Zwarte magie in de wetenschap
[‘Black magic in science’, Lucifer, juni 1890, blz. 265-75; CW 12:214-28]
Begin het onderzoek waar de huidige speculatie haar ongelovige vleugels sluit.
– Bulwer-Lytton, ZanoniDe vierkante ontkenning van gisteren is het wetenschappelijke axioma van vandaag geworden.
– Aforismen van het gezonde verstand
De Frygische dactylen, de ingewijde priesters, die ‘tovenaars en uitbanners van ziekten’ werden genoemd, genazen duizenden jaren geleden door magnetische behandelingen. Er werd beweerd dat ze deze genezende krachten hadden verkregen van de machtige adem van Kybele, de veelborstige godin, de dochter van Caelus en Terra. Haar genealogie en de daaraan verbonden mythen tonen aan dat Kybele de verpersoonlijking en het symbool van de levensessentie was, waarvan de bron door de Ouden tussen de aarde en de sterrenhemel werd gelokaliseerd, en ze werd beschouwd als de levensbron van al wat leeft en ademt. De berglucht die zich dichter bij die bron bevindt, versterkt de gezondheid en verlengt het leven van de mens. Daarom vertelt de mythe over Kybele dat zij als kind op een berg door dieren werd grootgebracht. Dit was voordat Magna en Bona Dea, de vruchtbare Mater, werd omgevormd tot Ceres-Demeter, de beschermvrouw van de Eleusinische mysteriën.
Dierlijk magnetisme (nu suggestie en hypnotisme genoemd) was de belangrijkste behandelmethode in de theürgische mysteriën, evenals in de Asklepieia – de geneestempels van Asklepios, waar de patiënten, als ze eenmaal waren toegelaten, magnetisch werden behandeld in hun slaap tijdens het proces van ‘incubatie’.
Deze scheppende en levenschenkende kracht – die ontkend wordt en waar om wordt gelachen als ze theürgische magie wordt genoemd, en die de afgelopen honderd jaar ervan beschuldigd wordt dat ze hoofdzakelijk gebaseerd is op bijgeloof en bedrog als ze wordt aangeduid als mesmerisme – wordt nu hypnose, charcotisme, suggestie, ‘psychologie’, en wat al niet, genoemd. Maar welke term ook wordt gebruikt, deze zal altijd vaag blijven als ze niet juist wordt omschreven. Want wanneer ze samen met al haar hulpwetenschappen wordt omschreven – die allemaal wetenschappen binnen de wetenschap zijn – zal men ontdekken dat ze mogelijkheden bevat waarvan de oudste en geleerdste professoren van de orthodoxe natuurwetenschap zelfs nog nooit hebben gedroomd.
Deze ‘zogenaamde autoriteiten’ weten in feite evenveel als pasgeboren baby’s, wanneer ze met de mysteries van het antediluviale ‘mesmerisme’ worden geconfronteerd. Zoals al vaker is gezegd, hebben de verschillende vormen van magie, witte en zwarte, goddelijke en duivelse, zich allemaal uit één bron ontwikkeld. De ‘adem van Kybele’ – akaśa-tattva in India – is de belangrijkste factor en ligt ten grondslag aan de zogenaamde ‘wonderen’ en ‘bovennatuurlijke’ verschijnselen van alle tijden, en alle landen. De ouder-bron of essentie is alomvattend, en haar uitwerkingen zijn dus ontelbaar. Zelfs de grootste adepten kunnen niet zeggen waar haar mogelijkheden ophouden.
De sleutel tot het alfabet van deze theürgische krachten was verloren gegaan nadat de laatste gnosticus de dood was ingejaagd door de meedogenloze vervolging van de kerk; en toen de mysteriën, hiërofanten, theofanie en theürgie geleidelijk uit het denken van de mensen verdwenen tot ze daarin niet meer dan een vage overlevering waren, werd dit alles uiteindelijk vergeten. Maar in de periode van de renaissance ontdekte een geleerde theosoof in Duitsland, een vuurfilosoof, zoals ze zich noemden, enkele verloren geheimen van de Frygische priesters en van de Asklepieia. Het betreft de grote en onfortuinlijke arts-occultist, Paracelsus, de grootste alchemist van die tijd. Dit genie was de eerste die tijdens de middeleeuwen openlijk aanbeval om bij het genezen van bepaalde ziekten een magneet te gebruiken.
Theophrastus Paracelsus – een ‘kwakzalver’ en ‘dronken bedrieger’ volgens de wetenschappelijke ‘baby’s’ van zijn tijd en hun opvolgers in onze tijd – maakte in de 17de eeuw een begin met iets wat in de 19de eeuw een winstgevende bedrijfstak is geworden. Hij was de uitvinder van gemagnetiseerde armbanden, riemen, ringen, kragen en beenbanden, die hij gebruikte om verschillende spier- en zenuwziekten te genezen; zijn magneten genazen echter veel effectiever dan de elektrische riemen van deze tijd. Van Helmont, de opvolger van Paracelsus, en Robert Fludd, de alchemist en rozenkruiser, gebruikten ook magneten bij de behandeling van hun patiënten. Mesmer in de 18de, en de markies De Puységur in de 19de eeuw volgden slechts in hun voetsporen.
In het grote door Mesmer opgerichte sanatorium in Wenen maakte hij gebruik van magnetisme, elektriciteit, metalen en verschillende soorten hout. Zijn basisleer was die van de alchemisten. Hij geloofde dat metalen, en ook houtsoorten en planten, allemaal een verwantschap vertonen, en nauw verband houden, met het menselijk organisme. Alles in het heelal heeft zich ontwikkeld uit één homogene oersubstantie die gedifferentieerd is in talloze soorten materie, en alles is erop gericht om daarnaar terug te keren. Het geheim van genezing ligt volgens hem in de kennis van overeenkomsten en affiniteiten tussen verwante atomen.
Zoek dat soort metaal, hout, steen, of plant dat de grootste overeenstemmende affiniteit heeft met het lichaam van de zieke; en dat middel zal, door hetzij intern of extern gebruik, de patiënt extra kracht geven om tegen de ziekte te vechten (die zich gewoonlijk ontwikkelt doordat een vreemd element zijn gestel is binnengedrongen) en deze uit te drijven, wat steevast tot zijn genezing zal leiden. Anton Mesmer heeft op die manier veel verbazingwekkende genezingen tot stand gebracht. Patiënten met hartziekte werden beter. Een dame uit hogere kringen, die tot de dood was veroordeeld, werd volledig genezen door sympathetische toepassing van bepaalde houtsoorten. Mesmer zelf, die aan ernstige reumatiek leed, genas deze volledig door middel van speciaal daarvoor gemaakte magneten.
In 1774 stuitte hij toevallig op het theürgische geheim van directe overdracht van levenskracht; en hij was daarin zo geïnteresseerd dat hij zijn oude methoden achter zich liet om zich geheel aan deze nieuwe ontdekking te wijden. Vanaf dat moment mesmeriseerde hij met zijn blik en met strijkbewegingen; magneten gebruikte hij niet meer. De mysterieuze effecten van zulke manipulaties werden door hem dierlijk magnetisme genoemd. Dit leverde Mesmer een groot aantal volgelingen en discipelen op. Met de nieuwe kracht werd in bijna elke Europese stad geëxperimenteerd; overal bleek deze een feit te zijn.
Rond 1780 vestigde Mesmer zich in Parijs, en al snel lag de hele metropool, van de koninklijke familie tot de laatste hysterische bourgeoise, aan zijn voeten. De geestelijkheid werd bang en riep: ‘de duivel’! De bevoegde ‘aderlatende artsen’ voelden een groeiend tekort in hun portemonnee; en de aristocratie en het hof werden alleen al door de opwinding bijna gek. Het heeft geen zin om maar al te bekende feiten te herhalen, maar het geheugen van de lezer kan worden opgefrist met een paar details die hij misschien vergeten is.
De officiële academische wetenschap was in die tijd erg trots. Na eeuwen van algemene onwetendheid en van mentale stagnatie op het gebied van de geneeskunde werden er eindelijk een aantal vastberaden stappen in de richting van echte kennis gezet. De natuurwetenschappen hadden onmiskenbaar succes geboekt, en schei- en natuurkunde maakten goede vorderingen. Omdat de geleerden van een eeuw geleden nog niet die sublieme hoogte van bescheidenheid hadden bereikt die hun huidige opvolgers zo karakteriseert, waren ze heel verwaand over hun grootsheid. Het moment van prijzenswaardige bescheidenheid, gevolgd door een bekentenis over de relatieve onbeduidendheid van de kennis van die periode – en zelfs van de tegenwoordige kennis, nu we het toch daarover hebben – vergeleken met wat de Ouden wisten, was nog niet aangebroken. Dat waren dagen van naïeve opschepperij, van de pauwen van de wetenschap die allemaal hun staart uitspreidden en universele erkenning en bewondering opeisten.
De Sir Oracle’s waren niet zo talrijk als nu, maar hun aantal was aanzienlijk. En waren de Dulcamara’s van de jaarmarkten niet juist verbannen? Waren de aderlatende artsen niet bijna verdwenen om plaats te maken voor gediplomeerde artsen met koninklijke volmacht om naar goeddunken te doden en te begraven? Daarom werd de knikkebollende ‘godheid’ in zijn academische stoel beschouwd als de enige bevoegde autoriteit om uitspraken te doen over onderwerpen die hij nooit had bestudeerd, en over dingen waarvan hij nooit had gehoord. Het was de heerschappij van de rede, en van de wetenschap die in haar kinderschoenen stond; het begin van de grote dodelijke strijd tussen theologie en feiten, spiritualiteit en materialisme.
Bij de ontwikkelde klassen van de maatschappij had te veel geloof plaatsgemaakt voor helemaal geen geloof. De cyclus van wetenschapsverering was juist begonnen met haar pelgrimages naar de Academie, de Olympus waar de ‘veertig godheden’ hun heiligdom hadden, en met haar aanvallen op iedereen die weigerde luidkeels bewondering te tonen, enthousiast te zijn als een jong kalf, voor de Tempel van de Wetenschap. Toen Mesmer aankwam, was Parijs in zijn loyaliteit verdeeld tussen de kerk die alle verschijnselen – behalve haar eigen goddelijke wonderen – aan de duivel toeschreef, en de Academie die in God noch duivel geloofde, maar alleen in haar eigen onfeilbare wijsheid.
Maar er waren denkers die beide overtuigingen onbevredigend vonden. Nadat Mesmer heel Parijs ertoe had gebracht om zijn zalen te vullen, en uren te wachten om plaats te nemen in een stoel rond het wonderbaarlijke baquet, dachten sommige mensen dat het tijd was om achter de echte waarheid te komen. Ze legden hun legitieme verlangens voor aan de koning, en deze beval zijn geleerde Academie onmiddellijk om de zaak te onderzoeken. Toen ontwaakten de ‘godheden’ uit hun chronische slaap en vormden een onderzoekscommissie, waar ook Benjamin Franklin lid van werd, en selecteerden enkele van de oudste, verstandigste en kaalste van hun ‘baby’s’ om op de commissie toe te zien. Dit was in 1784. Iedereen kent het rapport van laatstgenoemde en het uiteindelijke oordeel van de Academie. De hele zaak lijkt nu op een generale repetitie van het toneelstuk, waarvan een van de bedrijven zo’n tachtig jaar later werd opgevoerd door de ‘Dialectical Society’ van Londen en enkele van de grootste wetenschappers van Engeland.
Een tegenrapport van dr. Jussieu, een academicus van de hoogste rang, en een tegenrapport van de hofarts Deslon mochten niet baten. Beiden waren ooggetuigen van de meest frappante verschijnselen en verzochten de medische faculteit een zorgvuldig onderzoek naar de therapeutische invloed van het magnetische fluïdum in te stellen, maar hun verzoek werd afgewezen. De Academie geloofde haar meest vooraanstaande wetenschappers niet. Zelfs B. Franklin, die zo goed thuis was in de kosmische elektriciteit, wilde de bron en de oorsprong ervan niet erkennen, en beweerde evenals Bailly, Lavoisier, Magendie, en anderen, dat het mesmerisme een hersenschim is. Het tweede onderzoek dat op het eerste volgde – namelijk in 1825 – had al geen beter resultaat. Het rapport werd opnieuw de mond gesnoerd.1
1. Zie Isis ontsluierd, 1:242-7.
Zelfs nu experimenten uitvoerig hebben aangetoond dat ‘mesmerisme’ of dierlijk magnetisme, tegenwoordig bekend als hypnotisme (een werkelijk armzalig effect van de ‘adem van Kybele’), een feit is, ontkennen de meeste wetenschappers nog steeds het bestaan ervan. Zelfs het hypnotisme dat maar een bescheiden plaats inneemt in de majestueuze reeks experimentele psychomagnetische verschijnselen schijnt voor onze darwinisten en haeckelianen te onvoorstelbaar, te mysterieus, te zijn. Er is namelijk veel morele moed voor nodig om de argwaan van je collega’s, de twijfel van het publiek, en het gelach van dwazen, onder ogen te zien. ‘Mysterie en kwakzalverij gaan hand in hand’, zeggen ze; en ‘zelfvertrouwen en de waardigheid van het beroep’, zoals Magendie opmerkt in zijn Physiologie humaine, ‘eisen dat de goed geïnformeerde arts moet bedenken hoe gemakkelijk het mysterie afglijdt tot kwakzalverij’. Het is jammer dat de ‘goed geïnformeerde arts’ niet bedenkt dat ook de fysiologie een en al mysterie is – van A tot Z een diep, onverklaarbaar mysterie – en zich afvraagt of hij op basis van die ‘waarheid als een koe’ de biologie en de fysiologie niet overboord moet gooien als de grootste kwakzalverij in de moderne wetenschap.
Niettemin hebben sommigen van de goedbedoelende minderheid van onze artsen het onderzoek naar hypnotisme serieus genomen. Maar zelfs zij, die met tegenzin gedwongen waren de echtheid van zijn verschijnselen te erkennen, zien in zulke manifestaties nog steeds geen hogere factor aan het werk dan de puur materiële en fysieke krachten, en ontzeggen deze hun rechtmatige naam: dierlijk magnetisme. Maar zoals Eerw. H.R. Haweis (over wie dadelijk meer) onlangs in de Daily Graphic heeft gezegd:
De verschijnselen van Charcot zijn niettemin op veel punten identiek aan de mesmerische verschijnselen, en het hypnotisme moet, strikt genomen, eerder worden beschouwd als een tak van mesmerisme dan als iets wat ervan verschilt. Hoe dan ook, Mesmers feiten, die nu algemeen worden aangenomen, werden aanvankelijk krachtig ontkend.1
1. The Daily Graphic, Londen, 12 mei 1890.
En ze worden nog steeds ontkend.
Maar terwijl ze het mesmerisme ontkennen, storten ze zich nu overhaast op het hypnotisme – ondanks de nu wetenschappelijk erkende gevaren van deze wetenschap – op het gebied waarvan de Franse artsen ver voor liggen op de Engelse. De Franse artsen zeggen dat er tussen het mesmerisme (of magnetisme zoals ze het op het vasteland van Europa noemen) en het hypnotisme ‘een afgrond ligt’. Het ene is heilzaam, het andere schadelijk, zoals overduidelijk is; hypnose wordt namelijk zowel volgens het occultisme als de moderne psychologie veroorzaakt door zenuwfluïdum te onttrekken aan de capillaire zenuwen, die zogezegd de schildwachten zijn die de deuren van onze zintuigen openhouden, en die, wanneer ze door hypnose verdoofd worden, toelaten dat deze worden gesloten.
A.H. Simonin onthult veel nuttige waarheid in zijn uitstekende werk, Solution du problème de la suggestion hypnotique.1 Zo toont hij aan dat, terwijl ‘in het magnetisme (mesmerisme) de proefpersoon een grote ontwikkeling van morele vermogens vertoont’; zijn gedachten en gevoelens ‘verhevener worden, en de zintuigen een abnormale scherpte verkrijgen’; in het hypnotisme, daarentegen, ‘wordt de proefpersoon eenvoudig een spiegel’. Suggestie is de echte motor van elke handeling van de gehypnotiseerde; en als er soms ‘schijnbaar wonderbaarlijke handelingen plaatsvinden, dan is dit toe te schrijven aan de hypnotiseur, niet aan de proefpersoon’. Nogmaals. . . . ‘bij hypnose bereikt het instinct, dat wil zeggen het dierlijke, zijn hoogste ontwikkeling; zozeer zelfs dat het aforisme ‘de uitersten raken elkaar’ het meest van toepassing is op magnetisme en hypnotisme.’
1. Zie de recensie van zijn werk in het Journal du magnétisme, mei, juni 1890, opgericht in 1845 door baron Du Potet, en nu onder redactie van H. Durville, in Parijs.
Deze woorden gelden ook voor het verschil tussen de gemesmeriseerde en de gehypnotiseerde proefpersonen. ‘Bij de een worden zijn ideële natuur, zijn morele zelf – de weerspiegeling van zijn goddelijke aard – naar hun uiterste grenzen gevoerd, en de proefpersoon wordt bijna een hemels wezen (een engel). Bij de ander zijn het zijn instincten die zich op een heel verrassende manier ontwikkelen. De gehypnotiseerde verlaagt zich naar het niveau van het dier. Magnetisme (‘mesmerisme’) is vanuit een fysiologisch oogpunt pijn verlichtend en genezend; en hypnose, dat slechts het gevolg van een onevenwichtige toestand is, is heel gevaarlijk.’
Zo heeft het ongunstige rapport dat Bailly aan het einde van de 18de eeuw heeft opgesteld, in deze tijd afschuwelijke gevolgen gehad, maar het heeft ook zijn karma. Terwijl het bedoeld was om de ‘mesmerische’ waanzin te vernietigen, werkte het ook als een genadeslag voor het vertrouwen van het publiek in wetenschappelijke decreten. In onze tijd staat de verklaring van onmacht van de Royal Colleges en Academies op de beurs van de wereldopinie genoteerd tegen een prijs die bijna even laag is als de verklaring van onmacht van het Vaticaan. De dagen van gezag, hetzij menselijk of goddelijk, zijn snel aan het verdwijnen; en we zien aan de horizon van de toekomst al één hoogste tribunaal gloren, waarvoor de mens zal buigen – het tribunaal van feiten en waarheid.
Ja, aan dit tribunaal, dat geen hoger beroep kent, betuigen zelfs liberale geestelijken en beroemde predikanten in onze tijd hun respect. De rollen zijn nu omgekeerd, en in veel gevallen zijn het de opvolgers van degenen die eeuwenlang met hand en tand streden voor het werkelijke bestaan van de duivel en zijn directe betrokkenheid bij paranormale verschijnselen, die in het openbaar de wetenschap verwijten maken. Een opmerkelijk voorbeeld hiervan is te vinden in een uitstekende brief (eerder al genoemd) door Eerw. Haweis aan The Daily Graphic. De geleerde predikant lijkt onze verontwaardiging te delen over de oneerlijkheid van de moderne wetenschappers, over hun onderdrukking van de waarheid en ondankbaarheid tegenover hun oude leraren. Zijn brief is zo interessant dat de beste punten ervan in ons tijdschrift moeten worden vereeuwigd. Hier volgen enkele fragmenten. Zo vraagt hij:
Waarom kunnen onze wetenschappers niet zeggen: ‘We hebben geblunderd met het mesmerisme; het is grotendeels waar’? Niet omdat ze wetenschappers zijn, maar eenvoudig omdat ze mensen zijn. Het is zonder twijfel vernederend om, als je in naam van de wetenschap dogmatisch was, dan te zeggen: ‘Ik had het mis.’ Maar is het niet vernederender als men door de mand valt; en is het niet het meest vernederend om, na wanhopig te kronkelen en zich in bochten te wringen in de meedogenloze mazen van een aaneenschakeling van feiten, plotseling in elkaar te zakken en het gehate net een ‘geschikt omhulsel’ te noemen, en te zeggen dat je het niet erg vindt om erin gevangen te worden?
Dit is volgens mij precies wat Charcot en de Franse hypnotisten en hun medische bewonderaars in Engeland doen. Sinds Mesmer in 1815 op 80-jarige leeftijd is overleden, hebben de Franse en Engelse academici, met een aantal prijzenswaardige uitzonderingen, de feiten en de theorieën van Mesmer belachelijk gemaakt en ontkend. Maar nu, in 1890, stemt plotseling een groot aantal wetenschappers ermee in om – terwijl ze de naam Mesmer zo goed mogelijk uitwissen – hem van al zijn verschijnselen te beroven, die ze zich heimelijk toe-eigenen onder de naam ‘hypnotisme’, ‘suggestie’, ‘therapeutisch magnetisme’, ‘psychopathische massage’, en wat al niet. Ach: ‘Wat zegt een naam?’
Ik geef meer om dingen dan namen, maar ik betuig eerbied aan die baanbrekende denkers die zijn verstoten, onder de voet gelopen, en gekruisigd door de orthodoxen van alle eeuwen, en ik denk dat het minste dat de wetenschappers voor figuren zoals Mesmer, Du Potet, Puységur, Mayo, en Elliotson kunnen doen – nu ze er niet meer zijn – is om voor hen ‘grafmonumenten op te richten’.
Maar Haweis zou in plaats daarvan eraan hebben kunnen toevoegen: de amateurhypnotisten van de wetenschap graven met hun eigen handen het graf van het verstand van veel mannen en vrouwen; ze onderwerpen en verlammen de vrije wil van hun ‘proefpersonen’, veranderen onsterfelijke mensen in zielloze, onverantwoordelijke automaten, en bedrijven met evenveel onverschilligheid vivisectie op hun ziel als dat ze vivisectie bedrijven op het lichaam van konijnen en honden. Kortom, ze ontwikkelen zich snel tot ‘tovenaars’, en veranderen de wetenschap in een breed terrein van zwarte magie. De eerw. schrijver laat de boosdoeners echter gemakkelijk vrijuit gaan; hij merkt op dat hij ‘het onderscheid’ [tussen mesmerisme en hypnotisme] accepteert ‘zonder zich aan een of andere theorie te binden’, en voegt eraan toe:
Ik ben vooral geïnteresseerd in de feiten, en ik wil weten waarom deze genezingen en abnormale toestanden als moderne ontdekkingen worden betiteld, terwijl de ‘academici’ hun grote voorgangers nog steeds bespotten of negeren, zonder zelf een theorie te hebben waarover ze het eens kunnen zijn of een enkel feit dat nieuw kan worden genoemd. De waarheid is dat we gewoon al blunderend moeizaam terugkeren naar de oude niet meer gebruikte mijnen van de Ouden; de herontdekking van deze occulte wetenschappen verloopt precies zoals het langzame herstel van de schilder- en beeldhouwkunst in het moderne Europa. Hier is de geschiedenis van de occulte wetenschap in een notendop. (1) Ooit bekend. (2) Verloren. (3) Herontdekt. (4) Ontkend. (5) Opnieuw bevestigd, en geleidelijk, onder nieuwe namen, zegevierend. Het bewijs voor dit alles is uitputtend en overvloedig.
Het volstaat om hier op te merken dat Diodorus Siculus vermeldt hoe de Egyptische priesters eeuwen voor Christus helderziendheid, voor therapeutische doeleinden opgewekt, aan Isis toeschreven. Strabo schrijft hetzelfde toe aan Serapis, terwijl Galenus een tempel in de buurt van Memphis noemt die beroemd is om zijn genezing door hypnose. Pythagoras, die het vertrouwen van de Egyptische priesters won, is er vol van. Aristophanes beschrijft in Plutus [728] in detail een mesmerische genezing: καὶ πρῶτα μὲν δὴ τῆς κεφαλῆς ἐφήψατο, enz., ‘en eerst begon hij het hoofd te behandelen’.
Caelius Aurelianus beschrijft behandelingen voor ziekte ‘waarbij de handen van de bovenste naar de onderste delen worden geleid’. En er was een oud Latijnse spreekwoord – ubi dolor ibi digitus: ‘Waar pijn, daar vinger.’ Ik heb niet genoeg tijd om te vertellen over Paracelsus (1462)1 en zijn ‘diepe geheim van het magnetisme’; over Van Helmont (1644)2 en zijn ‘vertrouwen in de kracht van de hand bij ziekte’. Veel in de geschriften van die twee figuren werd pas in deze tijd duidelijk door de experimenten van Mesmer, en met het oog op de moderne hypnotisten moeten we ons vooral op hem en zijn leerling richten. Hij beweerde zonder twijfel een dierlijk magnetisch fluïdum over te brengen, iets wat de hypnotisten volgens mij ontkennen.
1. Deze datum is onjuist. Paracelsus werd in 1493 in Zürich geboren.
2. Dit is de datum van de dood van Van Helmont; hij werd geboren in 1577.
Ja, ze ontkennen het. Maar dat deden de wetenschappers met meer dan één waarheid. Het ontkennen van een ‘dierlijk magnetisch fluïdum’ is zeker niet absurder dan het ontkennen van de bloedsomloop, zoals ze zo ijverig hebben gedaan.
Haweis geeft nog wat meer details over het mesmerisme die misschien interessant zijn. Zo herinnert hij ons aan het antwoord dat door de onrechtvaardig behandelde Mesmer aan de academici werd geschreven na hun ongunstige rapport, en noemt het ‘profetische woorden’.
‘U zegt dat Mesmer voor altijd de moed zal verliezen. Al is dit misschien zijn lot, het is niet het lot van de waarheid, die van nature onvergankelijk is, en vroeg of laat in hetzelfde of een ander land stralender dan ooit zal schitteren, en haar triomf zal haar armzalige lasteraars vernietigen.’ Mesmer verliet Parijs vol afschuw, en trok zich terug in Zwitserland om daar te sterven; maar de vermaarde dr. Jussieu werd een bekeerling. Lavater bracht Mesmers methode naar Duitsland, terwijl Puységur en Deleuze deze overal op het platteland van Frankrijk verspreidden, en talloze ‘sociétés harmoniques’ oprichtten die zich bezighielden met de studie van therapeutisch magnetisme en de daaraan verbonden verschijnselen van gedachteoverdracht, hypnotisme, en helderziendheid.
Ongeveer 20 jaar geleden leerde ik de oude baron Du Potet1 kennen, misschien wel de beroemdste volgeling van Mesmer. Rond de therapeutische en mesmerische verrichtingen van deze man woedde tussen 1830 en 1846 in heel Frankrijk een bittere controverse. Een moordenaar was opgespoord, veroordeeld en geëxecuteerd, uitsluitend op basis van bewijsmateriaal dat door een van Du Potets helderzienden was geleverd. De kantonrechter heeft dat in een openbare rechtszitting toegegeven. Dit was zelfs voor een sceptisch Parijs te veel, en de Academie besloot om opnieuw bijeen te komen en, zo mogelijk, het bijgeloof de kop in te drukken.
Ze kwamen bijeen, maar vreemd genoeg veranderden ze deze keer van mening. Itard, Fouquier, Guersant, Bourdois de la Motte, de crème de la crème van de Franse Academie, verklaarden dat de verschijnselen van het mesmerisme echt zijn – genezingen, trances, helderziendheid, gedachteoverdracht, zelfs het lezen uit gesloten boeken. En vanaf die tijd werd een uitgebreide nomenclatuur bedacht, waarbij ze de verafschuwde namen van de onvermoeibare geleerden die de wetenschappelijke goedkeuring hadden afgedwongen, zoveel mogelijk uitwisten, terwijl ze de belangrijkste feiten die door Mesmer, Du Potet, en Puységur waren bevestigd, registreerden als verschijnselen waaraan niet werd getwijfeld, en die volgens een of andere theorie door de medische wetenschap moesten worden aanvaard.
1. Baron Du Potet was jarenlang erelid van de Theosophical Society. Eigenhandig geschreven brieven van hem werden ontvangen, en in Adyar, ons hoofdkwartier, bewaard, waarin hij zich beklaagt over de luchthartige onwetenschappelijke manier waarop het mesmerisme (dat toen op het punt stond het ‘hypnotisme’ van de wetenschap te worden) ‘door de huidige charlatans’ werd behandeld. Als hij nog had geleefd om te zien dat de heilige wetenschap in de vorm van hypnotisme tot een grote karikatuur is verworden, dan zou zijn machtige stem een einde hebben kunnen maken aan de huidige verschrikkelijke misstanden en de ontaarding tot een commerciële poppenkastvertoning. Gelukkig voor hem, en ongelukkig voor de waarheid, is de grootste meester van het mesmerisme in het Europa van deze eeuw dood.
Jules Denis Du Potet (1796-1881)
Dan is het de beurt van dit mistige eiland en zijn benevelde wetenschappers. De schrijver vervolgt:
Intussen was Engeland koppiger. In 1846 gaf de beroemde dr. Elliotson, een geziene arts met een grote praktijk, de beroemde Harveian Oration1, waarin hij erkende in mesmerisme te geloven. Hij werd door de artsen zo scherp bekritiseerd dat hij zijn praktijk verloor, en toen hij stierf was hij bijna geruïneerd, een gebroken mens. Het mesmerische ziekenhuis aan Marylebone Road was door hem opgericht. Het mesmerisme was met succes toegepast bij de operaties, en alle verschijnselen die onlangs in Leeds en elders tot tevredenheid van de artsen zijn opgetreden, werden al in Marylebone 56 jaar geleden teweeggebracht. 35 jaar geleden heeft prof. Lister hetzelfde gedaan, maar door de introductie van chloroform, die als verdoving sneller en betrouwbaarder is, raakte de mesmerische behandeling enige tijd buiten gebruik. De algemene interesse voor mesmerisme is weggeëbd, en het mesmerische ziekenhuis aan Marylebone Road, dat uit de gratie was sinds het werk van Elliotson werd tegengehouden, werd ten slotte gesloten.
De laatste tijd zien we wat het lot van Mesmer en het mesmerisme is. Mesmer wordt in één adem genoemd met graaf Cagliostro, en het mesmerisme zelf wordt zelden genoemd; maar we horen wél veel over elektrobiologie, therapeutisch magnetisme, en hypnotisme. O, schimmen van Mesmer, Puységur, Du Potet, Elliotson – sic vos non vobis!2 Nog steeds zeg ik, palmam qui meruit, ferat.3 In de tijd dat ik baron Du Potet kende, stond hij al met één been in het graf, en was bijna 80 jaar oud. Hij was een vurig bewonderaar van Mesmer. Hij had zijn hele leven gewijd aan therapeutisch magnetisme, en hij was er volkomen zeker van dat er een echte magnetische aura van mesmerist naar patiënt gaat. ‘Ik zal je dit laten zien’, zei hij op een dag, toen we beide aan het bed van een patiënt stonden die in zo’n diepe trance verkeerde dat we naalden in haar handen en armen konden steken zonder de minste reactie of beweging op te roepen.
De oude baron vervolgde: ‘Ik zal in elk deel van haar lichaam kleine stuiptrekkingen veroorzaken, eenvoudig door met mijn hand een halve meter boven het lichaamsdeel te bewegen, zonder enig contact.’ Hij begon bij de schouder, die al snel begon te schokken. Toen de rust was hersteld, probeerde hij de elleboog, toen de pols, en daarna de knie; de stuiptrekkingen werden heviger naarmate de behandeling vorderde. ‘Ben je helemaal overtuigd?’ Ik zei: ‘Volledig’. Hij vervolgde: ‘Op elke patiënt die ik heb getest, kan ik door een stenen muur heen invloed uitoefenen op een moment en plaats dat de patiënt zich niet bewust is van mijn aanwezigheid of mijn doel.’ Du Potet voegde eraan toe: ‘Dit was een van de ervaringen die de academici in Parijs het meest verbijsterden. Ik herhaalde het experiment keer op keer onder alle mogelijke proefvoorwaarden, met bijna onveranderlijk succes, tot de grootste scepticus zich gewonnen moest geven.’
1. Noot vert.: Jaarlijkse lezing gehouden door het Royal College of Physicians van Londen, in 1656 gestart door William Harvey, die de bloedsomloop heeft ontdekt.
2. Vert.: U heeft het gedaan, maar niet voor uzelf (d.w.z. een ander gaat met de eer strijken).
3. Vert.: Ere wie ere toekomt.
We hebben de wetenschap ervan beschuldigd in volle vaart af te glijden naar de maalstroom van zwarte magie, door iets in praktijk te brengen wat de oude psychologie – de belangrijkste tak van de occulte wetenschap – altijd als tovenarij heeft beschouwd als het op de innerlijke mens wordt toegepast. We zijn bereid ons standpunt te verdedigen. We zijn van plan dit een dezer dagen te bewijzen, in enkele toekomstige artikelen, waarbij we ons baseren op gepubliceerde feiten en de handelingen die bij het hypnotisme van de vivisectoren zelf worden verricht. Dat ze onbewuste tovenaars zijn doet niets af aan het feit dat ze wel degelijk de zwarte kunst beoefenen. Kortom, de situatie is als volgt. De minderheid van de geleerde artsen en andere wetenschappers experimenteert met ‘hypnotisme’ omdat ze er iets in is gaan zien. Maar de meerderheid van de leden van het Royal College of Physicians ontkent nog steeds het feitelijke bestaan van dierlijk magnetisme in zijn mesmerische vorm, zelfs onder de huidige naam: hypnotisme. Eerstgenoemden, die totaal onbekend zijn met de basiswetten van het dierlijk magnetisme, experimenteren op goed geluk, bijna in het wilde weg.
Als ze verklaren (a) dat hypnotisme geen mesmerisme is, en (b) dat een magnetische aura of fluïdum dat uitgaat van de mesmerist (of hypnotiseur) een grote misvatting is, dan hebben ze, als ze consequent willen zijn, natuurlijk niet het recht om de wetten van de oudere wetenschap toe te passen op de jongere. Ze laten zich dus in met de gevaarlijkste natuurkrachten, en wekken deze op zonder precies te weten wat ze doen. In plaats van ziekten te genezen – het enige doel waarvoor dierlijk magnetisme onder zijn nieuwe naam mag worden gebruikt – doordrenken ze de proefpersonen vaak met hun eigen fysieke en mentale kwalen en slechte eigenschappen. Hiervoor, en voor de onwetendheid van hun collega’s van de minderheid, is de ongelovige meerderheid van sadduceeën in hoge mate verantwoordelijk. Want door hen tegen te werken belemmeren ze de vrijheid van handelen, en maken ze misbruik van de hypocratische eed, om het de gelovigen onmogelijk te maken om veel van wat ze anders zouden kunnen doen, te erkennen en ook te doen. Maar zoals dr. A. Teste in zijn boek terecht zegt: ‘Er zijn bepaalde ongelukkige waarheden die hen die erin geloven, in opspraak brengen, en vooral zij die zo eerlijk zijn om ze openlijk te verkondigen.’1 Het spreekt dus vanzelf dat het daarom niet op de juiste manier wordt bestudeerd.
1. Alphonse Teste, A Practical Manual of Animal Magnetism, 1843, blz. 29-30.
Jaren geleden werd opgemerkt:
Het is de taak van de Academie en de medische autoriteiten om het mesmerisme [dat wil zeggen de occulte wetenschappen in de juiste geest] te bestuderen en aan experimenten te onderwerpen; en ten slotte om het gebruik en de toepassing ervan niet toe te staan aan personen die onbekend zijn met deze kunst, die deze misbruiken en tot voorwerp van winstbejag en speculatie maken.1
1. Rapport van de Académie Nationale de Médecine, 1825, geciteerd in Alphonse Teste, Op.cit., blz. 21.
Hij die deze grote waarheid verkondigde, was ‘de roepende in de woestijn’. Maar zij die enige ervaring met de occulte psychologie hebben, zouden een stap verder gaan. Ze zouden zeggen dat het de verantwoordelijkheid van elk wetenschappelijk college – van elke regering – is om een einde te maken aan dit soort openbare vertoningen. Door met de magische invloed van de menselijke wil te experimenteren op een zwakkere wil; door het bestaan van de talloze occulte krachten in de natuur te ridiculiseren, maar ze tegelijkertijd toch op te roepen en te gebruiken onder het voorwendsel dat ze geen zelfstandige krachten zijn, zelfs niet psychisch van aard, maar ‘verband houden met bekende wetten van de stof’ (Binet en Féré), zijn die geleerden in feite verantwoordelijk voor alle ernstige gevolgen die uit hun gevaarlijke openbare experimenten voortvloeien en zullen voortvloeien.
Karma, de verschrikkelijke maar rechtvaardige vergeldende wet, zal iedereen straffen die in de toekomst de meest verschrikkelijke gevolgen teweegbrengt, die in het openbaar worden vertoond voor het vermaak van het volk. Denk daarbij alleen al aan de gevaren die ontstaan door nieuwe vormen van ziekten, mentale en fysieke, verwekt door zo’n krankzinnige uitoefening van de psychische wil! Dit is op moreel gebied even slecht als de injectie van dierlijke stoffen in het menselijk bloed, volgens de beruchte methode van Brown-Séquard, op fysiek gebied. Lachen ze om de occulte wetenschap en bespotten ze het mesmerisme? Toch zullen ze nog voor het einde van deze eeuw onomstotelijke bewijzen hebben dat de gedachte van een misdaad die iemand als experiment wordt ingegeven, niet zo gemakkelijk door een omgekeerde stroom van de wil kan worden verwijderd, als dat ze werd ingegeven.
Ze zullen ontdekken dat terwijl de uiterlijke vorm van het idee van een ‘ingegeven’ misdaad in de wil van de hypnotiseur kan vervagen, de actieve levende kiem die kunstmatig is ingeprent niet verdwijnt; als die eenmaal in het centrum van de menselijke – of beter gezegd dierlijke – begeerten is achtergelaten, kan die daar soms jarenlang sluimeren, om plotseling door een of andere onvoorziene omstandigheid te ontwaken en werkelijkheid te worden. Er zijn gevallen bekend van schreeuwende kinderen die door een dwaze kinderjuffrouw tot stilte werden gemaand met het angstbeeld van een monster, een duivel die in de hoek staat, die 20 of 30 jaar later door hetzelfde beeld krankzinnig werden. Er zijn mysterieuze, geheime laden, donkere hoeken en bergplaatsen in het labyrint van ons geheugen, nog onbekend aan de fysiologen, en die slechts één keer, zelden twee keer, in het leven van een mens opengaan, en dat alleen onder heel abnormale en bijzondere omstandigheden. Maar als dat gebeurt, betreft het altijd een heldendaad die verricht wordt door iemand die daar het minst op voorbereid was, of er wordt een verschrikkelijke misdaad begaan waarvan de reden voor altijd een mysterie blijft. . . .
Zo zijn experimenten met ‘suggestie’ door personen die onbekend zijn met de occulte wetten, een heel gevaarlijk tijdverdrijf. De actie en reactie van denkbeelden op het innerlijk lager ego is nog nooit bestudeerd, want dat ego zelf is voor de wetenschappers terra incognita (zelfs als het door hen niet wordt ontkend). Bovendien vormen zulke vertoningen voor een onkritisch publiek op zichzelf een gevaar. Geleerden die onmiskenbaar wetenschappelijk geschoold zijn, experimenteren in het openbaar met hypnotisme, en geven daarmee de goedkeuring van hun naam aan zulke vertoningen. En dan kan elke onwaardige denker die slim genoeg is om het proces te begrijpen, door oefening en doorzettingsvermogen hetzelfde vermogen in zichzelf ontwikkelen voor zijn eigen egoïstische, vaak criminele, doeleinden. Het resultaat is, karmisch gezien, als volgt: voor iedere hypnotist, voor iedere wetenschapper, hoe goed zijn bedoelingen ook zijn en hoe eerbiedwaardig hij ook is, geldt dat hij, zodra hij de mogelijkheid heeft gecreëerd dat hij onbewust de leraar is geworden van iemand die slechts leert om de heilige wetenschap te misbruiken, moreel gezien natuurlijk de medeplichtige wordt van elke misdaad die daardoor wordt begaan.
Dat is het gevolg van openbare experimenten met ‘hypnose’, die dan leiden tot zwarte magie, en dat in feite zijn.