H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Huxley en Slade

Wie maakt zich het meest schuldig aan ‘valse pretenties’?

[‘Huxley and Slade: who is more guilty of ‘false pretences’’, Banner of Light, Boston, deel 40, nr. 5, 28 oktober 1876, blz. 1; CW 1:226-33]

Aan de redacteur van de Banner of Light:

Nu ik de discussie zie die door dr. Hallock met Huxley is aangegaan, doet me dat denken aan de vergelijking tussen twee mensen die door een telescoop naar hetzelfde verafgelegen voorwerp kijken. De doctor brengt, na de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen te hebben genomen, het voorwerp op korte afstand, waar hij het op zijn gemak kan bestuderen; maar de natuurwetenschapper, die vergat de beschermkap weg te nemen, ziet alleen de weerspiegeling van zijn eigen beeld.

Hoewel de materialisten het misschien al moeilijk vinden om de bondige kritiek van de doctor te weerleggen, lijkt het erop dat de lezingen van Huxley in New York – zoals ze zich aan mij in hun kale troosteloosheid voordoen – een overheersend denkbeeld voor de geest roepen dat dr. Hallock naar voren heeft gebracht. Ik hoef u, die het verslag over deze zogenaamde iconoclastische lezingen zult hebben gelezen, nauwelijks te zeggen dat dit denkbeeld een van de ‘valse pretenties’ van de moderne wetenschap is. Wat leerde hij ons dat werkelijk nieuw of zo bijzonder suggestief was, na alle ophef die zijn komst vergezelde, na alle verwachtingen die waren gewekt, de heimelijke bange voorgevoelens van de kerk en de verwachte triomf van de materialisten? Niets, helemaal niets. Afgezien van de aanblik van zijn persoon, de klank van zijn goedgeoefende stem en de weerschijn van zijn wetenschappelijke roem, kan het resultaat als volgt worden samengevat: ‘Credit: Thomas H. Huxley, £1000.’

Over hem kan worden gezegd, zoals vroeger over andere leraren is gezegd, dat het nieuwe dat hij zei niet waar was, en het ware niet nieuw. Zonder in bijzonderheden te treden is het voorlopig voldoende te zeggen dat de materialistische evolutietheorie allesbehalve bewezen is, terwijl het denkbeeld dat Huxley niet begrijpt – namelijk de dubbele evolutie van geest en stof – in de vorm van verschillende legenden in de oudste delen van de Rig-Veda (het Aitareya-Brahmana) wordt meegedeeld. Alleen deze onwetende hindoes maakten blijkbaar een onbeduidende verbetering op de moderne wetenschap door aan het andere uiteinde van de evolutieketen een eerste oorzaak te plaatsen.

In de Chaturhotri mantra (Aitareya-Brahmana, 5:4:23) was de godin Aarde (Iyam) – die de koningin van de slangen (sarpa-rajñi) wordt genoemd, omdat ze de moeder is van al wat beweegt (sarpat) – in de begintijd volkomen kaal. Ze was slechts een rond hoofd, dat bij aanraking zacht aanvoelde (d.w.z. een ‘geleiachtige massa’). Diep bedroefd over haar kaalheid riep ze de grote Vayu, de heer van de luchtstreken, te hulp; ze verzocht hem haar de mantra (aanroep of offergebed, een bepaald deel van de Veda) te leren die haar de magische kracht zou verlenen om dingen te scheppen (voortbrenging). Hij stemde toe, en toen bleek ze, zodra de mantra door haar ‘in het juiste metrum’ was uitgesproken, met haar (vegetatie) te zijn bedekt. Ze voelde nu hard aan, want de heer van de lucht had over haar geademd – (de aardbol was afgekoeld). Ze had een bont of afwisselend uiterlijk gekregen, en plotseling kreeg ze het vermogen om uit zichzelf bezielde en onbezielde vormen voort te brengen, en de ene vorm in de andere te veranderen. ‘Daarom verkrijgt de mens, die deze kennis [van de mantra’s] bezit,’ volgens het heilige boek, ‘eveneens het vermogen om elke vorm, die hij verkiest, aan te nemen.’

Men kan moeilijk zeggen dat deze allegorie voor meer dan één uitleg vatbaar is, namelijk dat de oude hindoes vele eeuwen voor de christelijke jaartelling de evolutieleer onderwezen. Martin Haug, de sanskritist, beweert dat de Veda’s al 2000 tot 2200 jaar v.Chr. bestonden.

Terwijl de evolutietheorie dus niets nieuws is en als een bewezen feit kan worden beschouwd, zijn de nieuwe denkbeelden die Huxley het publiek opdringt slechts onbewezen hypothesen, en kunnen als zodanig dus op de eerste de beste dag dat een nieuw feit wordt ontdekt, worden verworpen. Dit wordt in Huxley’s mededelingen aan het publiek echter niet erkend, maar de onbewezen theorieën worden verkondigd met een stelligheid alsof ze vastgestelde wetenschappelijke feiten waren, bevestigd door onfeilbare natuurwetten. Niettemin wordt de wereld gevraagd om de grote evolutionist te eren, alleen omdat hij grote bekendheid geniet.

Wat is dit anders dan een van de vele valse pretenties van de pseudowetenschappers? En toch beschuldigen Huxley en zijn bewonderaars mensen die in evolutie van de geest geloven van dezelfde misdaad van valse pretenties, omdat onze theorieën nog niet zijn aangetoond. Zij die in de geesten van Slade geloven, hebben ‘hun verstand verloren’, terwijl degenen die de embryonale mens in Huxley’s ‘geleiachtige massa’ kunnen zien, als de vooruitstrevende denkers van deze tijd gelden. Slade wordt voor de rechtbank geroepen, omdat hij $5 van Lankester heeft aangenomen, terwijl Huxley triomfantelijk ervandoor gaat met $5000 aan Amerikaans goud in zijn zak, die hem werd betaald, omdat hij ons het wonderbaarlijke feit toevertrouwt dat de mens zich ontwikkelde uit de achterteen van een uitgestorven paard!

Indien we vanuit het gezichtspunt van strikte rechtvaardigheid redeneren, in welk opzicht is dan een materialistische theoreticus ook maar iets beter dan een spiritistische? En in welke mate wordt de evolutie van de fysieke mens – afgezien van goddelijke of spirituele tussenkomst – beter aangetoond door de teen van een uitgestorven paard, dan de evolutie en het voortleven van de menselijke geest door een of meer onzichtbare krachten die schrijven op een rottige lei? Niettemin vaart de zielloze Huxley weg, overladen met bloemen als een chic lijk, om nieuwe terreinen van roem te veroveren, terwijl het arme medium als een ‘zwerver en oplichter’ voor de politierechter wordt gesleept, zonder voldoende bewijs om de beschuldiging voor een onbevooroordeeld tribunaal te kunnen handhaven.

Er is goede grond voor de bewering dat de psychologie een betwistbaar gebied is dat de tegenwoordige fysioloog nauwelijks durft te betreden. Ik voel helemaal mee met de in verwarring gebrachte onderzoeker van de fysieke kant van de natuur. We kunnen allemaal gemakkelijk begrijpen hoe onaangenaam het moet zijn voor een geleerde theoreticus die steeds ernaar streeft om zijn stokpaardje te verheffen tot de waardigheid van een aanvaarde wetenschappelijke waarheid, om voortdurend te worden tegengesproken door zijn meedogenloze en onvermoeibare tegenstander – de psychologie. Het is werkelijk hard om te zien dat zijn geliefkoosde materialistische theorieën elke dag onhoudbaarder worden, tot ze zijn teruggebracht tot de toestand van een mummie, in een doodskleed gehuld, dat door hemzelf is geweven en waarop een variatie aan favoriete spitsvondigheden is afgedrukt.

En deze zonen van de stof verwerpen in hun zelfgenoegzame logica elk getuigenis, behalve hun eigen; de goddelijke entiteit van de socratische daimonion, de geest van Caesar, en Cicero’s divinum quiddam schrijven ze aan epilepsie toe; en de profetische orakels van de joodse Bath-Kol worden afgeschilderd als erfelijke hysterie!

En stel dat de grote protoplasmist tot ieders tevredenheid heeft bewezen dat het tegenwoordige paard de uitkomst is van een geleidelijke ontwikkeling uit de orohippus of het viertenige paard van het eoceen, dat het mioceen en plioceen heeft doorgemaakt en de tegenwoordige brave equus is geworden, bewijst Huxley daarmee dan dat de mens ook ontwikkeld is uit een ééntenig mens? Want alleen dat zou zijn theorie kunnen bewijzen. Wil hij consequent zijn, dan moet hij aantonen dat, terwijl het paard bij elk volgend tijdperk een teen verloor, de mens in omgekeerde volgorde bij elke nieuwe formatie een teen erbij heeft gekregen; en welke betekenis heeft Huxley’s theorie, als ons niet de fossiele resten van de mens worden getoond in een reeks van één-, twee-, drie- en viertenige op mensapen lijkende wezens die voorafgingen aan de huidige vervolmaakte homo sapiens? Niemand twijfelt eraan dat alles zich heeft ontwikkeld uit iets dat eraan voorafging. Maar, zoals de zaken er voor staan, laat hij ons hopeloos in onzekerheid of de mens een hipparionische of paardachtige evolutie is, of dat de antediluviale equus zich uit het oorspronkelijke genus homo ontwikkelde!

Om het argument toe te passen op het geval van Slade kunnen we dus zeggen dat hij, of de boodschappen op zijn lei nu duiden op een auteurschap onder de terugkerende geesten van antediluviale apen of onder de Bravo’s en Lankesterse voorouders van onze tijd, zich niet méér schuldig maakt aan valse pretenties dan de evolutionist met zijn $5000. Hypothesen, hetzij van wetenschappers of van mediums, zijn geen valse pretenties, maar het zijn wél onbewezen beweringen wanneer mensen daarvoor moeten betalen.

Indien we, nadat we met de beenachtige overblijfselen van een vergriekst of verlatijnsd skelet zijn tevredengesteld, erkennen dat er fysieke evolutie bestaat, hoe kunnen we dan logischerwijs weigeren te erkennen dat evolutie van de geest mogelijk is? Dat er twee kanten aan de zaak zitten, zal niemand behalve een volslagen psychofoob ontkennen. Men kan aanvoeren dat zelfs als de spiritisten de naakte feiten hebben aangetoond, hun filosofie onvolledig is, omdat ze ontbrekende schakels heeft. Maar met de evolutionisten is het net zo. Ze hebben fossielen die bewijzen dat er een tijd was dat de voorouders van het huidige paard gezegend waren met drie en zelfs vier tenen en vingers, waarbij de vierde ‘overeenstemt met de pink van een mensenhand’, en dat de protohippus zich verheugde in ‘een voorarm’. De spiritisten wijzen op hun beurt op hele handen, armen en zelfs lichamen ter ondersteuning van hun theorie dat de doden nog leven en ons weer opzoeken. Ik kan echter niet inzien dat de osteologen hun de baas zijn. Beiden volgen de inductieve of zuiver wetenschappelijke methode, die uitgaande van het bijzondere tot het algemene concludeert; zo schetste Cuvier, toen hij een botje vond, daaromheen denkbeeldige lijnen, totdat zijn rijke verbeelding daaruit een volledige mammoet had opgebouwd. De gegevens van de wetenschappers zijn niet betrouwbaarder dan die van de spiritisten; en terwijl eerstgenoemden slechts hun recente ontdekkingen hebben waarop ze hun theorieën kunnen baseren, kunnen de spiritisten bewijzen aanvoeren uit een reeks opeenvolgende tijdperken, die lang vóór de komst van de moderne wetenschap begon.

Men vertelt ons dat een inductieve hypothese wordt bewezen wanneer blijkt dat de feiten volkomen ermee in overeenstemming zijn. Huxely heeft dan misschien afdoende bewijs voor de evolutie van de mens in de stamboom van het paard, de spiritisten kunnen er evenzeer aanspraak op maken dat het bewijs van de evolutie van de geest buiten het lichaam geleverd wordt door de gematerialiseerde, in meerdere of mindere mate substantiële ledematen, die in de donkere schaduwen van de seancekamer, en vaak in het volle daglicht, zweven; een verschijnsel dat door talloze generaties van wijzen uit elk land is waargenomen en bevestigd. De moderne wetenschap beweert dat ze superieur is aan de oude wetenschap. Dit is ook een hypothese; er is beter bewijsmateriaal nodig om dat aan te tonen. We hoeven slechts Wendell Phillips’ lezing over de verloren gegane kunsten te raadplegen om met enig recht de bewering van de moderne wetenschap in twijfel te trekken.

Nu we het over bewijsmateriaal hebben, het is vreemd dat aan het getuigenis van verschillende mensen die even betrouwbaar en welwillend zijn, zo’n uiteenlopende en willekeurige waarde kan worden gehecht. De vader van het protoplasma zegt:

Het is onmogelijk dat iemands praktische leven niet in meerdere of mindere mate wordt beïnvloed door de opvattingen die hij heeft over hoe de geschiedenis is verlopen. Er zijn twee bronnen waaruit we kennis over de geschiedenis kunnen opdoen. Een van deze is het menselijk getuigenis in zijn verschillende vormen – alle verklaringen van ooggetuigen, overgeleverd getuigenis van degenen die ooggetuigen zijn geweest, en het getuigenis van mensen die hun indrukken op schrift of in druk hebben gegeven.1

1. ‘Testimony of the rocks’, lezing gehouden door Thomas H. Huxley, in Nashville op 7 september 1876, New York Tribune, extra nr. 36, 1876.

De spiritisten hebben het recht om hun basisleringen te baseren op precies hetzelfde soort getuigenis, dat in de Bijbel overvloedig wordt gegeven (bewijsmateriaal dat Huxley verwerpt), en bij vele andere minder twijfelachtige schrijvers dan Mozes, onder wie generaties van grote filosofen, theürgen en leken. Over het duidelijke onderscheid dat tussen de verschillende soorten bewijs moet worden gemaakt, omdat sommige waardevoller zijn dan andere, omdat die niet op heldere overwegingen zijn gebaseerd, of op overwegingen die niet logisch zijn uiteengezet, en op overwegingen die een grondig en zorgvuldig onderzoek niet kunnen verdragen, zegt dezelfde spreker vervolgens:

Bijvoorbeeld, als ik in uw (Ramsay’s) geschiedenis van Tennessee lees dat dit land honderd jaar geleden bevolkt werd door rondtrekkende primitieve mensen, berust mijn geloof in deze bewering op de overtuiging dat Ramsay door dezelfde soort motieven werd gedreven als de mensen nu; . . . dat hijzelf, evenals wij, niet geneigd was onjuiste beweringen te doen. . . . Als u Caesars Commentaren leest, stelt u een zekere mate van vertrouwen in zijn verklaringen waarin hij verslag doet van zijn veldslagen tegen de Galliërs. U aanvaardt zijn getuigenis op die basis. U gelooft dat Caesar die verklaringen niet zou hebben gegeven, tenzij hij dacht dat ze juist waren.

Diepzinnige filosofie! Waardevolle gedachten! Juwelen van gecomprimeerde, geleiachtige waarheid! Laat ze lange tijd in het Amerikaanse denken blijven hangen. Huxley zou zich de rest van zijn leven moeten wijden aan het schrijven van beginnersboeken voor de domme volwassenen in de Verenigde Staten. Maar waarom wordt Caesar als voorbeeld van een betrouwbare getuige uit de oudheid gekozen? En als we stilzwijgend aan zijn verslagen over veldslagen geloof moeten hechten, waarom dan niet aan zijn verklaringen over auguren, waarzeggers en verschijningen? Want, evenals zijn vrouw Calphurnia, geloofde hij even vast in hen als elke hedendaagse spiritist in zijn mediums en verschijnselen.

We denken ook dat mensen zoals Cicero, Herodotus en Livius en een groot aantal anderen, evenmin als Caesar, ‘deze onjuiste beweringen zouden hebben geuit’ of zulke dingen zouden hebben beschreven, ‘tenzij ze geloofden dat ze juist waren’.

Er is al aangegeven dat de evolutieleer, in haar geheel, in de Rig-Veda werd onderwezen, en ik kan eraan toevoegen dat ze in de oudste boeken van Hermes kan worden aangetroffen. Dat is al pijnlijk genoeg voor de aanspraak op oorspronkelijkheid die onze wetenschappers nu maken; maar wat moet men zeggen als we het feit in herinnering brengen dat hetzelfde uitgestorven paard, waarover Huxley zich zo verheugde toen er voetafdrukken van werden gevonden, door oude schrijvers (Herodotus en Plinius, als ik me niet vergis) werd vermeld, en waarover ooit door de leden van de Franse Académie mateloos werd gelachen? Laten zij die het feit willen verifiëren Salverte’s Des sciences occultes lezen, [in het Engels] vertaald door Todd Thompson.

Op een dag zullen even afdoende bewijzen worden ontdekt over de betrouwbaarheid van de oude schrijvers als het om psychologische zaken gaat. Wat Niebuhr, de Duitse materialist, met Livius’ Geschiedenis deed, waaruit hij elk van de vele feiten verwijderde die over ‘bovennatuurlijke’ verschijnselen gingen, schijnen wetenschappers nu stilzwijgend te zijn overeengekomen te doen met alle oude, middeleeuwse en hedendaagse schrijvers. Wat ze vertellen dat gebruikt kan worden om het fysieke deel van de wetenschap te steunen, aanvaarden de wetenschappers en eigenen ze zich soms brutaalweg toe zonder de oorspronkelijke schrijver daarvoor de eer te geven; maar zaken die de spiritistische filosofie ondersteunen, verwerpen ze onmiddellijk als mythisch en in strijd met de orde van de natuur. In zulke gevallen hebben het bewijsmateriaal van ‘ooggetuigenverslagen’ geen waarde. Ze volgen de tegenovergestelde gedragslijn van die van lord Verulam, die, toen hij de eigenschappen van amuletten en toverspreuken besprak, opmerkte dat ‘we dit alles niet moeten verwerpen, omdat we niet weten in hoeverre die dingen die tot bijgeloof bijdragen, afhangen van natuurlijke oorzaken’.

Er kan geen werkelijke vrijheid van het menselijk denken zijn, en er kunnen geen verdere wetenschappelijke ontdekkingen worden gedaan, totdat het bestaan van de geest wordt erkend, en de dubbele evolutie als feit wordt aangenomen. Tot zolang zullen onjuiste theorieën altijd de goedkeuring krijgen van mensen die, nadat ze ‘de God van hun voorouders’ hebben verlaten, vergeefs ernaar streven plaatsvervangers te vinden in stofmassa’s rondom een kern. En onder alle droevige dingen die men in dit tijdperk van uiterlijke schijn ziet, is niets zo betreurenswaardig – hoewel vaak lachwekkend in haar futiliteit – als de samenzwering van sommige wetenschappers om door hun eenzijdige evolutietheorie de geest uit te roeien, en het spiritisme te vernietigen door zijn mediums aan te klagen en te beschuldigen van ‘valse pretenties’.

H.P. Blavatsky

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 41-8

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag