Dr. Carpenter over de ‘boomtruc’ en H.P.
Blavatsky over ‘gegoochel’ van fakirs
[‘Dr. Carpenter on ‘tree-trickery’ and H.P. Blavatsky
on fakir-‘jugglery’’, Religio-Philosophical Journal,
Chicago, 22 december 1877, blz. 8; CW 1:272-7]
Een wijs gezegde verzekert dat hij die te veel wil bewijzen, ten slotte
niets bewijst. Prof. W.B. Carpenter, frs
(en lid van nog meer societies) is een opvallend voorbeeld hiervan in
zijn strijd met mensen die beter zijn dan hijzelf. Zijn aanvallen worden
steeds bitterder in elk nieuw tijdschrift waarin hij schrijft; en zijn
argumenten worden minder krachtig en overtuigend naarmate zijn beledigingen
toenemen. Niettemin leest hij zijn tegenstanders de les over hun onvermogen
om ‘rustig van gedachten te wisselen’, alsof hij niet zelf
juist het kruitvat-type is! Meer dan eens geeft hij zijn mening wanneer
hij hen bestormt met zijn bewijzen, die alleen in zijn ogen ‘onbetwistbaar’
zijn. Van één van zulke gevallen wil ik vandaag gebruikmaken
door over een bijzondere ervaring van mijzelf te vertellen.
Het doel van dit schrijven is helemaal niet om mee te doen aan deze
woeste aanval op reputaties. Wallace en Crookes zijn heel goed in staat
om voor zichzelf op te komen. Ieder van hen heeft op zijn bijzondere
terrein meer bijgedragen tot werkelijke vooruitgang in nuttige kennis
dan dr. Carpenter op het zijne. Beiden zijn geëerd wegens waardevol
oorspronkelijk onderzoek en ontdekkingen, terwijl hun aanklager vaak
ervan is beschuldigd dat hij niet méér is dan een heel
slimme verzamelaar van de denkbeelden van anderen. Als men de knappe
antwoorden van de ‘gedaagden’, en het vernietigende overzicht
van de scepter zwaaiende prof. Buchanan heeft gelezen, kan iedereen
– behalve zijn vrienden, de psychofoben – zien dat dr. Carpenter
volledig is verslagen. Hij is zo dood als een pier.
In het decembersupplement van de Popular Science Monthly (blz.
116) lees ik de interessante erkenning dat een arme hindoegoochelaar
een truc kan verrichten die de grote professor de adem beneemt! In vergelijking
daarmee stellen de mediamieke verschijnselen van Miss Nichol (Mrs. Guppy)
niets voor. ‘De beroemde ‘boomtruc’,’ zegt dr.
Carpenter, ‘die de meeste mensen die lang in India zijn geweest,
hebben gezien en die beschreven is door verschillende van onze meest
gerespecteerde burgers en wetenschappers, is eenvoudig het grootste
wonder, waarvan ik [hij] ooit heb gehoord. Het feit dat een mangoboom
eerst uitloopt en opschiet tot een hoogte van 25 cm, vanuit een grasveldje
waartoe de bezweerders vooraf geen toegang hadden, onder een omgekeerde
cilindervormige mand, waarvan is aangetoond dat hij tevoren leeg was,
en dat deze boom in de loop van een half uur blijkt te groeien van 25
cm tot 1,8 m onder een opeenvolging van steeds grotere manden, overtreft
de verschijnselen van Miss Nichol volledig.’
Ja dat vind ik ook. In elk geval overtreft het alles wat een frs
kan laten zien bij daglicht of in het donker, in het Royal Institution
of elders. Zou men niet denken dat zo’n verschijnsel dat zoveel
mensen verklaren te hebben gezien en dat onder omstandigheden plaatsvindt
die bedrog uitsluiten, tot wetenschappelijk onderzoek zou aansporen?
Zo nee, wat zou dat dan wél doen? Maar let op het oog van de
naald waardoor een frs kan kruipen. En
dan vraagt de professor ironisch, ‘Schrijft Wallace dit toe aan
een spirituele middelaar? Of beschouwt hij het, zoals de wereld in het
algemeen [hij bedoelt natuurlijk de wereld die door de wetenschap is
geschapen en waardoor Carpenter wordt gedreven] en degenen die de ‘boomtruc’
uitvoeren in het bijzonder, als een staaltje van handige goochelarij?’
Terwijl we het aan Wallace (als hij deze bliksem van Jupiter overleeft)
overlaten om hierop zelf te antwoorden, moet ik wat de ‘goochelaars’
betreft zeggen dat ze beide vragen nadrukkelijk met ‘nee’
zouden beantwoorden. De ‘hindoegoochelaars’ maken voor hun
uitvoering geen aanspraak op een ‘spirituele middelaar’,
en bekennen evenmin dat het ‘handige goochelarij’ is. Ze
zijn van mening dat de trucs worden teweeggebracht door bepaalde krachten
die de mens zijn ingeboren, en die voor een goed of slecht doel kunnen
worden gebruikt. En het standpunt dat ik inneem, waarbij ik eenvoudig
diegenen volg van wie het oordeel gebaseerd is op werkelijke exacte
psychologische experimenten en kennis, is dat noch dr. Carpenter noch
zijn lijfwacht van wetenschappers, al worden hun namen door nog zoveel
titels gevolgd, tot nu toe ook maar enig begrip van deze vermogens hebben.
Als ze daarover iets meer te weten willen komen, moeten ze hun wetenschappelijke
en filosofische methoden veranderen. In navolging van Wallace en Crookes
moeten ze beginnen met het ABC van het spiritisme, dat dr. Carpenter
cynisch ‘het centrum van verlichting en vooruitgang’ noemt.
Ze moeten niet alleen de lessen van de echte maar ook van de onechte
verschijnselen ter harte nemen, van wat zijn (Carpenters) hoogste autoriteit,
de ‘aartspriester van de nieuwe godsdienst’, terecht classificeert
als ‘misleidingen, dwaasheden en bedrog’. Na dat alles te
hebben uitgezocht, zoals elke verstandige onderzoeker heeft moeten doen,
krijgt hij misschien enkele flitsen van de waarheid. Het is even nuttig
te leren wat de verschijnselen niet zijn als wat ze wél zijn.
Dr. Carpenter heeft twee voortreffelijke sleutels die gegarandeerd
elke geheime deur van het mediamieke kabinet ontsluiten. Het zijn ‘verwachting’
en ‘vooroordeel’. De meeste wetenschappers hebben zo’n
haaksleutel. Maar bij de ‘boomtruc’ kunnen ze nauwelijks
worden toegepast; want noch zijn ‘gerespecteerde burgers’
noch zijn ‘wetenschappers’ konden hebben verwacht dat ze
een spiernaakte hindoe op een vreemd grasveldje in het volle daglicht
zouden zien, die een zaadje van een mangoboom in een half uur tot 1,8
m liet uitgroeien; hun ‘vooroordeel’ zou ertegen in opstand
komen. Het kan geen ‘spiritueel middelaarschap’ zijn, het
moet ‘gegoochel’ zijn. Nu hebben Maskelyne en Cooke, twee
handige Engelse goochelaars, heel Londen met open mond verbaasd doen
staan met hun ontmaskeringen van het spiritisme. Ze worden door alle
wetenschappers bewonderd, en traden bij het verhoor van Slade op als
getuige-deskundige van de openbare aanklagers. Voor dr. Carpenter zijn
ze niet ver weg. Waarom roept hij hun hulp niet in om deze knappe goochelarij
te verklaren, en Wallace en Crookes van schaamte te laten blozen over
hun eigen dwaasheid? Alle knepen van het vak zijn hun bekend; waar kan
de wetenschap betere bondgenoten vinden? Maar we moeten erop staan dat
de omstandigheden volledig identiek zijn. De ‘boomtruc’
moet niet bij gaslicht op het podium van een Egyptische zaal worden
verricht, en evenmin moeten de goochelaars in avondkleding verschijnen.
Het moet in het volle daglicht gebeuren, op een voor de goochelaars
onbekend grasveldje, waartoe ze vooraf geen toegang hadden. Er mogen
geen apparaten en geen helpers zijn. Witte dassen en rokkostuums moeten
achterwege blijven en de Engelse kampioenen moeten verschijnen in de
primitieve kleding van Adam en Eva – een nauwsluitende ‘rok
van vellen’, en alleen met toevoeging van een dhoti, of een lendendoek,
18 cm wijd. Alle hindoes dragen deze, en we vragen slechts om eerlijk
spel. Als ze onder deze omstandigheden een jonge mangoboom kunnen laten
uitgroeien, zal dr. Carpenter volkomen vrij zijn om daarmee het laatste
restje hersenen uit elke ‘dwaze spiritist’, die hij misschien
tegenkomt, weg te vagen. Maar zolang dit nog niet is gebeurd: hoe minder
hij over hindoegoochelarij zegt, des te beter voor zijn wetenschappelijke
reputatie.
Het valt niet te ontkennen dat er in India, China en elders in het
Oosten echte goochelaars zijn die hun trucs vertonen. Even waar is het
dat sommige van hun vertoningen alles overtreffen waarmee westerlingen
bekend zijn. Maar deze zijn noch fakirs, noch degenen die het wonder
van de mangoboom verrichten, zoals dit door dr. Carpenter is beschreven.
Zelfs dit wordt soms nagebootst door zowel Indiase als Europese goochelaars,
maar onder heel andere omstandigheden. Ik wil nu, terwijl ik me bescheiden
aansluit bij de ‘gerespecteerde burgers en wetenschappers’,
iets vertellen wat ik met eigen ogen heb gezien.
Toen ik in Kanpur was, op weg naar Benares, de heilige stad, werd een
dame, mijn reisgezellin, van de volledige inhoud van een kleine koffer
beroofd. Juwelen, kleren en zelfs haar notitieboekje dat een dagboek
bevatte dat ze meer dan drie maanden zorgvuldig had bijgehouden, waren
op mysterieuze wijze verdwenen, zonder dat het slot van de koffer was
geforceerd. Enkele uren, misschien een dag en een nacht, waren voorbijgegaan
sinds de diefstal, toen we ’s ochtends vroeg waren vertrokken
om enige naburige ruïnes te bezoeken, ook al behoorden deze tot
het gebied waar Nana Sahib represaillemaatregelen tegen de Engelsen
organiseerde. De eerste gedachte van mijn vriendin was de hulp van de
plaatselijke politie in te roepen – mijn gedachte ging uit naar
de hulp van een of andere Indiase ‘gosain’ (een heilige
man die van alles op de hoogte zou zijn) of ten minste een ‘jadugar’,
of tovenaar. Maar de opvattingen van de beschaving overheersten, en
een hele week werd verspild met vruchteloze bezoeken aan het ‘chabutara’
(politiebureau) en besprekingen met zijn ‘kotwal’ –
of chef. Uit wanhoop werd ten slotte toevlucht gezocht bij mijn redmiddel,
en werd de hulp van een gosain ingeroepen. We verbleven in een kleine
bungalow aan de buitenrand van een van de voorsteden op de rechteroever
van de Ganges, en vanaf de veranda had men vol zicht op de rivier, die
op die plek heel smal was.
Ons experiment werd op die veranda gedaan, in bijzijn van de familie
van de verhuurder – een Portugese halfbloed uit het zuiden –
mijn vriendin en mijzelf, en twee pas aangekomen Fransen, die mateloos
lachten om ons bijgeloof. Tijd: drie uur in de namiddag. Het was snikheet,
maar niettemin vroeg de heilige man – een koffiekleurig, levend
skelet – om de beweging van de punkah (een opgehangen waaier,
bediend door een koord) te laten stoppen. Hij zei niet waarom, maar
het was omdat stromende lucht alle gevoelige magnetische experimenten
hindert. We hadden allemaal gehoord van de ‘rollende pot’
als middel om in India diefstal te ontdekken, een gewone ijzeren pot
die door de hindoebezweerder uit zichzelf aan het rollen wordt gebracht,
zonder dat iemand hem aanraakt, en naar de juiste plaats rolt waar de
gestolen goederen worden verborgen. De gosain ging op een andere manier
te werk. Eerst vroeg hij om een voorwerp dat het laatst in contact was
geweest met de inhoud van de koffer; een paar handschoenen werd hem
overhandigd. Hij drukte ze tussen zijn dunne palmen en rolde ze voortdurend;
daarna liet hij ze op de grond vallen en draaide met uitgestrekte armen
en gespreide vingers langzaam rond, alsof hij de richting zocht waarin
de voorwerpen lagen. Plotseling hield hij met een schok stil, zonk langzaam
neer op de grond en bleef bewegingloos zitten met gekruiste benen en
met zijn armen nog in dezelfde richting uitgestrekt, alsof hij in een
cataleptische trance was verzonken. Dit duurde meer dan een uur, wat
in die verstikkende atmosfeer voor ons één lange kwelling
was. Plotseling sprong de verhuurder op van zijn stoel, ging naar de
balustrade en begon onmiddellijk naar de rivier te turen, waarheen zich
toen ook onze ogen richtten. Waar het vandaan kwam en hoe, konden we
niet zeggen; maar daar, boven het water en dicht bij de oppervlakte
ervan naderde een donker voorwerp. Wat het was, konden we niet uitmaken;
maar de massa scheen, aangedreven door een of andere inwendige kracht,
te draaien, eerst langzaam, maar daarna sneller en sneller, naarmate
ze dichterbij kwam. Het leek alsof ze werd ondersteund door een onzichtbaar
wegdek en haar loop was in een rechte lijn, zoals de bij vliegt. Ze
bereikte de oever, verdween weer onder de hoge plantengroei, en daarna,
terwijl ze krachtig opveerde toen ze over de lage tuinmuur heen sprong,
vloog ze eerder over de veranda dan dat ze rolde, en viel met een zware
plof neer onder de uitgestrekte handpalmen van de gosain. Een hevige
schok ging door het lichaam van de oude man toen hij met een diepe zucht
zijn halfgesloten ogen opende. We waren allemaal met stomheid geslagen,
maar de Fransen staarden naar de massa met een uitdrukking van waanzinnige
schrik in hun ogen! Toen hij opstond, opende de heilige man het geteerde
linnen omhulsel en daarin werden alle gestolen artikelen zonder uitzondering
teruggevonden. Zonder een woord en zonder dank af te wachten, boog hij
diep voor het gezelschap en verdween door de deur, voordat we onze verrassing
te boven waren. We moesten een heel eind achter hem aan lopen, vóór
we hem een dozijn roepies konden toestoppen die hij in zijn houten nap
opborg.
Dit lijkt misschien een heel verbazingwekkend en ongelooflijk verhaal
voor Europeanen en Amerikanen die nooit in India zijn geweest. Maar
we hebben de autoriteit van dr. Carpenter, dat zelfs ‘gerespecteerde
burgers’ en ‘wetenschappers’ – voor wie het
even weinig waarschijnlijk is dat ze er iets mystieks in vinden, als
dat dr. Carpenter zoiets daarin ziet met zijn telescopische, microscopische
dubbelvergrotende wetenschappelijke ogen in Engeland – getuige
waren van de mango ‘boomtruc’ die nog veel wonderbaarlijker
is. Indien laatstgenoemde ‘handig gegoochel’ is, moet de
andere dat ook zijn. Willen de heren met witte dassen en rokkostuums
van Egyptian Hall zo goed zijn aan de Royal Society te tonen hoe beide
worden verricht?
H.P. Blavatsky
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 60-5
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag