De wetenschap van de magie
Bewijzen van haar bestaan – mediums in oude tijden, enz.
H.P. Blavatsky1
1. Noot vert.: Dit artikel werd door H.P. Blavatsky geschreven
als antwoord aan Colby, die in de Banner of Light het bestaan
van magie ontkende.
[‘The science of magic’, Spiritual Scientist,
Boston, 14 oktober 1875, blz. 64-5; CW 1:134-43]
Terwijl ik toevallig een bezoek bracht aan Ithaca, waar spiritistische
tijdschriften in het algemeen, en de Banner of Light in het
bijzonder, heel weinig worden gelezen, maar waar de Scientist
gelukkig bij verschillende mensen gastvrijheid geniet, hoorde ik door
middel van uw tijdschrift over de heel interessante en deskundige aanval
in een hoofdartikel van de Banner op de ‘magie’;
of beter gezegd op hen die zo dwaas zijn in magie te geloven. Omdat
toespelingen op mijzelf – tenminste in het stuk dat ik zie –
heel netjes zijn versluierd, en ogenschijnlijk alleen kol. Olcott nu
als godvruchtig brandoffer op het altaar is gelegd, dat voor de engelenwereld
is opgericht door enkele spiritisten voor wie het dodelijke ernst schijnt,
zal ik – terwijl ik het aan genoemde heer overlaat om, als hij
het de moeite waard vindt, voor zichzelf te zorgen – slechts enkele
woorden zeggen over het beweerde niet-bestaan van de magie.
Indien ik iets op eigen gezag zou zeggen, en mijn verdediging van de
magie alleen zou baseren op wat ik zelf heb gezien, en weet
dat waar is met betrekking tot die wetenschap, als iemand die vele jaren
in India en Afrika heeft gewoond, dan zou ik misschien de kans lopen
door Colby – met die onbevooroordeelde, verfijnde beleefdheid
die de eerbiedwaardige redacteur van de Banner of Light zo
kenmerkt – ‘een onverantwoordelijke vrouw’ te worden
genoemd; en dat zou niet de eerste keer zijn. Daarom zal ik tegenover
zijn verbazingwekkende bewering dat in deze wereld geen magie, welke
dan ook, bestaat of heeft bestaan, proberen even goede autoriteiten
te vinden als hijzelf, en misschien betere, en zo beleefd ertoe overgaan
hem op dit specifieke punt tegen te spreken.
Onorthodoxe spiritisten, zoals ik, moeten in deze tijd voorzichtig
te werk gaan, willen ze niet worden achtervolgd door de onophoudelijke
wraak van dat machtige leger van ‘Indiase geesten’ en ‘allerlei
gidsen’ van ons gelukkige Zomerland.
Wanneer de schrijver van het hoofdartikel zegt dat ‘hij niet
denkt dat het helemaal onwaarschijnlijk is dat er misleidende geesten
zijn, die proberen bepaalde aspiranten naar occulte kennis voor de gek
te houden met het denkbeeld dat er zoiets als magie (?) bestaat’,
dan kan ik hem meedelen dat ik het niet alleen waarschijnlijk vind,
maar dat ik volkomen zeker ervan ben, en die zekerheid onder ede kan
bevestigen, dat meer dan eens geesten, die hetzij elementalen of heel
weinig gevorderde geesten waren, en zichzelf Theodore Parker noemden,
overduidelijk onze zeer geachte redacteur van de Banner of Light
voor de gek hebben gehouden en oneerbiedig hebben bedrogen met bijvoorbeeld
de gedachte dat de Apennijnen in Spanje liggen.
Verder zou ik, in mijn beweringen gesteund door duizenden intelligente
spiritisten, die algemeen bekendstaan om hun integriteit en waarheidlievendheid,
talloze bewijzen en voorbeelden kunnen aanvoeren waarbij de elementare
diakka, esprits malins et farfadets, en andere soortgelijke onbetrouwbare
en onwetende bewoners van de geestenwereld die zich met gewichtige,
bekende en wereldberoemde namen tooien, plotseling de verbijsterde getuigen
zulk bedroevend, ongehoord, slap geklets, en soms nog veel erger, lieten
horen, dat meer dan één persoon, die voor die tijd een
serieuze gelovige in de spiritistische filosofie was, óf stilletjes
het hazenpad heeft gekozen, óf als hij vroeger een rooms-katholiek
mocht zijn geweest, godvruchtig heeft geprobeerd zich te herinneren
met welke hand hij gewoonlijk een kruis sloeg en dan de benen nam met
de vurige uitroep Vade retro, Satanas! Dit is de mening van elke ontwikkelde
spiritist.
Als die onverzettelijke Attila, de vervolger van het moderne spiritisme
en van mediums, dr. G. Beard, zo’n opmerking over de magie had
gemaakt, dan zou ik me daarover niet verwonderen, omdat een te grote
verknochtheid aan laxeer- en zuiveringsmiddelen over het algemeen wordt
gezien als het beste tegengif tegen mystieke en spiritistische speculaties;
maar voor een vastberaden spiritist, iemand die gelooft in onzichtbare,
mysterieuze werelden, wemelend van wezens waarvan de ware aard voor
iedereen nog een onopgelost mysterie is, is het te gedurfd om zich ermee
te bemoeien en dan sarcastisch datgene waarvan bewezen is dat het bestaat
en waarin miljoenen mensen, wijzer dan hijzelf, talloze eeuwen hebben
geloofd, te verwerpen! En die scepticus is de redacteur van een toonaangevend
spiritistisch blad! Iemand die als eerste taak heeft om zijn lezers
te helpen om onvermoeibaar en volhardend te zoeken naar waarheid,
in welke vorm deze zich ook voordoet; maar die het risico neemt om duizenden
op een dwaalspoor te brengen door hen vast te pinnen aan zijn persoonlijke
rozengeur-en-maneschijn-overtuiging en lichtgelovigheid. Iedere serieuze,
oprechte spiritist moet het met me eens zijn, als ik zeg dat indien
het moderne spiritisme nog enkele jaren in zijn huidige toestand van
chaotische anarchie blijft, of – wat nog erger is – indien
men toestaat dat het zijn dolle loop vervolgt en naar alle kanten zinloze
hypothesen ontwikkelt die op bijgelovige, ongegronde denkbeelden zijn
gebaseerd, de dr. Beards, dr. Marvins en anderen, die als wetenschappelijke
(?) sceptici bekendstaan, inderdaad zullen triomferen.
Werkelijk, het schijnt tijdverspilling te zijn om op zulke belachelijke,
onnozele beweringen als die welke mij dwong de pen op te nemen, te antwoorden.
Elke belezen spiritist die de volgende uitspraak tegenkomt, ‘Dat
er ooit zo’n wetenschap als magie heeft bestaan, is nooit bewezen,
en zal ook nooit worden bewezen’, zal van mijzelf of van iemand
anders geen antwoord nodig hebben om hem zijn schouders te laten ophalen
en te laten glimlachen zoals hij waarschijnlijk heeft geglimlacht bij
de verbazingwekkende poging van de geesten van Colby om de aardrijkskunde
te reorganiseren door de Apennijnen in Spanje te lokaliseren.
Wel goeie genade, heeft u in uw leven nooit een boek opengeslagen behalve
uw eigen verslagen van Jan, Piet en Klaas die uit hogere sferen neerdaalden
om hun Uncle Sam eraan te herinneren dat hij in het verre Westen zijn
slobkousen had gescheurd of zijn pijp had gebroken?
Denkt u dat magie beperkt is tot heksen die schrijlings op bezemstelen
rijden en dan veranderen in een zwarte kat? Zelfs laatstgenoemd bijgelovig
geklets schijnt, hoewel het nooit magie maar tovenarij werd genoemd,
niet zo absurd te zijn voor iemand die overtuigd is van de gedaanteverandering
van Mw. Compton in Katie Brinks. De natuurwetten zijn onveranderlijk.
De voorwaarden waaronder een medium dat volledig in beslag wordt genomen
door een geest, kan worden veranderd in het evenbeeld van een ander
persoon, gelden ook wanneer die geest, of beter gezegd die kracht,
op het idee komt om de vorm van een kat aan te nemen.
De uitoefening van magische krachten is de uitoefening van
natuurlijke krachten, maar hoger
dan de gewone werkingen van de natuur. Een wonder is geen overtreding
van de natuurwetten, behalve voor onwetende mensen. Magie is niets anders
dan een wetenschap, een grondige kennis van de occulte krachten
in de natuur, en van de wetten die de zichtbare of de onzichtbare wereld
beheersen. Spiritisme wordt in handen van een adept magie, want hij
is bekwaam in de kunst om de wetten van het heelal te laten samenwerken,
zonder één van hen te overtreden en daarmee de natuur
geweld aan te doen. In handen van een ervaren medium wordt spiritisme
onbewuste tovenarij, want wanneer hij
toelaat dat hij het hulpeloze werktuig wordt van een aantal verschillende
geesten, van wie hij niets weet behalve wat laatstgenoemden hem toestaan
te weten, opent hij, zonder het zelf te weten, een verbindingskanaal
tussen de twee werelden, waardoor de blinde natuurkrachten die zich
schuilhouden in het astrale licht, goede zowel als kwade geesten, tevoorschijn
komen.
Krachtige mesmeristen, deskundig in hun wetenschap, zoals baron Du
Potet, Regazzoni, Pietro d’ Amicis van Bologna, zijn magiërs,
want ze zijn adepten, ingewijden in het grote mysterie van onze moeder
natuur, geworden. Mensen zoals bovengenoemden – evenals Mesmer
en Cagliostro – beheersen de geesten in plaats dat ze toestaan
dat hun proefpersonen of zijzelf door hen worden beheerst: en spiritisme
is in hun handen veilig. Bij gebrek aan ervaren adepten is het echter
altijd veiliger voor een natuurlijk helderziend medium op goed geluk
en toeval te vertrouwen, en te proberen de boom naar zijn vruchten te
beoordelen. Kwade geesten zullen zelden door middel van een zuiver,
goedaardig en deugdzaam persoon in verbinding treden; en het is nog
zeldzamer dat zuivere geesten onzuivere kanalen zullen kiezen. Soort
zoekt soort.
Maar om tot de magie terug te keren. Mensen zoals Albertus Magnus,
Raymond Lully, Cornelius Agrippa, Paracelsus, Robert Fludd, Eugenius
Philalethes, Heinrich Khunrath, Roger Bacon en andere soortgelijke figuren
worden in onze sceptische eeuw gewoonlijk als dromers beschouwd; maar
dat geldt ook voor moderne spiritisten en mediums – nee erger
nog, ze worden als charlatans en lafaards gezien; maar niemand hield
ooit de hermetische filosofen voor dwazen en idioten, zoals, helaas
voor onszelf en de zaak, wij allemaal die in het spiritisme geloven
door elke ongelovige worden gezien. Die hermetici en filosofen worden
nu misschien niet geloofd en aan hen wordt getwijfeld, zoals aan al
het andere wordt getwijfeld, maar heel weinig mensen twijfelden aan
hun kennis en macht tijdens hun leven, want ze konden altijd bewijzen
waar ze aanspraak op maakten, omdat ze die krachten beheersten die nu
hulpeloze mediums beheersen. Zij hadden hun wetenschap en demonstreerden
hun filosofie om hen te helpen dwaze ontkenningen te ontzenuwen, terwijl
wij sentimentele spiritisten onszelf in slaap wiegen met ons ‘heerlijke
hiernamaals’ en niet in staat zijn een onecht verschijnsel van
een echt te onderscheiden, en dagelijks door verachtelijke charlatans
worden bedrogen. Ook al werden ze toen in twijfel getrokken, zoals het
spiritisme in onze tijd, toch had men ontzag en eerbied voor deze filosofen,
zelfs zij die niet onvoorwaardelijk in hun occulte macht geloofden,
want ze waren intellectuele reuzen. Grondige kennis, evenals ontwikkelde
verstandelijke vermogens zullen altijd respect en eerbied afdwingen;
maar onze mediums en hun aanhangers worden uitgelachen en veracht, en
we moeten er allemaal onder lijden, want de verschijnselen worden overgelaten
aan de grillen en grappen van eigenzinnige en andere kwaadwillende geesten,
en we zijn volkomen machteloos om ze te beheersen.
Magie in twijfel te trekken betekent de geschiedenis zelf te verwerpen
evenals de verklaringen van ooggetuigen daarvan gedurende een periode
van meer dan 4000 jaar. Wanneer we beginnen met Homerus, Mozes, Hermes,
Herodotus, Cicero, Plutarchus, Pythagoras, Apollonius van Tyana, Simon
de Magiër, Plato, Pausanias en Iamblichus, en deze eindeloze reeks
grote figuren, historici en filosofen volgen, die allemaal óf
in magie geloofden óf zelf magiërs waren, en wanneer we
eindigen met onze hedendaagse schrijvers zoals W. Howitt, Ennemoser,
H.R. Gougenot des Mousseaux, markies De Mirville en wijlen Éliphas
Lévi, die zelf een magiër was, dan vinden we onder al deze
grote namen en schrijvers alleen de eenzame Colby, redacteur van de
Banner of Light, die ontkent dat er ooit zo’n wetenschap
als magie bestond. Hij gelooft in alle onschuld dat het hele
heilige leger van bijbelse profeten, te beginnen met aartsvader Abraham,
en inclusief Christus, alleen maar mediums zijn geweest; in de ogen
van Colby handelden ze allemaal onder de invloed van geesten! Stel u
voor Christus, Mozes of Apollonius van Tyana, die door een Indiase gids
werden beheerst! De eerbiedwaardige redacteur weet misschien niet dat
spiritistische mediums in die tijd aan de Ouden beter bekend waren dan
nu aan ons, en hij schijnt evenzeer onbewust te zijn van het feit dat
de geïnspireerde sibillen, pythia’s en andere mediums volledig
geleid werden door hun hogepriester en door hen die in de esoterische
theürgie en mysteries van de tempels waren ingewijd. Theürgie
was magie; de sibillen en pythia’s waren evenals in deze
tijd mediums; en hun hogepriesters waren magiërs. Ze bezaten
alle geheimen van hun theologie, die ook magie, of de kunst om dienende
geesten op te roepen, omvatte. Ze bezaten de wetenschap om onderscheid
te maken tussen geesten; een wetenschap die Colby helemaal niet
bezit – ongetwijfeld tot zijn grote spijt. Ze controleerden met
dit vermogen de geesten, en stonden alleen de goeden toe zich met hun
mediums te verenigen. Dit is de verklaring van magie –
de ware, bestaande, witte of heilige magie, die nu in handen
van de wetenschap zou moeten zijn, en daarin zou zijn, indien de wetenschap
geprofiteerd had van de lessen die het spiritisme door inductie de afgelopen
27 jaar heeft gegeven.
Daarom werd het in vroeger tijden niet toegestaan dat onontwikkelde
geesten onzin konden uitkramen. De orakels van de sibillen en geïnspireerde
priesteressen hadden nooit kunnen beweren dat Athene een stad in India
was, of dat de berg Ararat van zijn geboorteland naar Egypte was overgebracht.
Indien de sceptische schrijver van het hoofdartikel bovendien minder
tijd had gewijd aan onzin kletsende Indiase geesten, en meer aan nuttige
lezingen, dan zou hij misschien tegelijkertijd te weten zijn gekomen
dat de Ouden hun onrechtmatige mediums hadden – ik bedoel die
welke niet tot een specifieke tempel behoorden, en dat de geesten die
hen beheersten en niet door de ervaren hand van de magiër in toom
werden gehouden, dus aan zichzelf werden overgelaten en alle gelegenheid
hadden hun capriolen op hun hulpeloze slachtoffers bot te vieren; dat
zulke mediums algemeen als bezeten werden beschouwd, wat ze inderdaad
waren; met andere woorden, en volgens de bijbelse manier van uitdrukken,
‘ze hadden zeven duivels in zich’. Bovendien werd bevolen
dat deze mediums ter dood moesten worden gebracht, want de onverdraagzame
Mozes, de magiër, die ervaren was in de wijsheid van Egypte, had
gezegd: ‘Een tovenares mag niet in leven blijven.’1
De Egyptenaren en Grieken, menselijker en rechtvaardiger dan Mozes,
brachten zulke mediums naar hun tempels, en wanneer ze ongeschikt bleken
voor de heilige taak van het voorspellen, werden ze genezen,
op dezelfde manier als Jezus Christus Maria Magdalena en vele anderen
genas, door ‘de zeven duivels uit te drijven’. Colby en
de zijnen moeten óf de wonderen van Christus,2
van de apostelen, de profeten, de thaumaturgen en magiërs volkomen
ontkennen en dus botweg elk stukje van de gewijde en wereldse geschiedenis
ontkennen, óf hij moet erkennen dat er een macht
in deze wereld is die geesten kan bevelen, tenminste de kwade en onontwikkelde,
de elementaren en diakka. De zuivere geesten, de ontlichaamden,
zullen nooit naar onze sfeer afdalen, tenzij ze aangetrokken worden
door een stroom van krachtige sympathie en liefde, of om een nuttige
opdracht uit te voeren.
1. Exodus 22:18.
2. Als hij al ooit heeft geleefd – wat meer dan twijfelachtig
is.
Het is verre van mij blaam en spot te werpen op alle mediums. Ikzelf
ben geen spiritist, indien, zoals kol. Olcott zegt, een vast geloof
in de onsterfelijkheid van onze geesten en de kennis van een voortdurende
mogelijkheid voor ons om in contact te komen met de geesten van onze
overleden en geliefde vrienden, hetzij door middel van eerlijke, zuivere
mediums, hetzij door toepassing van de geheime wetenschap, iemand tot
spiritist maakt. En ik ben niet een van die fanatieke spiritisten, die
in elk land worden aangetroffen, die blindelings de beweringen van elke
‘geest’ aanvaarden, want ik heb te veel verschillende verschijnselen
gezien, waarvan men in Amerika zelfs niet droomt. Ik weet dat
magie bestaat, en 10.000 redacteurs van
spiritistische tijdschriften kunnen mijn geloof in wat ik weet niet
veranderen. Er is witte en zwarte magie; en niemand die ooit in het
Oosten heeft gereisd, kan daaraan twijfelen indien hij de moeite heeft
genomen dit te onderzoeken. Omdat mijn geloof vast is, ben ik altijd
bereid ieder eerlijk medium te steunen en te beschermen – en zelfs
af en toe een dat oneerlijk schijnt te zijn, want ik weet maar
al te goed wat voor hulpeloze werktuigen en slachtoffers zulke mediums
zijn in handen van onontwikkelde, onzichtbare wezens. Ik ben mij verder
bewust van de kwaadaardigheid en verdorvenheid van de elementaren, en
hoezeer niet alleen een gevoelig medium, maar ook ieder ander persoon,
door hen kunnen worden gedreven. Al ben ik misschien een ‘onverantwoordelijke
vrouw’ in de ogen van hen die maar ‘al te verantwoordelijk’
zijn voor het kwaad dat ze serieuze spiritisten
aandoen door hun onrechtvaardigheid, eenzijdigheid en spiritistische
sentimentaliteit, ik kan gerust zeggen dat ik gewoonlijk heel snel kan
uitmaken of een medium bedriegt omdat het wordt beheerst, of dat het
bewust bedriegt.
Magie bestaat dus en heeft sinds de prehistorie altijd bestaan. In
de geschiedenis begon ze met de mysteriën van Samothrake, volgde
haar weg zonder onderbreking en eindigde een tijdlang met de in verval
rakende theürgische rituelen en ceremoniën van het verchristelijkte
Griekenland; ze verscheen opnieuw enige tijd in de neoplatonische school
van Alexandrië en, terwijl ze door inwijding op allerlei afzonderlijke
onderzoekers en filosofen overging, kwam ze de middeleeuwen veilig door
en kreeg, ondanks de felle vervolgingen van de kerk, nieuwe bekendheid
in handen van adepten zoals Paracelsus en verschillende anderen, en
stierf ten slotte in Europa uit met graaf Saint-Germain en Cagliostro,
om uit het ijskoude scepticisme een toevluchtsoord te zoeken in haar
geboorteland in het Oosten.
In India heeft magie nooit opgehouden te bestaan; ze bloeit daar nog
net zo goed als altijd. Ze werd en wordt daar nog de ‘heilige
wetenschap’ genoemd en, evenals in het oude Egypte, alleen binnen
de geheime besloten ruimte van de tempels beoefend. Want ze is een wetenschap,
gebaseerd op occulte natuurkrachten; en niet alleen maar een blind geloof
in de napraterij van sluwe elementaren, die klaar staan om, wanneer
ze maar kunnen, met geweld te voorkomen dat werkelijke, ontlichaamde
geesten met hun geliefden in contact komen.
Enige tijd geleden wijdde een zekere Mendenhall enkele kolommen in
het Religio-Philosophical Journal aan de mysterieuze Broederschap
van Luxor waarin hij deze in twijfel trok en bekritiseerde. Hij deed
een vruchteloze poging om de genoemde Broederschap te dwingen hem te
antwoorden, en zo de sfinx te ontsluieren. Ik kan Mendenhall tevredenstellen.
De Broederschap van Luxor is een van de afdelingen van de Grote Loge
waarvan ik lid ben. Indien genoemde heer enige twijfel koestert over
mijn bewering – die hij zeker zal hebben – kan hij, als
hij dat verkiest, om informatie naar Lahore schrijven. Als de Zeven
van het Comité misschien zo onbeleefd zouden zijn hem niet te
antwoorden en weigerden hem de gewenste informatie te verstrekken, dan
kan ik hem een kleine schikking aanbieden. Voor zover ik me herinner,
heeft Mendenhall twee vrouwen in de geestenwereld. Deze beide dames
materialiseren bij M. Mott, en hebben vaak heel lange gesprekken met
hun echtgenoot, zoals laatstgenoemde ons verschillende keren, bekrachtigd
door zijn eigen handtekening, heeft verteld, en daaraan heeft toegevoegd
dat hij geen enkele twijfel koestert over de identiteit van de genoemde
geesten. Indien dit zo is, laat dan een van de overleden dames aan Mendenhall
de naam van die afdeling van de Grote Loge waartoe ik behoor, meedelen.
Voor werkelijke, echte, ontlichaamde geesten,
als beiden zijn wat ze beweren te zijn, is dit heel gemakkelijk; ze
hoeven maar inlichtingen aan andere geesten te vragen, mijn gedachten
te lezen, enz.; voor een ontlichaamde entiteit, een onsterfelijke geest,
is dit de eenvoudigste zaak van de wereld. Wanneer de heer die ik uitdaag,
hoewel ik niet het genoegen heb hem te kennen, mij dan de ware naam
van de afdeling vertelt – een naam die drie heren in New York,
die aangenomen neofieten van onze Loge zijn, goed kennen – dan
beloof ik aan Mendenhall de ware verklaring over de Broederschap te
geven, die niet uit geesten is samengesteld, zoals hij misschien denkt,
maar uit levende stervelingen, en bovendien zal ik, indien
hij dat wenst, hem rechtstreeks in contact met de Loge brengen, zoals
ik met anderen heb gedaan. Ik denk dat Mendenhall zal antwoorden dat
zo’n naam niet correct door de geesten kan worden gegeven, omdat
zo’n Loge of afdeling helemaal niet bestaat, en daarmee zal hij
de discussie sluiten.
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 33-41
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag