Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Een astrale profeet

[‘An astral prophet’, Lucifer, juni 1890, blz. 297-301; CW 12:228-33]

Iedere ontwikkelde Engelsman heeft wel eens van generaal Jermolov gehoord, een van de grote militaire helden van deze tijd; en indien hij enigszins met de geschiedenis van de Kaukasische oorlogen bekend is, moet hij met de heldendaden van een van de belangrijkste veroveraars van dat land van onneembare bolwerken bekend zijn, waar Shamil en zijn voorgangers jarenlang de tactiek van een geoefend Russisch leger trotseerden.

Hoe het ook zij, de vreemde gebeurtenissen die door de Kaukasische held zelf worden beschreven, zullen mensen met belangstelling voor psychologie misschien interesseren. Hier volgt een letterlijke vertaling uit V. Potto’s Russische boek Kavkazskaia voina (De oorlog in de Kaukasus), uit deel 2, het hoofdstuk ‘De laatste jaren van Jermolov’ (blz. 829-32):

Stil en onmerkbaar gingen in Moskou de laatste dagen voorbij die de held waren toebedeeld. Op 12 april 1861 stierf hij in zijn 85ste jaar, gezeten in zijn geliefde leunstoel met één hand op tafel, de ander op zijn knie; slechts enkele minuten tevoren klakte hij nog zachtjes met zijn hakken op de vloer, zoals een oude gewoonte van hem was.

Het is onmogelijk de gevoelens van Rusland bij het bericht van zijn dood beter weer te geven dan door het overlijdensbericht uit de [Russische krant] Kavkaz te citeren, waarin geen woord stond dat niet verdiend was.

‘Op 12 april om 11.45 uur ’s morgens blies artillerie-generaal Aleksej Petrovitsj Jermolov, beroemd in heel Rusland, in Moskou zijn laatste adem uit. Iedere Rus kent deze naam die verbonden is aan de schitterendste verslagen van onze nationale roem: Valutino, Borodino, Kulm, Parijs, en de Kaukasus zullen de naam van deze held voor altijd aan het nageslacht doorgeven, de trots en het sieraad van het Russische leger en volk. . . . De diensten die Jermolov zijn land heeft bewezen, zullen we niet opsommen. Zijn naam en zijn eretitels zijn: een echte zoon van Rusland, in de volle betekenis van het woord.’
Het is een opmerkelijk feit dat zijn dood er niet aan ontkwam zijn eigen legende te hebben – een van een vreemde en mystieke aard. Een vriend die Jermolov goed kende, schreef over hem:

Eens, toen ik uit Moskou zou vertrekken, bezocht ik Jermolov om afscheid van hem te nemen; en ik kon bij mijn vertrek mijn ontroering niet verbergen.

‘Wees niet bang,’ zei hij tegen me, ‘we zullen elkaar weerzien, ik zal niet sterven vóór uw terugkeer.’

Dat was 18 maanden vóór zijn dood.

‘Alleen God is meester over leven en dood!’, merkte ik op.

‘En ik zeg u heel nadrukkelijk dat ik niet binnen een jaar zal sterven, maar iets later’, antwoordde hij. ‘Kom mee’, en met deze woorden ging hij me voor naar zijn studeerkamer, waar hij uit een afgesloten kast een beschreven vel papier nam dat hij voor me neerlegde. Hij vroeg: ‘Wiens handschrift is dit?’ ‘Het is uw handschrift’, zei ik. ‘Lees het dan!’ Ik voldeed aan zijn verzoek.

Het was een soort memorandum, een verslag van datums vanaf het jaar waarin Jermolov tot de rang van luitenant-kolonel werd bevorderd, dat als een soort programma elke belangrijke gebeurtenis aangaf die in zijn leven – vol met zulke gebeurtenissen – zou plaatsvinden.

Hij volgde me tijdens het lezen, en toen ik bij de laatste alinea was gekomen, bedekte hij de laatste regel met zijn hand. ‘Dit hoeft u niet te lezen’, zei hij. ‘In deze regel worden het jaar, de maand en de dag van mijn dood aangegeven. Alles wat u heeft gelezen was door mij van tevoren opgeschreven, en is tot in de kleinste details in vervulling gegaan; en dit is hoe ik ertoe kwam het op te schrijven.

Toen ik nog een jonge luitenant-kolonel was, werd ik voor mijn werk naar een provinciestadje gestuurd. Mijn verblijf bestond uit twee kamers – een voor de bedienden, de andere voor mijn eigen gebruik. Er was geen andere toegang tot de laatste dan via de eerste. Eens, laat in de avond, had ik aan mijn tafel zitten schrijven. Toen ik klaar was, stak ik mijn pijp aan, leunde achterover in mijn stoel en verzonk in dromerij, tot ik plotseling, toen ik mijn ogen opende, aan de andere kant van de tafel een vreemde voor me zag staan, een man die, naar zijn kleding te oordelen, tot de lagere klassen van de maatschappij behoorde. Vóór ik tijd had hem te vragen wie hij was of wat hij wilde, zei de vreemdeling: ‘Pak uw pen en schrijf.’ Omdat ik de invloed van een onweerstaanbare macht voelde, gehoorzaamde ik stilzwijgend. Toen dicteerde hij me alles wat mij in mijn hele leven zou overkomen, en noemde tot slot de datum en het uur van mijn dood. Bij het laatste woord verdween hij uit het gezicht.

Enige minuten verliepen vóór ik mijn volle bewustzijn had herwonnen; toen sprong ik op van mijn stoel en stormde de aangrenzende kamer in, die de vreemdeling wel had moeten passeren. Toen ik de deur opende zag ik mijn klerk bij kaarslicht zitten schrijven, en mijn adjudant lag te slapen op de grond voor de deur van de ingang, die stevig was afgesloten en vergrendeld. Op mijn vraag: ‘Wie is hier zojuist binnen geweest?’, antwoordde de klerk verbaasd: ‘Niemand.’ Tot op heden heb ik dit nooit aan iemand verteld. Ik wist van tevoren dat, terwijl sommigen me ervan zouden verdenken alles te hebben verzonnen, anderen mij zouden beschouwen als iemand die aan hallucinaties lijdt. Voor mijzelf persoonlijk is de hele zaak echter een volstrekt onbetwistbaar feit, een objectief en tastbaar feit, waarvan dit geschreven document het bewijs is.’

De laatste datum die op dat stuk stond, bleek na de dood van de generaal juist te zijn. Hij stierf op die dag en dat uur en in het jaar, die in zijn eigen handschrift stonden genoteerd.

Jermolov is in Orel begraven. Een eeuwig brandende lamp, gemaakt van een granaathuls, brandt vóór zijn graf. In het gietijzer van de huls zijn door een ongeoefende hand deze woorden gegrift: ‘De Kaukasische soldaten die bij de Gunib1 dienden.’ De eeuwig brandende lamp is door de toewijding en dankbare liefde van de lagere rangen van het Kaukasische leger geplaatst, die met elkaar uit hun karige soldij (kopeke voor kopeke, werkelijk!) het benodigde geld inzamelden. En dit eenvoudige monument wordt meer gewaardeerd en bewonderd dan het kostbaarste mausoleum. Er bestaat in Rusland voor Jermolov geen ander monument. Maar de trotse en verheven rotsen van de Kaukasus zijn het onvergankelijke voetstuk waarop iedere echte Rus steeds het majestueuze beeld van generaal Jermolov zal zien, omgeven door een aureool van eeuwige en onsterfelijke roem.

1. ‘Gunib’ is de naam van het laatste bolwerk van de Circassiërs, waar de beroemde Murid Shamil, de priester-vorst van de bergbewoners, na een jarenlange wanhopige strijd door de Russen werd verslagen en gevangengenomen. Gunib is een reusachtige rots, die lange tijd onneembaar werd geacht maar ten slotte door de Russen met een enorm verlies aan mensenlevens werd bestormd en beklommen. De inname daarvan maakte feitelijk een einde aan de oorlog in de Kaukasus, een strijd die meer dan 60 jaar had geduurd, en stelde de verovering daarvan zeker. (Redactie Lucifer).

En nu nog enkele woorden over de aard van de verschijning.

Ongetwijfeld is elk woord van generaal Jermolovs beknopte en heldere verhaal tot de laatste letter waar. Hij was een bijzonder nuchter, oprecht mens, scherpzinnig en zonder een spoor van mysticisme in zich, een echte soldaat, achtenswaardig en rechtdoorzee. Bovendien werd deze episode in zijn leven door zijn oudste zoon bevestigd met wie de schrijfster en haar familie – toen we in Tiflis woonden – jarenlang persoonlijk in contact stonden. Dit alles is een goede waarborg voor de echtheid van het verschijnsel, waarvoor het geschreven document dat door de generaal werd nagelaten en dat de juiste en nauwkeurige datum van zijn dood bevatte, nóg een bewijs verschaft.

En wat te zeggen van de mysterieuze bezoeker? Spiritisten zullen daarin natuurlijk een overleden entiteit, een ‘gematerialiseerde geest’, zien. Ze zullen beweren dat alleen een menselijke geest een hele reeks gebeurtenissen kan voorspellen en zo duidelijk in de toekomst kan zien. Dat zeggen wij ook. Maar terwijl we het op dit punt met hen eens zijn, verschillen we over al het andere van mening: terwijl spiritisten zouden zeggen dat de verschijning die van een geest was, onafhankelijk en verschillend van het hoger ego van de generaal, beweren wij juist het tegenovergestelde, en zeggen dat het zijn hoger ego was. Laten we dit eens zo objectief mogelijk bespreken.

Wat is de reden voor of het achterliggende beginsel van zo’n verschijning of voorspelling; en waarom zou u of bijvoorbeeld ik, eenmaal gestorven zijnde, verschijnen aan een volkomen vreemde, om hem in te lichten over wat er met hem zal gebeuren? Indien de generaal in de bezoeker een geliefd familielid, zijn eigen vader, moeder, broer, of beste vriend had herkend, en van hem een waardevolle waarschuwing had ontvangen, dan zou daarin, hoe beperkt dit bewijs ook zou zijn, nog iets kunnen zitten om zo’n theorie op te baseren. Maar hiervan was absoluut geen sprake: eenvoudig ‘een vreemde, een man die, naar zijn kleding te oordelen, tot de lagere klassen van de maatschappij behoorde’. Indien dit zo was, waarom zou de ziel van een arme, van het lichaam gescheiden handelaar of arbeider de moeite nemen om zomaar aan een vreemde te verschijnen? En indien de ‘geest’ zo’n gedaante alleen maar aannam, waarom dan in vredesnaam deze vermomming en maskerade, zo’n postmortale mystificatie?

Indien zulke bezoeken door een ‘geest’ uit vrije wil worden gebracht, indien een overleden entiteit zulke onthullingen kan doen wanneer hij maar wenst en onafhankelijk van enige vastgestelde wet voor het verkeer tussen de twee werelden, wat kan dan als reden voor die specifieke ‘geest’ worden aangevoerd om hem ertoe te brengen de voorspellende Cassandra voor de generaal te spelen? Geen enkele. Door dit vol te houden voegt men eenvoudigweg aan de theorie van ‘het bezoek van een geest’ een dwaas en afstotend aspect toe, en trekt men de heiligheid van de dood nog meer in het belachelijke. Het materialiseren van een onstoffelijke geest – een goddelijke adem – staat in de beschouwingen van de spiritisten op één lijn met het antropomorfiseren van het absolute door de theologen. Deze twee standpunten hebben een bijna niet te overbruggen kloof geslagen tussen enerzijds de theosofen-occultisten en de spiritisten, en anderzijds de theosofen en de kerkelijke christenen.

En nu geef ik aan hoe een theosoof-occultist de verschijning van een ‘geest’ in overeenstemming met de esoterische filosofie zou verklaren. Hij zou beginnen de lezer eraan te herinneren dat het hogere bewustzijn in ons, met zijn eigen wetten en voorwaarden voor manifestatie, nog nagenoeg volledig terra incognita is voor ons allemaal (dus ook voor de spiritisten) en in het bijzonder voor de wetenschappers. Vervolgens zou hij de lezer herinneren aan een van de basisleringen van het occultisme. Hij zou zeggen dat er, afgezien van de ‘goddelijke alwetendheid’ in zijn eigen wezen en werkgebied, voor het individuele onsterfelijke ego in alle eeuwigheid noch verleden, noch toekomst, maar alleen een eeuwigdurend heden bestaat. Als deze leer eenmaal wordt aanvaard, of eenvoudig als hypothese wordt aangenomen, is het niet meer dan logisch dat het hele leven, van geboorte tot dood, van de persoonlijkheid die door dat ego wordt bezield, voor het hoger ego even duidelijk zichtbaar zal zijn, als het onzichtbaar is voor en verborgen blijft aan de beperkte visie van zijn tijdelijke en sterfelijke vorm. Daarom moet er volgens de occulte filosofie het volgende zijn gebeurd.

Generaal Jermolov vertelde zijn vriend dat hij, toen hij tot laat in de avond had zitten schrijven, plotseling in dromerij was verzonken, en dat hij, toen hij zijn ogen opende, opeens een vreemde vóór hem zag staan. Die dromerij betekende heel waarschijnlijk dat hij door vermoeidheid en te veel werk plotseling in slaap viel, waarin een mechanische werking van zuiver somnambulistische aard optrad. Toen de persoonlijkheid zich opeens bewust werd van de tegenwoordigheid van haar hoger zelf, kwam de slapende menselijke automaat onder de invloed van de individualiteit, en onmiddellijk hervatte de hand, die vele uren met schrijven bezig was geweest, mechanisch zijn taak. Bij het ontwaken dacht de persoonlijkheid dat het voor hem liggende document gedicteerd was door een bezoeker wiens stem hij had gehoord, terwijl hij in werkelijkheid eenvoudig de diepste gedachten (of moeten we zeggen kennis) van zijn eigen goddelijk ‘ego’ – een profetische, want alwetende geest – had vastgelegd. De ‘stem’ van laatstgenoemde was eenvoudig een interpretatie door het fysieke geheugen, op het moment van ontwaken, van de verstandelijke kennis over het leven van de sterfelijke mens, die door het hogere bewustzijn op het lagere was geprojecteerd. Voor alle andere details die door het geheugen zijn vastgelegd, bestaat eveneens een logische verklaring.

Zo behoort de vreemdeling, gekleed als een arme, kleine handelaar of arbeider, die van buitenaf tegen hem sprak, evenals de ‘stem’, tot die groep verschijnselen die we kennen als de gedachteassociaties en herinneringen in onze dromen. De beelden en taferelen die we in onze slaap zien, de gebeurtenissen die in onze dromen uren, dagen, soms jaren lijken te duren, vergen in feite allemaal minder tijd dan een bliksemflits bij het ontwaken als we tot ons volle bewustzijn terugkeren. De fysiologie geeft talrijke voorbeelden van zulke gevallen van het vermogen en de snelheid van de verbeelding. We verzetten ons tegen de materialistische conclusies van de moderne wetenschap, maar niemand kan de feiten ontkennen, die tijdens vele jaren van experimenten en waarnemingen met geduld en zorg door haar specialisten zijn vastgelegd, en deze steunen ons betoog. Generaal Jermolov had enkele dagen tevoren in een kleine stad een onderzoek ingesteld, en bij die officiële bezigheid had hij waarschijnlijk tientallen mensen van de armste klassen ondervraagd; en dit verklaart dat zijn verbeelding, levendig als de werkelijkheid zelf, hem het beeld van een kleine handelaar ingaf.

Laten we de ervaringen en verklaringen van een lange reeks filosofen en ingewijden raadplegen, die grondig bekend zijn met de mysteries van het innerlijk zelf, vóór we aan ‘geesten van overledenen’ handelingen toeschrijven waarvan het motief nooit op enige redelijke gronden zou kunnen worden verklaard.

HPB


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 4: 1889 – 1891, blz. 244-9
isbn 9789491433276, paperback, eerste druk 2021, bestel boek

© 2021 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag