletterd, voor zover het de dierlijke instincten betreft. Persoonlijk egoïsme, die hebzucht voor zichzelf, en alleen voor zichzelf, de oorzaak van de meeste kwaden – is verdwenen; en elke lagere impuls die als een vuile ijspegel is gesmolten onder de weldadige straal van Ahura-Mazda, de schitterende ego-zon, is verdwenen, en heeft plaatsgemaakt voor hogere en heiliger aspiraties.

Maar hun oude en slechts ten dele vernietigde ijdelheid, die vonk van persoonlijke trots die als laatste in de mens sterft, schuilt nog steeds in hen. Ze sluimert, is latent en voor iedereen onzichtbaar, zelfs voor hun eigen bewustzijn; maar toch is ze er. Laat haar slechts een moment ontwaken, en de schijnbaar verpletterde persoonlijkheid komt weer tot leven door het geluid van haar stem, en op bevel van de nachtelijke tovenaar staat ze als een onreine geest op uit haar graf. Door vijf uur – nee, zelfs vijf minuten – onder haar noodlottige invloed te leven, kan het werk van jaren van zelfbeheersing en training, en van grote inspanning in dienst van Ahura-Mazda, worden tenietgedaan en de deur weer wijd worden opengezet voor Angra-mainyu. Dat is het gevolg van de stille en onuitgesproken, maar altijd aanwezige, aanbidding van die ene prachtige schepping: de geest van egoïsme en duisternis.

Kijk om je heen en beoordeel de dodelijke verwoesting die is aangericht door dit laatste en listigste voortbrengsel van Ahriman, ondanks de uiterlijke schoonheid en onschuld ervan. Alles verandert, eeuw na eeuw, jaar na jaar; alles in deze wereld ontwikkelt zich; maar één ding verandert niet – de menselijke natuur. De mens verzamelt kennis, bedenkt religies en filosofieën, maar hij blijft steeds dezelfde. In zijn onophoudelijke jacht naar rijkdom en eer en de dwaallichtjes van nieuwtjes, plezier en ambitie, wordt hij steeds gedreven door één hoofdmotor – ijdel egoïsme. Hoeveel vrijwilligers zijn er toegevoegd aan het leger van Ahura-Mazda, het beginsel van het goede en goddelijke licht, in deze dagen van zogenaamde vooruitgang en beschaving waarin het licht van kennis beweert bijna overal de duisternis van onwetendheid te hebben verdreven?

Helaas, de rekruten van Angra-mainyu, de mazdeïsche Satan, overtreffen hen dagelijks meer en meer in aantal. Ze hebben de wereld overspoeld, deze aanbidders van Melek Taus, en hoe meer kennis ze hebben, des te gemakkelijker ze zich aan hem overgeven. Dit is alleen maar natuurlijk. Evenals tijd – zowel grenzeloze als eindige tijd – is ook licht tweeledig; het goddelijke en eeuwige, en het kunstlicht, dat paradoxaal genoeg, maar juist gedefinieerd, de duisternis van Ahriman is. Kijk waaraan de meeste verstandelijke energie, de grootste menselijke inspanning, en de inventieve vermogens van de mens op dit moment worden verspild: aan het maken, verbeteren, en vervolmaken van vernietigende oorlogsmachines, aan kanonnen en rookvrij kruit, en moordwapens om de mens mee in de pan te hakken. Grote christelijke landen proberen elkaar te overtreffen in het uitvinden van betere middelen om mensenlevens te vernietigen, om de zwakkere en meer eenvoudige volkeren te kunnen onderwerpen, of alleen maar uit arrogantie en zelfverheerlijking; en christenen volgen gretig het goede voorbeeld.

Waaraan wordt de enorme rijkdom besteed die is vergaard door de particuliere ondernemingsgeest van de meer ontwikkelden ten koste van de minder ontwikkelden? Is het om elke vorm van menselijk lijden te verlichten, dat rijkdom zo gretig wordt nagestreefd? Helemaal niet. Evenals 1900 jaar geleden – toen de bedelaar Lazarus hoopte zijn maag te vullen met wat er overbleef van de maaltijd van de rijke – maakt de rijke van tegenwoordig gebruik van alle mogelijke middelen om zich van de armen af te schermen. Het kleine aantal mensen dat geeft en ervoor zorgt dat haar linkerhand niet weet wat haar rechterhand schenkt, valt in het niet bij het enorme aantal dat alleen maar aan liefdadigheid doet omdat ze staan te popelen om hun naam publiciteit te geven.

Groot is de macht van Ahriman! De tijd raast voort, en laat elke dag de eeuwen van onwetendheid en bijgeloof verder achter zich, maar daarvoor in de plaats krijgen we slechts eeuwen van steeds toenemend egoïsme en trots. De mensheid ontwikkelt en vermenigvuldigt zich, neemt in kracht en (boeken)wijsheid toe; ze beweert tot de diepste mysteries van de fysieke natuur te zijn doorgedrongen; ze bouwt spoorwegen en boort talloze tunnels in de aardbol; ze richt gigantische torens op en bouwt bruggen, verkleint de afstanden, verbindt de oceanen en splitst hele continenten. Elk uur wordt de mensheid door meer telefoons en kabels, kanalen en spoorwegen verenigd tot één ‘gelukkige’ familie, maar alleen om egoïsten en geslepen mensen alle middelen te verschaffen om degenen die minder egoïstisch en geraffineerd zijn te vlug af te zijn. De ‘upper ten’ van wetenschap en rijkdom heeft werkelijk de lucht en de aarde, de zee en het vuur aan hun wensen en genoegens onderworpen.

Deze tijd is echt een tijd van vooruitgang, een tijdperk van het meest triomfantelijke vertoon van het menselijk genie. Maar wat voor goeds heeft deze grote beschaving en vooruitgang de miljoenen in de Europese sloppenwijken, de menigte van het ‘gewone volk’, gebracht? Heeft dit vertoon van het genie ook maar enige verlichting gebracht in het leven van de armen en de behoeftigen? Klopt het niet als we zeggen dat de honger en ellende nu honderd keer zo groot zijn als in de tijd van de druïden of van Zarathoestra? En is dit alles uitgevonden om de hongerige menigte te helpen, of alleen maar om de laatste vergeten rozenblaadjes van het bankstel van de rijken te vegen zodat hun weldoorvoede lichamen daardoor niet onaangenaam kunnen worden gekieteld? Leveren de elektrische wonderen een extra broodkorst op voor de hongerlijders? Brengen de torens en de bruggen, en de vele fabrieken en industrieterreinen, de mens iets goeds, of zijn ze slechts een extra mogelijkheid voor de rijken om hun armere broeder uit te zuigen of te laten zweten?

Wanneer, vraag ik nogmaals, op welk tijdstip in de geschiedenis van de mensheid, tijdens haar donkerste dagen van onwetendheid, wanneer heeft men zo’n afgrijselijke hongersnood gekend als we nu zien? Wanneer hebben de armen zoveel geleden en zoveel tranen gestort als tegenwoordig – bijvoorbeeld in Londen, waar tegenover elke sociëteitbezoeker die dagelijks een bedrag aan het diner en wijn besteedt waarvan 25 gezinnen een hele dag zouden kunnen eten, honderden of duizenden hongerende stakkers staan. Onder de ramen van de chique restaurants in het centrum, stralend van warmte en elektrisch licht, ziet men dagelijks oude bevende vrouwen en kleine kinderen staan; ze rillen van de kou en richten hun hongerige ogen op het voedsel dat ze, elke keer dat de deur wordt geopend, ruiken. Dan wordt ze opgedragen om ‘door te lopen’ – om te verdwijnen in de sombere duisternis, te verhongeren, te rillen, en ten slotte te sterven in de bevroren modder van een goot. . . .

De ‘heidense’ parsi’s hebben in hun gelederen geen bedelaars, noch zou hun gemeenschap die tolereren, laat staan de hongerdood!

Egoïsme is de belangrijkste drijfveer in onze tijd. ‘Ieder voor zich, God voor allen’, is het motto. Waar is dan de waarheid, en wat voor goeds heeft dat licht gebracht dat aan de mensheid is gegeven door het ‘licht van de wereld’, zoals iedere christen beweert? Over de ‘lichten van Azië’ spreekt Europa met minachting, noch zou het in Ahura-Mazda een goddelijk licht herkennen. En toch betekent zelfs een klein lichtje (als het dat is), wanneer het praktisch voor het welzijn van de lijdende mensheid wordt aangewend, duizend keer meer dan oneindig licht dat beperkt blijft tot het gebied van abstracte theorieën. In onze tijd is laatstgenoemd licht er alleen in geslaagd om de trots van de christelijke landen ten top te doen stijgen, om hun zelfverheerlijking te laten toenemen, en om hardvochtigheid onder het mom van voor iedereen geldende wetten aan te moedigen. De ‘persoonlijkheid’ van zowel het land als het individu heeft diepe wortels geslagen in de bodem van egoïstische motieven; en de bloemen van de moderne cultuur die het weelderigst bloeien zijn die van beleefde leugens, ijdelheid, en zelfverheffing.

Weinig mensen zullen erkennen of zelfs willen inzien dat onder de oppervlakkige glans van onze beschaving en cultuur alle inherente verdorvenheid van het kwaad loert dat door Ahriman werd geschapen, en dat weigert zich te laten verjagen; en het zuiverste symbool, het toonbeeld van die beschaving is de laatste schepping van de aartsvijand – de prachtige pauw. Terecht zegt de theosofie: hij is de vriend van de duivel.


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 4: 1889 – 1891, blz. 317-27
isbn 9789491433276, paperback, eerste druk 2021, bestel boek

© 2021 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag