H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

De wetenschap van de magie

Bewijzen van haar bestaan – mediums in oude tijden, enz.

H.P. Blavatsky1

1. Noot vert.: Dit artikel werd door H.P. Blavatsky geschreven als antwoord aan Colby, die in de Banner of Light het bestaan van magie ontkende.

[‘The science of magic’, Spiritual Scientist, Boston, 14 oktober 1875, blz. 64-5; CW 1:134-43]

Terwijl ik toevallig een bezoek bracht aan Ithaca, waar spiritistische tijdschriften in het algemeen, en de Banner of Light in het bijzonder, heel weinig worden gelezen, maar waar de Scientist gelukkig bij verschillende mensen gastvrijheid geniet, hoorde ik door middel van uw tijdschrift over de heel interessante en deskundige aanval in een hoofdartikel van de Banner op de ‘magie’; of beter gezegd op hen die zo dwaas zijn in magie te geloven. Omdat toespelingen op mijzelf – tenminste in het stuk dat ik zie – heel netjes zijn versluierd, en ogenschijnlijk alleen kol. Olcott nu als godvruchtig brandoffer op het altaar is gelegd, dat voor de engelenwereld is opgericht door enkele spiritisten voor wie het dodelijke ernst schijnt, zal ik – terwijl ik het aan genoemde heer overlaat om, als hij het de moeite waard vindt, voor zichzelf te zorgen – slechts enkele woorden zeggen over het beweerde niet-bestaan van de magie.

Indien ik iets op eigen gezag zou zeggen, en mijn verdediging van de magie alleen zou baseren op wat ik zelf heb gezien, en weet dat waar is met betrekking tot die wetenschap, als iemand die vele jaren in India en Afrika heeft gewoond, dan zou ik misschien de kans lopen door Colby – met die onbevooroordeelde, verfijnde beleefdheid die de eerbiedwaardige redacteur van de Banner of Light zo kenmerkt – ‘een onverantwoordelijke vrouw’ te worden genoemd; en dat zou niet de eerste keer zijn. Daarom zal ik tegenover zijn verbazingwekkende bewering dat in deze wereld geen magie, welke dan ook, bestaat of heeft bestaan, proberen even goede autoriteiten te vinden als hijzelf, en misschien betere, en zo beleefd ertoe overgaan hem op dit specifieke punt tegen te spreken.

Onorthodoxe spiritisten, zoals ik, moeten in deze tijd voorzichtig te werk gaan, willen ze niet worden achtervolgd door de onophoudelijke wraak van dat machtige leger van ‘Indiase geesten’ en ‘allerlei gidsen’ van ons gelukkige Zomerland.

Wanneer de schrijver van het hoofdartikel zegt dat ‘hij niet denkt dat het helemaal onwaarschijnlijk is dat er misleidende geesten zijn, die proberen bepaalde aspiranten naar occulte kennis voor de gek te houden met het denkbeeld dat er zoiets als magie (?) bestaat’, dan kan ik hem meedelen dat ik het niet alleen waarschijnlijk vind, maar dat ik volkomen zeker ervan ben, en die zekerheid onder ede kan bevestigen, dat meer dan eens geesten, die hetzij elementalen of heel weinig gevorderde geesten waren, en zichzelf Theodore Parker noemden, overduidelijk onze zeer geachte redacteur van de Banner of Light voor de gek hebben gehouden en oneerbiedig hebben bedrogen met bijvoorbeeld de gedachte dat de Apennijnen in Spanje liggen.

Verder zou ik, in mijn beweringen gesteund door duizenden intelligente spiritisten, die algemeen bekendstaan om hun integriteit en waarheidlievendheid, talloze bewijzen en voorbeelden kunnen aanvoeren waarbij de elementare diakka, esprits malins et farfadets, en andere soortgelijke onbetrouwbare en onwetende bewoners van de geestenwereld die zich met gewichtige, bekende en wereldberoemde namen tooien, plotseling de verbijsterde getuigen zulk bedroevend, ongehoord, slap geklets, en soms nog veel erger, lieten horen, dat meer dan één persoon, die voor die tijd een serieuze gelovige in de spiritistische filosofie was, óf stilletjes het hazenpad heeft gekozen, óf als hij vroeger een rooms-katholiek mocht zijn geweest, godvruchtig heeft geprobeerd zich te herinneren met welke hand hij gewoonlijk een kruis sloeg en dan de benen nam met de vurige uitroep Vade retro, Satanas! Dit is de mening van elke ontwikkelde spiritist.

Als die onverzettelijke Attila, de vervolger van het moderne spiritisme en van mediums, dr. G. Beard, zo’n opmerking over de magie had gemaakt, dan zou ik me daarover niet verwonderen, omdat een te grote verknochtheid aan laxeer- en zuiveringsmiddelen over het algemeen wordt gezien als het beste tegengif tegen mystieke en spiritistische speculaties; maar voor een vastberaden spiritist, iemand die gelooft in onzichtbare, mysterieuze werelden, wemelend van wezens waarvan de ware aard voor iedereen nog een onopgelost mysterie is, is het te gedurfd om zich ermee te bemoeien en dan sarcastisch datgene waarvan bewezen is dat het bestaat en waarin miljoenen mensen, wijzer dan hijzelf, talloze eeuwen hebben geloofd, te verwerpen! En die scepticus is de redacteur van een toonaangevend spiritistisch blad! Iemand die als eerste taak heeft om zijn lezers te helpen om onvermoeibaar en volhardend te zoeken naar waarheid, in welke vorm deze zich ook voordoet; maar die het risico neemt om duizenden op een dwaalspoor te brengen door hen vast te pinnen aan zijn persoonlijke rozengeur-en-maneschijn-overtuiging en lichtgelovigheid. Iedere serieuze, oprechte spiritist moet het met me eens zijn, als ik zeg dat indien het moderne spiritisme nog enkele jaren in zijn huidige toestand van chaotische anarchie blijft, of – wat nog erger is – indien men toestaat dat het zijn dolle loop vervolgt en naar alle kanten zinloze hypothesen ontwikkelt die op bijgelovige, ongegronde denkbeelden zijn gebaseerd, de dr. Beards, dr. Marvins en anderen, die als wetenschappelijke (?) sceptici bekendstaan, inderdaad zullen triomferen.

Werkelijk, het schijnt tijdverspilling te zijn om op zulke belachelijke, onnozele beweringen als die welke mij dwong de pen op te nemen, te antwoorden. Elke belezen spiritist die de volgende uitspraak tegenkomt, ‘Dat er ooit zo’n wetenschap als magie heeft bestaan, is nooit bewezen, en zal ook nooit worden bewezen’, zal van mijzelf of van iemand anders geen antwoord nodig hebben om hem zijn schouders te laten ophalen en te laten glimlachen zoals hij waarschijnlijk heeft geglimlacht bij de verbazingwekkende poging van de geesten van Colby om de aardrijkskunde te reorganiseren door de Apennijnen in Spanje te lokaliseren.

Wel goeie genade, heeft u in uw leven nooit een boek opengeslagen behalve uw eigen verslagen van Jan, Piet en Klaas die uit hogere sferen neerdaalden om hun Uncle Sam eraan te herinneren dat hij in het verre Westen zijn slobkousen had gescheurd of zijn pijp had gebroken?

Denkt u dat magie beperkt is tot heksen die schrijlings op bezemstelen rijden en dan veranderen in een zwarte kat? Zelfs laatstgenoemd bijgelovig geklets schijnt, hoewel het nooit magie maar tovenarij werd genoemd, niet zo absurd te zijn voor iemand die overtuigd is van de gedaanteverandering van Mw. Compton in Katie Brinks. De natuurwetten zijn onveranderlijk. De voorwaarden waaronder een medium dat volledig in beslag wordt genomen door een geest, kan worden veranderd in het evenbeeld van een ander persoon, gelden ook wanneer die geest, of beter gezegd die kracht, op het idee komt om de vorm van een kat aan te nemen.

De uitoefening van magische krachten is de uitoefening van natuurlijke krachten, maar hoger dan de gewone werkingen van de natuur. Een wonder is geen overtreding van de natuurwetten, behalve voor onwetende mensen. Magie is niets anders dan een wetenschap, een grondige kennis van de occulte krachten in de natuur, en van de wetten die de zichtbare of de onzichtbare wereld beheersen. Spiritisme wordt in handen van een adept magie, want hij is bekwaam in de kunst om de wetten van het heelal te laten samenwerken, zonder één van hen te overtreden en daarmee de natuur geweld aan te doen. In handen van een ervaren medium wordt spiritisme onbewuste tovenarij, want wanneer hij toelaat dat hij het hulpeloze werktuig wordt van een aantal verschillende geesten, van wie hij niets weet behalve wat laatstgenoemden hem toestaan te weten, opent hij, zonder het zelf te weten, een verbindingskanaal tussen de twee werelden, waardoor de blinde natuurkrachten die zich schuilhouden in het astrale licht, goede zowel als kwade geesten, tevoorschijn komen.

Krachtige mesmeristen, deskundig in hun wetenschap, zoals baron Du Potet, Regazzoni, Pietro d’ Amicis van Bologna, zijn magiërs, want ze zijn adepten, ingewijden in het grote mysterie van onze moeder natuur, geworden. Mensen zoals bovengenoemden – evenals Mesmer en Cagliostro – beheersen de geesten in plaats dat ze toestaan dat hun proefpersonen of zijzelf door hen worden beheerst: en spiritisme is in hun handen veilig. Bij gebrek aan ervaren adepten is het echter altijd veiliger voor een natuurlijk helderziend medium op goed geluk en toeval te vertrouwen, en te proberen de boom naar zijn vruchten te beoordelen. Kwade geesten zullen zelden door middel van een zuiver, goedaardig en deugdzaam persoon in verbinding treden; en het is nog zeldzamer dat zuivere geesten onzuivere kanalen zullen kiezen. Soort zoekt soort.

Maar om tot de magie terug te keren. Mensen zoals Albertus Magnus, Raymond Lully, Cornelius Agrippa, Paracelsus, Robert Fludd, Eugenius Philalethes, Heinrich Khunrath, Roger Bacon en andere soortgelijke figuren worden in onze sceptische eeuw gewoonlijk als dromers beschouwd; maar dat geldt ook voor moderne spiritisten en mediums – nee erger nog, ze worden als charlatans en lafaards gezien; maar niemand hield ooit de hermetische filosofen voor dwazen en idioten, zoals, helaas voor onszelf en de zaak, wij allemaal die in het spiritisme geloven door elke ongelovige worden gezien. Die hermetici en filosofen worden nu misschien niet geloofd en aan hen wordt getwijfeld, zoals aan al het andere wordt getwijfeld, maar heel weinig mensen twijfelden aan hun kennis en macht tijdens hun leven, want ze konden altijd bewijzen waar ze aanspraak op maakten, omdat ze die krachten beheersten die nu hulpeloze mediums beheersen. Zij hadden hun wetenschap en demonstreerden hun filosofie om hen te helpen dwaze ontkenningen te ontzenuwen, terwijl wij sentimentele spiritisten onszelf in slaap wiegen met ons ‘heerlijke hiernamaals’ en niet in staat zijn een onecht verschijnsel van een echt te onderscheiden, en dagelijks door verachtelijke charlatans worden bedrogen. Ook al werden ze toen in twijfel getrokken, zoals het spiritisme in onze tijd, toch had men ontzag en eerbied voor deze filosofen, zelfs zij die niet onvoorwaardelijk in hun occulte macht geloofden, want ze waren intellectuele reuzen. Grondige kennis, evenals ontwikkelde verstandelijke vermogens zullen altijd respect en eerbied afdwingen; maar onze mediums en hun aanhangers worden uitgelachen en veracht, en we moeten er allemaal onder lijden, want de verschijnselen worden overgelaten aan de grillen en grappen van eigenzinnige en andere kwaadwillende geesten, en we zijn volkomen machteloos om ze te beheersen.

Magie in twijfel te trekken betekent de geschiedenis zelf te verwerpen evenals de verklaringen van ooggetuigen daarvan gedurende een periode van meer dan 4000 jaar. Wanneer we beginnen met Homerus, Mozes, Hermes, Herodotus, Cicero, Plutarchus, Pythagoras, Apollonius van Tyana, Simon de Magiër, Plato, Pausanias en Iamblichus, en deze eindeloze reeks grote figuren, historici en filosofen volgen, die allemaal óf in magie geloofden óf zelf magiërs waren, en wanneer we eindigen met onze hedendaagse schrijvers zoals W. Howitt, Ennemoser, H.R. Gougenot des Mousseaux, markies De Mirville en wijlen Éliphas Lévi, die zelf een magiër was, dan vinden we onder al deze grote namen en schrijvers alleen de eenzame Colby, redacteur van de Banner of Light, die ontkent dat er ooit zo’n wetenschap als magie bestond. Hij gelooft in alle onschuld dat het hele heilige leger van bijbelse profeten, te beginnen met aartsvader Abraham, en inclusief Christus, alleen maar mediums zijn geweest; in de ogen van Colby handelden ze allemaal onder de invloed van geesten! Stel u voor Christus, Mozes of Apollonius van Tyana, die door een Indiase gids werden beheerst! De eerbiedwaardige redacteur weet misschien niet dat spiritistische mediums in die tijd aan de Ouden beter bekend waren dan nu aan ons, en hij schijnt evenzeer onbewust te zijn van het feit dat de geïnspireerde sibillen, pythia’s en andere mediums volledig geleid werden door hun hogepriester en door hen die in de esoterische theürgie en mysteries van de tempels waren ingewijd. Theürgie was magie; de sibillen en pythia’s waren evenals in deze tijd mediums; en hun hogepriesters waren magiërs. Ze bezaten alle geheimen van hun theologie, die ook magie, of de kunst om dienende geesten op te roepen, omvatte. Ze bezaten de wetenschap om onderscheid te maken tussen geesten; een wetenschap die Colby helemaal niet bezit – ongetwijfeld tot zijn grote spijt. Ze controleerden met dit vermogen de geesten, en stonden alleen de goeden toe zich met hun mediums te verenigen. Dit is de verklaring van magie – de ware, bestaande, witte of heilige magie, die nu in handen van de wetenschap zou moeten zijn, en daarin zou zijn, indien de wetenschap geprofiteerd had van de lessen die het spiritisme door inductie de afgelopen 27 jaar heeft gegeven.

Daarom werd het in vroeger tijden niet toegestaan dat onontwikkelde geesten onzin konden uitkramen. De orakels van de sibillen en geïnspireerde priesteressen hadden nooit kunnen beweren dat Athene een stad in India was, of dat de berg Ararat van zijn geboorteland naar Egypte was overgebracht.

Indien de sceptische schrijver van het hoofdartikel bovendien minder tijd had gewijd aan onzin kletsende Indiase geesten, en meer aan nuttige lezingen, dan zou hij misschien tegelijkertijd te weten zijn gekomen dat de Ouden hun onrechtmatige mediums hadden – ik bedoel die welke niet tot een specifieke tempel behoorden, en dat de geesten die hen beheersten en niet door de ervaren hand van de magiër in toom werden gehouden, dus aan zichzelf werden overgelaten en alle gelegenheid hadden hun capriolen op hun hulpeloze slachtoffers bot te vieren; dat zulke mediums algemeen als bezeten werden beschouwd, wat ze inderdaad waren; met andere woorden, en volgens de bijbelse manier van uitdrukken, ‘ze hadden zeven duivels in zich’. Bovendien werd bevolen dat deze mediums ter dood moesten worden gebracht, want de onverdraagzame Mozes, de magiër, die ervaren was in de wijsheid van Egypte, had gezegd: ‘Een tovenares mag niet in leven blijven.’1 De Egyptenaren en Grieken, menselijker en rechtvaardiger dan Mozes, brachten zulke mediums naar hun tempels, en wanneer ze ongeschikt bleken voor de heilige taak van het voorspellen, werden ze genezen, op dezelfde manier als Jezus Christus Maria Magdalena en vele anderen genas, door ‘de zeven duivels uit te drijven’. Colby en de zijnen moeten óf de wonderen van Christus,2 van de apostelen, de profeten, de thaumaturgen en magiërs volkomen ontkennen en dus botweg elk stukje van de gewijde en wereldse geschiedenis ontkennen, óf hij moet erkennen dat er een macht in deze wereld is die geesten kan bevelen, tenminste de kwade en onontwikkelde, de elementaren en diakka. De zuivere geesten, de ontlichaamden, zullen nooit naar onze sfeer afdalen, tenzij ze aangetrokken worden door een stroom van krachtige sympathie en liefde, of om een nuttige opdracht uit te voeren.

1. Exodus 22:18.
2. Als hij al ooit heeft geleefd – wat meer dan twijfelachtig is.

Het is verre van mij blaam en spot te werpen op alle mediums. Ikzelf ben geen spiritist, indien, zoals kol. Olcott zegt, een vast geloof in de onsterfelijkheid van onze geesten en de kennis van een voortdurende mogelijkheid voor ons om in contact te komen met de geesten van onze overleden en geliefde vrienden, hetzij door middel van eerlijke, zuivere mediums, hetzij door toepassing van de geheime wetenschap, iemand tot spiritist maakt. En ik ben niet een van die fanatieke spiritisten, die in elk land worden aangetroffen, die blindelings de beweringen van elke ‘geest’ aanvaarden, want ik heb te veel verschillende verschijnselen gezien, waarvan men in Amerika zelfs niet droomt. Ik weet dat magie bestaat, en 10.000 redacteurs van spiritistische tijdschriften kunnen mijn geloof in wat ik weet niet veranderen. Er is witte en zwarte magie; en niemand die ooit in het Oosten heeft gereisd, kan daaraan twijfelen indien hij de moeite heeft genomen dit te onderzoeken. Omdat mijn geloof vast is, ben ik altijd bereid ieder eerlijk medium te steunen en te beschermen – en zelfs af en toe een dat oneerlijk schijnt te zijn, want ik weet maar al te goed wat voor hulpeloze werktuigen en slachtoffers zulke mediums zijn in handen van onontwikkelde, onzichtbare wezens. Ik ben mij verder bewust van de kwaadaardigheid en verdorvenheid van de elementaren, en hoezeer niet alleen een gevoelig medium, maar ook ieder ander persoon, door hen kunnen worden gedreven. Al ben ik misschien een ‘onverantwoordelijke vrouw’ in de ogen van hen die maar ‘al te verantwoordelijk’ zijn voor het kwaad dat ze serieuze spiritisten aandoen door hun onrechtvaardigheid, eenzijdigheid en spiritistische sentimentaliteit, ik kan gerust zeggen dat ik gewoonlijk heel snel kan uitmaken of een medium bedriegt omdat het wordt beheerst, of dat het bewust bedriegt.

Magie bestaat dus en heeft sinds de prehistorie altijd bestaan. In de geschiedenis begon ze met de mysteriën van Samothrake, volgde haar weg zonder onderbreking en eindigde een tijdlang met de in verval rakende theürgische rituelen en ceremoniën van het verchristelijkte Griekenland; ze verscheen opnieuw enige tijd in de neoplatonische school van Alexandrië en, terwijl ze door inwijding op allerlei afzonderlijke onderzoekers en filosofen overging, kwam ze de middeleeuwen veilig door en kreeg, ondanks de felle vervolgingen van de kerk, nieuwe bekendheid in handen van adepten zoals Paracelsus en verschillende anderen, en stierf ten slotte in Europa uit met graaf Saint-Germain en Cagliostro, om uit het ijskoude scepticisme een toevluchtsoord te zoeken in haar geboorteland in het Oosten.

In India heeft magie nooit opgehouden te bestaan; ze bloeit daar nog net zo goed als altijd. Ze werd en wordt daar nog de ‘heilige wetenschap’ genoemd en, evenals in het oude Egypte, alleen binnen de geheime besloten ruimte van de tempels beoefend. Want ze is een wetenschap, gebaseerd op occulte natuurkrachten; en niet alleen maar een blind geloof in de napraterij van sluwe elementaren, die klaar staan om, wanneer ze maar kunnen, met geweld te voorkomen dat werkelijke, ontlichaamde geesten met hun geliefden in contact komen.

Enige tijd geleden wijdde een zekere Mendenhall enkele kolommen in het Religio-Philosophical Journal aan de mysterieuze Broederschap van Luxor waarin hij deze in twijfel trok en bekritiseerde. Hij deed een vruchteloze poging om de genoemde Broederschap te dwingen hem te antwoorden, en zo de sfinx te ontsluieren. Ik kan Mendenhall tevredenstellen. De Broederschap van Luxor is een van de afdelingen van de Grote Loge waarvan ik lid ben. Indien genoemde heer enige twijfel koestert over mijn bewering – die hij zeker zal hebben – kan hij, als hij dat verkiest, om informatie naar Lahore schrijven. Als de Zeven van het Comité misschien zo onbeleefd zouden zijn hem niet te antwoorden en weigerden hem de gewenste informatie te verstrekken, dan kan ik hem een kleine schikking aanbieden. Voor zover ik me herinner, heeft Mendenhall twee vrouwen in de geestenwereld. Deze beide dames materialiseren bij M. Mott, en hebben vaak heel lange gesprekken met hun echtgenoot, zoals laatstgenoemde ons verschillende keren, bekrachtigd door zijn eigen handtekening, heeft verteld, en daaraan heeft toegevoegd dat hij geen enkele twijfel koestert over de identiteit van de genoemde geesten. Indien dit zo is, laat dan een van de overleden dames aan Mendenhall de naam van die afdeling van de Grote Loge waartoe ik behoor, meedelen. Voor werkelijke, echte, ontlichaamde geesten, als beiden zijn wat ze beweren te zijn, is dit heel gemakkelijk; ze hoeven maar inlichtingen aan andere geesten te vragen, mijn gedachten te lezen, enz.; voor een ontlichaamde entiteit, een onsterfelijke geest, is dit de eenvoudigste zaak van de wereld. Wanneer de heer die ik uitdaag, hoewel ik niet het genoegen heb hem te kennen, mij dan de ware naam van de afdeling vertelt – een naam die drie heren in New York, die aangenomen neofieten van onze Loge zijn, goed kennen – dan beloof ik aan Mendenhall de ware verklaring over de Broederschap te geven, die niet uit geesten is samengesteld, zoals hij misschien denkt, maar uit levende stervelingen, en bovendien zal ik, indien hij dat wenst, hem rechtstreeks in contact met de Loge brengen, zoals ik met anderen heb gedaan. Ik denk dat Mendenhall zal antwoorden dat zo’n naam niet correct door de geesten kan worden gegeven, omdat zo’n Loge of afdeling helemaal niet bestaat, en daarmee zal hij de discussie sluiten.

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 33-41

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag