Spiritisme en occulte waarheid
[‘Spiritualism and occult truth’, The Theosophist,
februari 1882, blz. 113-5; CW 3:468-76]
The Spiritualist van 18 november schenkt aandacht aan het
artikel ‘Fragments of occult truth’ gepubliceerd in het
oktobernummer van The Theosophist, maar ze heeft het doel van
dat artikel niet helemaal begrepen, en nog minder de betekenis van de
inhoud ervan. Om verdere toelichting voor onze eigen lezers begrijpelijk
te maken, moeten we echter eerst de huidige opmerkingen van The
Spiritualist weergeven, die onder de kop ‘speculaties en
verzinsels’ als volgt luiden:
De zeer gewaardeerde schrijver van het beste Engelse
handboek over scheikunde, wijlen prof. W. Allen Miller, maakte in
de loop van een lezing gehouden voor het Royal Institution, bepaalde
feiten bekend, maar maakte er bezwaar tegen om een speculatieve hypothese
te presenteren die de oorzaken van de feiten scheen te verklaren.
Hij zei dat wanneer aantrekkelijke, maar onvoldoende bewezen hypothesen
zich eenmaal in het denken vastzetten, ze heel moeilijk zijn uit te
roeien, dat ze soms in de weg stonden om de waarheid te ontdekken,
dat ze vaak experimenten in een verkeerde richting stuurden, en dat
het beter was dat ze niet in het hoofd van jonge studenten van de
wetenschap zouden zitten.
Iemand die oorspronkelijk onderzoek doet, moet enige
speculatie in zijn hoofd hebben terwijl hij elk nieuw experiment uitvoert.
Zulke experimenten zijn vragen aan de natuur, en door haar antwoorden
worden vaak de ene speculatie na de andere de bodem ingeslagen, maar
geleidelijk wordt de onderzoeker op het juiste pad gebracht, en wordt
de voorheen onbekende wet onthuld, die daarna veilig en voor altijd
ten dienste van de mensheid kan worden gebruikt.
Heel anders is de werkwijze onder sommige psychologen.
Bij hen wordt in het denken een aantrekkelijke en plausibele hypothese
ontwikkeld, maar in plaats dat ze het verkeerd vinden om deze als
gezaghebbend te verkondigen voordat ze wordt gecontroleerd, vindt
men het handig om dat wel te doen; de noodzaak van feiten en bewijzen
wordt genegeerd, en het kan zijn dat een kerk of school van denken
wordt opgericht, waar mensen worden uitgenodigd om mee te doen en
voor het nieuwe dogma te strijden. Zo worden door een groep mensen
onbewezen speculaties met veel trompetgeschal aan de wereld opgedrongen,
in plaats van te worden getest, en in de meeste gevallen in de kiem
te worden gesmoord, overeenkomstig de methode van de wetenschapper.1
De huidige religieuze tijdschriften staan vol met
artikelen die niets anders dan speculaties bevatten die door de schrijvers
ervan als waarheden naar voren worden gebracht en als ideeën
die moeten worden gesteund en waarvoor moet worden gestreden. Zelden
wordt daarbij bescheiden opgemerkt: ‘Dit verklaart misschien
enkele punten die ons verbijsteren, maar totdat de waarheid van de
hypothese door feiten grondig is aangetoond, moet u ervoor oppassen
haar in uw denken niet als waarheid te beschouwen.’ Met ‘feiten’
bedoelen we niet noodzakelijkerwijs fysieke feiten, want er zijn aantoonbare
waarheden buiten het gebied van de fysica.
De bovenstaande gedachten zijn vaak bij ons opgekomen
tijdens het lezen van de bladzijden van The Theosophist,
en werden opnieuw gewekt door een interessant artikel in het laatste
nummer van het tijdschrift, waarin de aard van lichaam en geest van
de mens duidelijk in kaart worden gebracht in zeven onderdelen.2
Er staat geen woord als poging tot bewijs, en de uitspraken zijn alleen
van belang voor degenen die hun mening baseren op de gezaghebbende
beweringen van anderen, in plaats van op bewijsmateriaal dat zijzelf
hebben overwogen en onderzocht; en het is opmerkelijk dat de schrijver
zich er niet van bewust schijnt te zijn dat enig bewijs noodzakelijk
is. Als de wetenschappelijke methode was gevolgd, dan zouden bepaalde
feiten of waarheden zijn gegeven voorafgaand aan de beschrijving van
elk van de zeven onderdelen, in combinatie met de stelling dat die
waarheden de beweringen over de onderdelen aantonen en de onjuistheid
van alle hypothesen die ermee in strijd zijn.
Eindeloze speculaties en verzinsels zijn een soort
mentale losbandigheid die de wereld of de mensen die zich daaraan
overgeven weinig goed doet, en ze hebben in Europa soms een lichte
neiging vertoond om aan laatstgenoemden de kenmerken te geven van
een farizees zelfbewustzijn dat ze gevorderde religieuzen en filosofen
zijn die in een goddelijker sfeer verblijven dan degenen die werken
om hun meningen op goed gecontroleerde waarheden te baseren. Als de
schrijvers van die speculaties hun verantwoordelijkheid zouden inzien
en het voorbeeld zouden volgen van de grote en goede prof. Allen Miller,
zou negen tiende van hun tijd vrijkomen om goed werk te doen, zou
het verspillen van oceanen van drukinkt worden vermeden, en zou mentale
energie die besteed kan worden aan edele toepassingen niet langer
worden verspild. Het denken van mensen die altijd maar dromen en bespiegelingen
houden kan worden vergeleken met windmolens die onophoudelijk bezig
zijn met het vermalen van niets.3
Op dit moment wordt er veel te veel gespeculeerd,
en veel te weinig mensen geven aan goede ideeën een praktische
vorm. Hier in Londen vond in het afgelopen jaar veel onrecht plaats
dat voorkomen had kunnen worden, en er waren veel ernstige misstanden
die hadden kunnen worden rechtgezet, en te weinig mensen hebben zich
ingezet om in hun directe omgeving leed en misdaad tegen te gaan.
1. We willen niet wreed zijn, maar waar kan men gemakkelijker
‘onbewezen speculaties’ vinden die meer onbewezen zijn,
of die door ‘de wetenschapper in de kiem zouden worden gesmoord’,
dan bij die welke wekelijks in The Spiritualist worden geformuleerd?
2. ‘Fragments of occult truth’, The Theosophist,
Bombay, oktober, 1881, blz. 18-19.
3. Inderdaad. Al meer dan 30 jaar hebben zij die dromen en bespiegelingen
houden over de verklaring van ‘spiritistische’
verschijnselen hun molens dag en nacht laten draaien, en toch hebben
stervelingen en helpende ‘geesten’ de wereld tot nu toe
niets anders gebracht dan kaf.
We willen deze vragen niet met The Spiritualist bespreken
op de manier waarop rivaliserende religieuze sekten over hun meningsverschillen
in debat gaan. Bij het zoeken naar waarheid is geen plaats voor sektarisme,
en hoewel we denken dat de spiritisten er bij veel van hun belangrijkste
conclusies volledig naast zitten, moeten ze beslist worden erkend als
zoekers naar waarheid – zoals wijzelf. Als groep hebben ze werkelijk
recht op alle mogelijke respect omdat ze dapper hun onderzoek hebben
voortgezet ondanks de impopulaire conclusies ervan, en zich meer bekommerden
om wat hen als waarheid toescheen dan om de publieke opinie. De wereld
lachte om hen omdat ze dachten dat hun boodschappen méér
waren dan bedrieglijke trucs, omdat ze de verschijningen in hun seancekamer
beschouwden als bezoekers uit een andere wereld. Ze wisten heel goed
dat de boodschappen in veel gevallen evenmin bedrog waren als gebakken
aardappelen, dat mensen die ze bedrog noemden volkomen onzin praatten,
en eveneens dat de gematerialiseerde ‘geesten’, wat ze ook
waren, niet in alle gevallen de kussens en nachthemden van een assistent
van het medium waren, hoewel dat in sommige gevallen wel zo was.
Dus gingen ze dapper door, en oogstten een beloning die het dwaze succes
van onwetende buitenstaanders meer dan goedmaakte: de gedachte in contact
te staan met bovenmenselijke verschijnselen, en de opwinding van baanbrekend
onderzoek. Zelfs de opwinding die door vroege zeevaarders op onbekende
zeeën werd ervaren, was niet te vergelijken met de diepe interesse
die spiritistische onderzoekers (van een ontwikkelde soort) aanvankelijk
moeten hebben gevoeld toen ze zich in de fragiele boot van het mediumschap
begaven op de oceaan van de onbekende wereld. En als ze alle risico’s
daarvan hadden beseft, dan zou men bijna juichen over de moed waarmee
ze vertrokken, en evenzeer over hun onverschilligheid voor spot. Maar
de ketters van het ene tijdperk worden soms de orthodoxen van het volgende,
en de menselijke natuur is zo geneigd om haar fouten te herhalen, dat
de erfgenamen van de martelaren zich soms kunnen ontwikkelen tot de
vervolgers van een nieuwe generatie. Het moderne spiritisme neigt die
richting op te gaan, en we zijn vooral bezig om tegen die neiging, met
al haar kenmerken, te protesteren. De conclusies van het spiritisme,
onjuist en voorbarig als ze zijn, nemen de vorm aan van een orthodox
dogma; terwijl de feiten van het grote onderzoek, talrijk als ze zijn,
nog steeds chaotisch en ongeordend zijn, dringen hun verzamelaars eropaan
om ze uit te bouwen tot specifieke leringen over de toekomstige staat,
en ze zijn vaak even intolerant voor een mening die afwijkt van hun
leringen als de ouderwetse geloofsfanatici dat waren.
In feite hebben ze precies datgene gedaan waarvan The Spiritualist
ons nu beschuldigt, en ten onrechte omdat ze totaal niet begrijpen wat
occulte wetenschap werkelijk is: ze hebben zich volledig overgegeven
aan ‘speculaties en verzinsels’. Het is nogal belachelijk
dat deze beschuldiging aan ons wordt gericht op grond van onze ‘Fragments’.
De inhoud van dat artikel kwam erop neer dat spiritisten zich niet overhaast
een oordeel moeten vormen, niet haastig theorieën moeten ontwikkelen
op basis van experimenten in de seancekamer. Er kunnen zich allerlei
verschijnselen voordoen; pas ervoor op om ze verkeerd te interpreteren.
U kunt een verschijning voor u zien waarvan u weet dat deze volkomen
echt is, dat wil zeggen geen waardeloos bedrog door een frauduleus medium,
en deze kan eruitzien als een overleden vriend, maar concludeer daaruit
niet overhaast dat ze de geest van uw overleden vriend is, vorm geen
speculaties op basis van zo’n bedrieglijk verschijnsel. Luister
eerst naar de wijsheid van de oude filosofieën over zulke verschijningen,
en sta ons toe te wijzen op de redenen waarom we de ogenschijnlijk duidelijke
en begrijpelijke conclusie die uit de feiten wordt afgeleid, ontkennen.
En we zullen vervolgens uitleggen wat volgens ons – en we hebben
goede redenen om dit te denken – de aanvaarde theorie van serieuze
studenten van de oude filosofie is.
We herhaalden leringen die zo oud zijn als de piramiden, maar The
Spiritualist, die er tot nu toe geen aandacht aan heeft besteed,
schijnt werkelijk te denken dat wij ze spontaan als een hypothese hebben
ontwikkeld, zoals Figuier dat doet met zijn vermoedens in Le lendemain
de la mort, of Jules Verne met de zijne in zijn Autour de la
lune. Het is waar dat we geen gedrukte editie van de oude filosofieën
kunnen citeren, en de lezer niet naar een hoofdstuk en vers kunnen verwijzen
voor een tekst over de zeven beginselen. Maar alle diepzinnige studenten
van de mystieke literatuur zullen ongetwijfeld erkennen dat de door
ons gegeven uiteenzetting op verschillende manieren wordt gesteund door
de cryptische want voorzichtige geschriften van occulte schrijvers.
Natuurlijk zijn de voorwaarden van occulte studie zo ongewoon dat er
niets moeilijker is dan om voor elke verklaring die daarmee samenhangt
zijn ‘gezaghebbende bronnen’ te geven, maar niettemin staat
die studie wel heel ver af van ‘zweven in een luchtballon’.
Meerdere keren is verklaard dat de continuïteit van occulte kennis
onder ingewijde adepten het kenmerk is waardoor hun verklaringen aanbeveling
verdienen – iets wat volledig aanvaardbaar is voor mensen die
gaan begrijpen wat inwijding betekent en wat voor soort mensen de adepten
zijn. Sinds de tijd van Swedenborg waren er veel zieners die beweren
hun kennis over andere werelden uit feitelijke waarneming te hebben
verkregen, maar ze waren alleenstaande figuren, en waren door hun isolatie
het slachtoffer van misleidingen. Ieder intelligent mens zal dit intuïtief
beseffen, wat tot uitdrukking komt in zijn terughoudendheid om volledig
te vertrouwen op de uitspraken van zulke helderzienden. Maar in het
geval van regulier ingewijde zieners moet men bedenken dat we te maken
hebben met een bijzonder lange reeks personen die, omdat ze gewaarschuwd
zijn voor de verwarrende omstandigheden waarin ze komen te verkeren
wanneer hun spirituele waarnemingsvermogens worden getraind om stoffelijke
grenzen te overstijgen, in staat zijn om door te dringen tot de diepere
werkelijkheid van de dingen. Ze vormen een grote georganiseerde groep
zieners die elkaars conclusies controleren, elkaars ontdekkingen toetsen
en hun inzichten formuleren in een wetenschap van de geest die even
nauwkeurig en volkomen betrouwbaar is als de conclusies van elke tak
van de natuurwetenschap. Zulke ingewijden verkeren wat spirituele kennis
betreft in een positie waarin een regulier opgeleide professor van een
grote universiteit verkeert – wat literaire kennis betreft –
en iedereen kan inzien dat het onderwijs dat men van hem zou kunnen
ontvangen van hogere kwaliteit moet zijn dan het ruwe en onvolledige
onderwijs dat kan worden aangeboden door een autodidact. De speculaties
van de ingewijde worden in feite helemaal niet bedacht; ze worden door
de verzamelde wijsheid van eeuwen aan hem voorgelegd, en hij heeft ze
alleen maar gevolgd, gecontroleerd en in zich opgenomen.
Maar wanneer we verzekeren dat onze verklaring over de leringen van
deze absoluut betrouwbare occulte wetenschap méér is dan
een bewering en hypothese, dan kan men aanvoeren dat het bestaan van
zo’n groep ingewijden die continu wordt onderwezen, toch slechts
een bewering is en, voor de wereld in het algemeen, een hypothese. Met
betrekking tot dit bezwaar kunnen twee opmerkingen worden gemaakt. Ten
eerste dat er over het onderwerp een grote hoeveelheid geschriften bestaat
die kunnen worden geraadpleegd, en zoals spiritisten tegen de buitenwereld
zeggen ‘als u de literatuur van het spiritisme leest, zult u weten
hoe belachelijk het is om de werkelijkheid van spiritistische verschijnselen
te blijven ontkennen of eraan te twijfelen’, zo zeggen wij tegen
de spiritisten, ‘als u de literatuur van het occultisme leest,
dan zou het heel vreemd zijn als u nog twijfelt aan de continuïteit
van de inwijdingen’. Ten tweede kunnen we erop wijzen dat u de
vraag over het bestaan van ingewijden helemaal opzij kunt schuiven,
en toch in de filosofie van het occultisme, zoals uiteengezet door degenen
die wél in de veronderstelling verkeren dat ze hun onderricht
van bevoegde leraren hebben ontvangen, zulke logische redeneringen kunt
vinden dat het vreemd zal zijn als u het niet als een hypothese begint
te respecteren.
We zeggen niet dat de ‘Fragments’ die in ons oktobernummer
zijn gegeven een voldoende compleet schema van de dingen vormen om in
dit opzicht op grond van hun inherente waarde overtuigd te raken, maar
we zeggen dat ze zelfs op zichzelf genomen geen intuïtieve kritiek
oproepen zoals de alternatieve spiritistische theorie dat doet. Naarmate
we meer erts mogen putten uit de mijn waaruit de ‘Fragments’
zijn gehaald, zal geleidelijk blijken dat elk nieuw denkbeeld dat ter
overweging wordt voorgelegd aansluit bij wat eraan is voorafgegaan,
het versterkt, en op zijn beurt wordt versterkt. Is het niet opmerkelijk
dat zelfs enkele aantekeningen die we in ons decembernummer publiceerden
in antwoord op vragen over schepping, het denken helpen begrijpen hoe,
en met welke materialen, in het ene geval de elementaren, en in het
andere het automatisch werkende kamarupa van het medium, de gematerialiseerde
verschijning kunnen vormen die de spiritist beschouwt als de geest van
zijn overleden vriend?
Het gebeurt soms dat een gematerialiseerde geest als aandenken aan
zijn bezoek een kleine stukje van zijn spirituele (?) gewaad achterlaat.
Denkt de spiritist dat het stukje katoen uit het gebied van zuivere
geest is gekomen van waaruit de ontlichaamde ziel neerdaalt? Geen enkele
filosofisch ingestelde spiritist zou dat denken, maar als zo iemand
wat het gewaad betreft zou erkennen dat dit wordt gevormd uit de kosmische
stof van het heelal door de wil van de geest, die deze zichtbaar maakt
(als hij tot zover onze theorie aanneemt), volgt er dan niet redelijkerwijs
uit dat alle ‘stof’ van de gematerialiseerde bezoeker waarschijnlijk
ook op die manier moet zijn gevormd? En in dat geval, als de wil van
een geest zonder vorm de bijzondere vorm kan voortbrengen die de bezoeker
van een seance als zijn dode vriend herkent, doet hij dit dan niet door
de benodigde kenmerken te kopiëren uit een of ander register waartoe
hij als geest toegang heeft; en is het in dat geval niet duidelijk dat
een andere ‘geest’ eveneens dat vermogen heeft? Alleen al
door na te denken over de beginselen van schepping komt men in feite
rechtstreeks tot het inzicht dat uiterlijke gelijkenis van een gematerialiseerde
geest als bewijs van identiteit waardeloos is.
Nogmaals, de feiten van de spiritistische ervaring zelf bevestigen
de uitleg die we hebben gegeven. Is het niet zo dat de meeste spiritisten
met veel ervaring – afgezien van de enkelingen zoals ‘M.A.
(Oxon.)’, die helemaal niet op zoek zijn naar dode vrienden –
vroeg of laat altijd in een toestand van grote intellectuele ergernis
raken omdat hun onderzoek geen enkele vooruitgang boekt? Hoe komt het
dat na al die 20 jaar dat spiritisten met hun overleden vrienden hebben
gesproken hun kennis van de levensomstandigheden in de volgende wereld
óf nog zo wazig is als de verwarde verbeelding van een kanselredenaar,
óf, als ze al nauwkeurig is, grotesk materialistisch in haar
zogenaamde spiritualiteit? Als de geesten waren wat de spiritisten denken
dat ze zijn, is het dan niet duidelijk dat ze de hele situatie veel
begrijpelijker hadden moeten maken dan ze voor de meeste mensen is,
maar als ze zijn wat wij verzekeren dat ze werkelijk zijn, is het dan
niet duidelijk dat het enige wat ze kunnen doen precies is wat ze hebben
gedaan?
Maar om nu te besluiten, er hoeft toch geen vijandigheid te zijn, zoals
sommige spiritistische schrijvers schijnen te hebben gedacht, tussen
de spiritisten en onszelf, alleen omdat wij ter overweging een nieuwe
voorraad ideeën aanreiken – in feite alleen nieuw wat hun
toepassing op de huidige controverses betreft, maar oud genoeg gemeten
naar de eeuwen die op aarde zijn verstreken sinds ze werden ontwikkeld.
Een tuinman is niet vijandig tegenover rozen omdat hij zijn struiken
snoeit en verkondigt dat het ongepast is om slechte scheuten te laten
uitlopen beneden de enting. Met de spiritisten moeten de studenten van
het occultisme altijd banden van sympathie hebben, banden die ondenkbaar
zijn in de rumoerige wereld van aards materialisme en bijgeloof. Laten
ze een keer naar ons luisteren; laten ze ons erkennen als broeder-zoekers
naar de waarheid, al wordt die op onverwachte plaatsen gevonden. Ze
kunnen niet zo onbewust zijn van hun eigen gewoonten dat ze elke nieuwe
redenering weigeren aan te horen, omdat deze een geloof waar ze zich
goed bij voelen kan verstoren. Het was ongetwijfeld niet om zich goed
te voelen dat ze op het gebied van het religieuze denken weigerden om
met de stroom mee te zwemmen, en de beschutte gemeenschap van de achtenswaardige
orthodoxie verlieten, die het volste vertrouwen had in de toekomstige
staat zoals die wordt voorgeschreven door de aartsbisschop van Canterbury,
en in een veilige aankomst, zoals iemand die een kaartje heeft voor
de juiste zitplaats, alsof het een doorgaand rijtuig betreft naar het
paradijs zonder te hoeven overstappen. Zal het spiritisme het ongeloof
slechts overwinnen om dan te ontdekken dat het is afgegleden tot een
nieuwe kerk, en in zijn tweede jeugd, bij wijze van spreken, bezig is
in fauteuils weg te zakken, en geen recht meer heeft om geloofd te worden
of krachtig genoeg is voor verdere vooruitgang? Het is geen veelbelovend
teken voor een religieuze filosofie als men zich er te gemakkelijk bij
voelt, wanneer deze voor onze gespikkelde zielen te coulant een toevlucht
belooft met hoeri’s uit het islamitische Elysium, of de al te
huiselijke wereld van het ‘zomerland’ van de spiritisten.
We brengen onze vrienden en broeders in het spiritisme niet zomaar vederlichte
fantasieën, geen luchtige speculaties, als we hen een aantal moeizaam
verkregen fragmenten aanbieden van de machtige berg van occulte kennis,
waar we aan de voet van de nauwelijks toegankelijke hoogten hebben geleerd
om hun betekenis te begrijpen en naar waarde te schatten. En misschien
stelt men de vraag waarom we niet in een keer de hele boekrol van deze
zo geroemde filosofie ter beoordeling voorleggen, en op die manier duidelijk
haar alomvattende samenhang laten zien. Die vraag zal in elk geval door
nadenkende mensen die beseffen wat een alomvattende filosofie van het
heelal zou moeten zijn, bijna nooit worden gesteld. Men had evengoed
van Columbus kunnen verwachten dat hij Amerika in zijn schepen naar
Spanje meebracht. ‘Beste vrienden, Amerika zal niet naar u toekomen,’
zou hij misschien hebben gezegd, ‘maar ligt aan de overkant van
het water, en als u reist zoals ik heb gedaan, en de golven u niet opslokken,
zult u het misschien eveneens vinden.’
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 492-500
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag