Over reuzen
[‘Going to and fro in re-giants’, Lucifer, januari 1891, blz. 436-7; CW 13:111-3]
De reuzen van vroeger zijn fictie, zeggen de geleerden van het moderne Westen. Telkens wanneer de botten van een zogenaamd reuzenras worden gevonden, wat al snel als excuus wordt gebruikt voor de verheerlijking van Genesis 6:41, komt er een Cuvier om het bijgeloof in de kiem te smoren door aan te tonen dat het slechts de botten van een dinotherium giganteum van de familie van tapirs zijn. De ‘geheime leer’ is een sprookje, en de rassen van reuzen die aan de onze voorafgingen zijn een hersenspinsel van de Ouden, en nu van theosofen.
1. ‘De reuzen waren in die dagen op aarde.’
Laatstgenoemden zijn best bereid toe te geven dat de reuzen en reuzinnen van 2 tot 3 meter die in onze huidige tijd af en toe voorkomen geen volledig bewijs vormen. Ze zijn geen reuzen in de strikte zin van het woord, hoewel de wetenschappelijk aangetoonde neiging om terug te keren tot het oorspronkelijke type nog steeds aanwezig is. Maar voor een volledig bewijs zouden de skeletten van onze moderne Goliaths, en de bouw van hun botten, in breedte en dikte in verhouding moeten staan tot de lengte van het lichaam en ook de grootte van het hoofd. Aangezien dit niet het geval is, kan de abnormale lengte zowel te wijten zijn aan hypertrofische oorzaken als aan atavisme.
Op al deze problemen is steeds één antwoord gegeven: ‘de tijd zal het leren’. ‘Als de skeletten van de prehistorie er tot dusver niet in zijn geslaagd (wat beslist wordt ontkend) om de hier gedane bewering te bewijzen, dan is dat slechts een kwestie van tijd.’1 En die tijd lijkt te zijn aangebroken, en het eerste bewijs is veelbelovend. We citeren het nieuws over de volgende vondst, dat voor zich spreekt:
1. De geheime leer, 2:313.
Reuzen komen in onze legenden en in de oudste historische verhalen van de wereld zo vaak voor dat men zich serieus heeft afgevraagd of er in een ver verleden niet een ras van reusachtige mensen heeft bestaan – bijvoorbeeld tijdens de tijdperken van het kwartair met de grote zoogdieren, de mastodont, de mammoet, enz. – en of dit soort mensen in latere tijden misschien is blijven bestaan. Pygmeeën zouden meer kans maken om te blijven bestaan tijdens de hegemonie van de normale mens. De reuzen zouden, net als de grotere viervoeters, worden uitgeroeid. Onze oudste menselijke fossielen, zoals de Neanderthaler- en Cro-Magnon-schedels, duiden echter niet op een uitzonderlijke grootte. Het staat vast dat in sommige dolmens1 en grafheuvels heel lange skeletten zijn gevonden, maar men neemt aan dat ze tot het ras van de bronstijd behoren, dat nog steeds deel uitmaakt van de Europese bevolking.
G. de Lapouge2 heeft onlangs een ontdekking gedaan waardoor dit vraagstuk opnieuw naar voren komt. Op de prehistorische begraafplaats van Castelnau-le-Lez, nabij Montpellier, die dateert uit de tijdperken van gepolijste steen en brons, vond hij afgelopen winter, tussen vele schedels, één van enorme omvang, die alleen van een mens kon zijn van ver over de 2 meter, en van een morfologisch type dat veel voorkomt in de dolmens van Lozère. Het was de schedel van een gezonde jongen van ongeveer 18 jaar. Bovendien vond hij in de aarde van een enorme grafheuvel, met stenen graven uit de bronstijd (min of meer aangetast door erbovenop geplaatste graven uit de vroege ijzertijd), enkele fragmenten van menselijke botten van abnormale grootte. Bijvoorbeeld een deel van een scheenbeen met een omtrek van 16 cm, een deel van een dijbeen met een omtrek van 13 cm, en het onderste deel van een opperarmbeen van tweemaal de normale grootte.
Alles in overweging genomen schat De Lapouge dat deze mens ongeveer 3½ meter lang moet zijn geweest – dat wil zeggen een echte reus, volgens de gebruikelijke opvatting. Hij moet in het kwartair of het begin van het huidige tijdperk hebben geleefd, maar of hij nu een geval van hypertrofie was of een van een uitgestorven reuzenras, is nog niet te zeggen. Gek genoeg plaatst de overlevering de grot van een reus vlakbij de plek in de vallei van Castelnau waar de botten uit de grafheuvel zijn gehaald.3
1. Noot vert.: in Nederland hunebedden genoemd.
2. Georges Vacher de Lapouge, ‘Le géant fossile de Castelnau’, La Nature, deel 18, nr. 888, 1890, blz. 11-12.
3. ‘Giants of Old’, The Galignani Messenger, 21 juni 1890, blz. 3.
Botten van de reus van Castelnau
Het middelste bot boven is een opperarmbeen van normale grootte. Het linkerbot is een dijbeen en het rechterbot is een scheenbeen van de reus. Het bot onderin is een fragment van een scheenbeen van iemand van normale grootte of een fragment van een opperarmbeen van de reus.
‘Hypertrofie’ – zich uitstrekkend over de ‘lengte, breedte, en dikte’ van het lichaam, en ook nog eens met een hoofd of schedel ‘van enorme omvang’ – lijkt verdacht veel op een slap excuus om een achterhaalde theorie nog wat langer in stand te houden. Het is goed dat de wetenschap voorzichtig is, maar zelfs de veertig ‘onsterfelijken’ zouden, in alle majesteit van hun academische sluimer, worden uitgelachen als ze zouden proberen ons te laten geloven dat de abnormale grootte van de Russische kind-reuzin, van 1,95 meter en negen jaar oud, aan chronische waterzucht is toe te schrijven!