Madame Blavatsky over fakirs
[‘Mme. Blavatsky on fakirs’, Banner of Light,
Boston, 21 april 1877, blz. 8; CW 1:241-5]
Aan de redacteur van The Sun:
Hoe onbekend ik misschien ook ben met de wetten van het zonnestelsel,
ik heb in elk geval zoveel vertrouwen in de heliocentrische journalistiek
dat ik me abonneer op The Sun. Ik heb daarom uw opmerkingen
over mijn ‘beeldenstorm’ gezien in de Sun van vandaag.
Ongetwijfeld is het voor een eenvoudige vreemdelinge een grote eer
om op die manier gekruisigd te worden tussen de twee grootste beroemdheden
van uw edelmoedige land – de oprecht welwillende deken Richard
Smith met de blauwe wijde broek, en de nachtegaal van de wilg en de
cypres, G. Washington Childs, am. Maar
ik ben geen hindoefakir, en kan daarom niet zeggen dat ik van de kruisiging
geniet, vooral niet als ze onverdiend is. Ik ga me zelfs niet indenken
dat ik rond de ‘hoge toren’ word geslingerd, terwijl de
stalen haken van uw satire metaforisch door mijn rug zijn gedreven.
Ik heb de verslaggevers niet voor een vertoning uitgenodigd. Ik heb
niet om grote bekendheid gevraagd. Ik heb in uw vrije land slechts een
rustig plekje ingenomen, en als een vrouw die veel gereisd heeft zal
ik proberen een westers publiek te vertellen wat voor vreemde dingen
ik onder oosterse volkeren heb gezien. Als ik dit voorrecht thuis had
kunnen genieten, zou ik niet hier zijn. Nu ik hier ben, zal ik, zoals
uw oude Engelse spreekwoord zegt, ‘de leugen bestrijden en de
waarheid vertellen’.1
1. Noot vert.: In het Engels: ‘Tell the truth and
shame the devil.’
De verslaggever van The World die me opzocht, schreef een
artikel waarin zijn herinneringen aan mijn opgezette apen en mijn kanaries,
mijn tijgerkoppen en palmtakken, vermengd werden met etherische muziek
en de zwevende dubbelgangers van adepten. Het was een heel interessant
artikel, zeker geschreven met de bedoeling om heel onpartijdig te zijn.
Indien hij het zo voorstelde alsof ik de onveranderlijkheid van de natuurwetten
ontkende en daaruit concludeerde dat ik erken dat wonderen mogelijk
zijn, dan is dit te wijten aan mijn gebrekkige Engels of aan de onzorgvuldigheid
van de lezer.
De onderzoekers van het occultisme zijn de meest vastberaden aanhangers
van de onveranderlijkheid van de natuurwetten en van het idee dat ze
algemeen geldig zijn. Laten we dan, met uw goedkeuring, de geest van
de grote Newton in vrede laten rusten. Niet het beginsel van de zwaartekracht,
of de noodzaak van een centrale kracht die in de richting van de zon
werkt, wordt ontkend, maar de veronderstelling dat er achter de wet
die lichamen naar het middelpunt van de aarde trekt, en die voor ons
het vertrouwde voorbeeld van de zwaartekracht is, geen andere wet is,
eveneens onveranderlijk, die onder bepaalde omstandigheden eerstgenoemde
schijnt tegen te werken. Als men maar één keer in een
eeuw ziet dat een tafel of een fakir zich in de lucht verheft, zonder
zichtbare mechanische oorzaak, dan is die verheffing de manifestatie
van een natuurwet waarover onze wetenschappers nog niets weten. Christenen
geloven in wonderen; occultisten geloven er nog minder in dan vrome
wetenschappers zoals Sir David Brewster. Laat een occultist een onbekend
verschijnsel zien, en hij zal nooit bij voorbaat verklaren dat het een
truc of een wonder is. Hij zal proberen de oorzaak te achterhalen.
Er ging een anecdote over Babinet, de astronoom, in 1854 in Parijs,
toen er een hevige strijd was tussen de Academie en de ‘walsende
tafels’. Deze sceptische wetenschapper had in de Revue des
deux mondes (15 januari 1854, blz. 414) verklaard dat levitatie
van meubels zonder contact ‘eenvoudig even onmogelijk is als eeuwigdurende
beweging’. Enkele dagen later werd bij een experiment tijdens
een seance een tafel in zijn bijzijn zonder contact in de lucht geheven.
Het gevolg was dat Babinet direct naar de tandarts moest om een kies
te laten trekken, die de beeldenstormende tafel tijdens haar reis door
de lucht ernstig had beschadigd. Maar het was te laat om zijn artikel
terug te nemen.
Ik denk dat negen van de tien mensen, onder wie redacteurs, zullen
beweren dat de golftheorie van het licht onweerlegbaar is bewezen. En
toch zult u zien dat prof. Josiah P. Cooke, jr., van Harvard University
in zijn The New Chemistry (New York, 1876, blz. 22) zegt: ‘Ik
ben het niet eens met hen die de golftheorie van het licht beschouwen
als een vaststaand beginsel van de wetenschap. . . . Ze vereist een
combinatie van eigenschappen in de ether van de ruimte, waarvan ik moeilijk
kan geloven dat ze werkelijk een feit zijn’. Wat is dit anders
dan een beeldenstorm?
Laten we bedenken dat Newton zelf de deeltjestheorie ontving van Pythagoras
en zijn voorgangers, van wie hij ze leerde, en dat latere wetenschappers,
alleen omdat ze ten einde raad waren, de golftheorie van Descartes en
Huygens aannamen. Kepler stelde dat de zon magnetisch van aard is. Leibniz
schreef de planeetbewegingen toe aan bewegingen in de ether. Borelli
ging Newton in zijn ontdekking vóór, hoewel hij deze niet
even triomfantelijk heeft bewezen. Huygens en Boyle, Horrocks en Hooke,
Halley en Wren, ze hadden allemaal denkbeelden over een centrale kracht
die in de richting van de zon werkt, en over het juiste beginsel van
de vermindering van de werking van die kracht, omgekeerd evenredig met
het kwadraat van de afstand.
Het laatste woord is nog niet gesproken over de zwaartekracht; haar
grenzen zullen nooit worden gekend tot de aard van de zon beter wordt
begrepen. Men begint nog maar net (zie prof. Balfour Stewarts lezing
in Manchester, getiteld ‘The sun and the earth’, en prof.
A.M. Mayers lezing, ‘The earth a great magnet’) het nauwe
verband tussen de zonnevlekken en de posities van de hemellichamen in
te zien. De magnetische aantrekking tussen de planeten onderling is
nog maar net aangetoond. Totdat men begrijpt dat zwaartekracht eenvoudig
magnetische aantrekking en afstoting is, en welke rol het magnetisme
zelf speelt bij de eindeloze wisselwerking van krachten in de ether
van de ruimte (dat ‘hypothetische medium’, zoals Webster
haar noemt), is het noch rechtvaardig noch verstandig om de levitatie
van een fakir of een tafel te ontkennen. Lichamen met een tegengestelde
elektrische lading trekken elkaar aan, met een gelijksoortige elektrische
lading stoten elkaar af. Erken daarom dat elk lichaam dat gewicht heeft,
hetzij een mens of een levenloos voorwerp, door een of andere oorzaak,
uitwendig of inwendig, dezelfde polariteit kan worden gegeven als de
plaats waarop het staat. En wat verhindert dan de levitatie?
Voordat men mij beschuldigt van onwaarheid wanneer ik beweer dat ik
heb gezien dat zowel mensen als voorwerpen werden opgeheven, moet men
zich eerst ontdoen van het overvloedige getuigenis van personen die
in veel bredere kring bekend zijn dan mijn eenvoudige persoon. Crookes,
prof. Thury uit Genève, Louis Jacolliot, uw eigen dr. Gray en
dr. Warner, en honderden anderen hebben allemaal levitatie als feit
erkend.
Ik ben er verbaasd over te constateren hoe weinig zelfs de redactie
van uw vooraanstaande zusterblad, The World, bekend is met
oosterse metafysica in het algemeen en met de broeken van hindoefakirs
in het bijzonder. Het was al erg genoeg om te veronderstellen dat deze
heilige bedelaars van de religie van Brahma hun kennis hadden opgedaan
in de boeddhistische lamakloosters van Tibet; maar het is onvergeeflijk
te beweren dat ze wijde kniebroeken dragen bij de uitoefening van hun
religieuze verrichtingen. Dit is even erg als wanneer een hindoejournalist
zou hebben geschreven dat Eerw. Beecher de kansel had betreden in de
schaarse kleding van een fakir – de dhoti, een doek om de lendenen;
‘alleen dat, meer niet’. Daarom is de theorie van een ijzeren
geraamte dat onder de kleding verborgen is als verklaring voor de vaak
waargenomen levitaties in de open lucht van svami’s en guru’s,
even redelijk als de verklaring van Babinet dat de bewegende en tikkende
tafels ‘onbewuste buiksprekerij’ zijn.
U maakt misschien bezwaar tegen de mogelijkheid dat fakirs hun ingewanden
laten zien, iets dat ik ze inderdaad heb zien doen. Het is zoals u zegt
‘opmerkelijk’, maar toch niet wonderbaarlijk. Uw voorstel
dat dr. Hammond zelf moet gaan kijken, is goed. De wetenschap zou erbij
winnen, en uw eenvoudige correspondente zou in het gelijk worden gesteld.
Bent u echter in staat te garanderen dat hij de wereld van sceptici
een voorbeeld van ‘waarheidsgetrouwe verslaggeving’ zal
leveren, indien zijn waarnemingen de geliefde theorieën van wat
we globaal de wetenschap noemen, zouden omverwerpen?
Hoogachtend,
H.P. Blavatsky
New York, 28 maart 1877
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 51-4
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag