H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Zijn dromen slechts zinloze beelden?

[‘Are dreams but idle visions?’, The Theosophist, januari 1882, blz. 104-5; CW 3:433-8]

[In een brief aan The Theosophist wordt gevraagd een verklaring te geven voor twee dromen waarin een hindoe, toen hij ver van huis was, zag dat zijn vrouw leed aan cholera; het beeld in zijn dromen werd enkele uren later bevestigd door een brief. – Vertaler]

‘Dromen zijn slechts intermezzi die door verbeeldingskracht worden gemaakt’,1 zegt Dryden ons; misschien om te laten zien dat zelfs een dichter af en toe zijn muze ondergeschikt maakt aan pseudo-wetenschappelijke vooroordelen.

1. Fables: The Cock and the Fox, blz. 325.

Het door de vraagsteller gegeven voorbeeld behoort tot een categorie van uitzonderlijke gevallen van het droomleven; de meeste dromen zijn, inderdaad, slechts ‘intermezzi die door verbeeldingskracht worden gemaakt’. Het is het beleid van de materialistische, nuchtere wetenschap om zulke uitzonderingen volledig te negeren, misschien omdat de uitzondering de regel bevestigt – maar we denken dat het eerder is om de lastige taak te vermijden om zulke uitzonderingen te verklaren. Sterker nog, als één enkel geval zich moeilijk laat indelen bij de ‘vreemde toevalligheden’ – wat sceptici zo graag doen – dan zouden profetische, of geverifieerde, dromen een volledige herstructurering van de fysiologie nodig maken. Evenals bij de frenologie zouden de erkenning en aanvaarding door de wetenschap van profetische dromen – en dus de erkenning van de beweringen van de theosofie en het spiritisme – ‘een nieuwe educatieve, sociale, politieke en theologische wetenschap met zich meebrengen’. Resultaat: De wetenschap zal noch dromen, noch spiritisme of occultisme ooit erkennen.

De menselijke natuur is een afgrond die door de fysiologie en de menselijke wetenschap in het algemeen minder diep gepeild is dan door sommige mensen die nog nooit van fysiologie hebben gehoord. Nooit zijn de hooggeleerden van de Royal Society die over de wetenschap waken, meer verbijsterd dan wanneer ze voor dat onoplosbare raadsel komen te staan: de innerlijke natuur van de mens. De sleutel om dit raadsel op te lossen ligt in de dualiteit van de mens. Maar deze sleutel weigeren ze te gebruiken, zich welbewust van het feit dat, wanneer de deur van het allerheiligste eenmaal wordt geopend, ze genoodzaakt zullen zijn hun geliefde theorieën en definitieve conclusies stuk voor stuk te laten varen. Meer dan eens is bewezen dat deze slechts stokpaardjes zijn, onjuist, zoals alles wat gebaseerd is op en uitgaat van onjuiste en onvolledige vooronderstellingen. Als we tevreden moeten blijven met de halve verklaringen van de fysiologie over de zinloze dromen, hoe moeten we dan de talrijke gevallen verklaren waarin is vastgesteld dat de droom wel is uitgekomen? Te zeggen dat de mens een tweeledig wezen is; dat de mens – om de woorden van Paulus te gebruiken – ‘een aards lichaam en een spiritueel lichaam heeft’1 – en dat hij daarom noodzakelijkerwijs een dubbel stel zintuigen moet hebben – komt volgens de ontwikkelde scepticus neer op het uitspreken van een onvergeeflijke, heel onwetenschappelijke misvatting. Toch moet dit uitgesproken worden – ondanks de wetenschap.

1. 1 Cor. 15:44.

De mens is ontegenzeglijk begiftigd met twee stel zintuigen: met natuurlijke of fysieke zintuigen – deze kunnen gerust aan de fysiologie worden overgelaten; en met subnatuurlijke of spirituele zintuigen, die volledig tot het gebied van de psychologie behoren. Het Latijnse woord ‘sub’ wordt hier in een betekenis gebruikt die lijnrecht tegenover de betekenis staat die het in bijvoorbeeld de scheikunde heeft. In ons geval is het geen voorzetsel, maar een voorvoegsel, zoals in ‘onder-toon’ of ‘onder-bas’ in de muziek. Zoals de gezamenlijke klank van de natuur een bepaalde, enkelvoudige toon blijkt te zijn – een grondtoon die vanaf en door de eeuwigheid trilt, en die onmiskenbaar een eigen bestaan heeft en alleen voor een uitermate fijn gehoor1 waarneembaar is – evenzo blijkt de duidelijke harmonie of disharmonie van de uiterlijke natuur van de mens voor de opmerkzame beschouwer geheel afhankelijk te zijn van de aard van de grondtoon die door de innerlijke mens voor de uiterlijke wordt aangeslagen. Het is het spirituele ego of het zelf dat als fundamentele basis dient, en de toon bepaalt van het hele leven van de mens – dat meest grillige, onzekere en veranderlijke van alle instrumenten, en dat meer dan enig ander steeds opnieuw moet worden gestemd; alleen de stem van dit ego ligt, evenals de onder-bas bij een orgel, ten grondslag aan de melodie van zijn hele leven – ongeacht of zijn tonen lieflijk of scherp, harmonisch of wild, legato of pizzicato zijn.

1. Deze toon zou volgens deskundigen de middelste F van de piano zijn.

Daarom zeggen we dat de mens naast fysieke ook spirituele hersenen heeft. Terwijl eerstgenoemde voor hun graad van ontvankelijkheid geheel afhankelijk zijn van hun eigen fysieke samenstelling en ontwikkeling, zijn ze anderzijds geheel ondergeschikt aan laatstgenoemde, omdat alleen het spirituele ego – al naar gelang het meer neigt naar zijn hoogste twee beginselen1 of naar zijn fysieke omhulsel – op de uiterlijke hersenen een min of meer levendig beeld kan afdrukken van zuiver spirituele of onstoffelijke zaken. De scherpzinnigheid van de verstandelijke gevoelens van het innerlijke ego en de spirituele ontwikkeling van zijn vermogens bepalen dus in hoeverre dit ego de indruk van de taferelen die zijn halfspirituele hersenen waarnemen – de woorden die deze horen en wat ze voelen – kan overbrengen op de slapende, fysieke hersenen van de uiterlijke mens. Hoe sterker de spirituele vermogens van de mens zijn, des te gemakkelijker zal het voor het ego zijn om de slapende hersenhelften wakker te roepen, om de sensorische zenuwknopen en de kleine hersenen tot activiteit aan te sporen, en eerstgenoemde – die tijdens de diepe slaap van de mens altijd volkomen passief zijn en in rust verkeren – te doordringen met het levendige beeld van het onderwerp dat op die manier wordt overgebracht.

1. Het zesde beginsel, of de spirituele ziel, en het zevende – zijn zuiver spirituele beginsel, de ‘geest’ of parabrahman, de emanatie van het onbewuste absolute. (Zie ‘Fragments of occult truth’, nr. 1.)

In een zinnelijk, niet-spiritueel mens, in iemand die door zijn levenswijze en zijn dierlijke neigingen en hartstochten zijn vijfde beginsel of dierlijk astrale ego geheel van zijn hogere ‘spirituele ziel’ heeft losgemaakt; en ook in de mens die door zijn harde, fysieke arbeid zijn stoffelijk lichaam zo heeft uitgeput dat het hem tijdelijk ongevoelig maakt voor de stem en de aanraking van zijn astrale ziel – in beide mensen verkeren de hersenen gedurende de slaap in een staat van volledige verdoving en totale inactiviteit. Zulke personen zullen zelden of nooit dromen hebben, en zeker nooit ‘visioenen die uitkomen’. Als voor eerstgenoemde de tijd van ontwaken nadert, en zijn slaap lichter wordt, beginnen er mentale veranderingen op te treden, en deze zullen dromen samenstellen waarin het intellect geen rol speelt; zijn halfontwaakte hersenen zullen hem alleen maar beelden tonen die slechts de vage, grillige reproducties zijn van zijn leefgewoonten. Bij laatstgenoemde zal – tenzij hij sterk in beslag wordt genomen door een bijzondere gedachte – zijn altijd aanwezige drang tot activiteit hem niet toestaan in die staat van half-slaap te blijven, waarin we, terwijl het bewustzijn begint terug te keren, allerlei soorten dromen zien, maar zal hem onmiddellijk, zonder overgang, helemaal wakker maken.

Aan de andere kant, hoe spiritueler een mens, hoe sterker zijn verbeeldingskracht, des te groter de kans dat hij in visioenen de nauwkeurige indrukken ontvangt die hem door zijn alziende en altijd-wakende ego worden meegedeeld. De spirituele zintuigen van laatstgenoemde, die niet worden gehinderd door belemmeringen van de fysieke zintuigen, staan in direct contact met zijn hoogste spirituele beginsel; en dit laatstgenoemde, hoewel dit zelf quasi-onbewust is – een deel van het volstrekt onbewuste, want volstrekt onstoffelijke absolute1 – heeft toch in zichzelf de inherente vermogens van alwetendheid, alomtegenwoordigheid en almacht, die, zodra de zuivere essentie in contact komt met zuiver verfijnde en (voor ons) onweegbare stof, deze eigenschappen tot op zekere hoogte aan het even zuivere astrale ego meedeelt. Daarom zullen heel spirituele mensen visioenen en dromen hebben tijdens de slaap en zelfs tijdens de uren dat ze wakker zijn: zij zijn de sensitieven, de geboren zieners, nu ruwweg ‘spirituele mediums’ genoemd, waarbij dan geen onderscheid wordt gemaakt tussen een subjectieve ziener, een gehypnotiseerde proefpersoon of zelfs een adept – iemand die zich geheel onafhankelijk heeft gemaakt van zijn fysieke natuur, en de uiterlijke mens geheel aan de innerlijke onderworpen heeft. Zij die minder spiritueel begaafd zijn, zullen zulke dromen slechts sporadisch hebben, en de nauwkeurigheid daarvan is afhankelijk van de kracht van hun gevoelens met betrekking tot het waargenomen voorwerp.

1. Tegen deze leer zullen door de theïsten en spiritisten allerlei bezwaren worden gemaakt. Het is duidelijk dat er niet van ons verwacht kan worden dat we in het kleine bestek van een kort artikel een volledige verklaring geven van deze heel diepzinnige en esoterische leer. Als men zegt dat het absolute bewustzijn onbewust is van zijn bewustzijn, en dus voor het beperkte verstand van de mens ‘absoluut onbewustzijn’ moet zijn, lijkt het alsof men het over een vierkante driehoek heeft. We hopen de stelling verder uiteen te zetten in een van de komende afleveringen van ‘Fragments of occult truth’, waarvan we misschien een reeks zullen publiceren. We zullen dan misschien tot tevredenheid van de niet-bevooroordeelde lezer bewijzen dat het absolute, of het onvoorwaardelijke, en (vooral) dat wat nergens mee in verband staat, slechts een denkbeeldige abstractie is, een fictie, tenzij we het vanuit het standpunt en in het licht van de meer ontwikkelde pantheïst kunnen zien. Om dit te doen, moeten we het absolute beschouwen als niets anders dan het totaal van alle intelligenties – de totaliteit van alle bestaansvormen – dat zich alleen kan manifesteren door de samenhang van zijn delen, want afgezien van zijn verschijnselen is Het absoluut onkenbaar en niet-bestaand, en is volledig afhankelijk van zijn steeds met elkaar in wisselwerking staande krachten, die op hun beurt afhankelijk zijn van de ene grote wet.

Als we serieuzer op het geval van Babu Jugut Chunder zouden zijn ingegaan, dan waren we te weten gekomen dat hij of zijn vrouw om een of meerdere redenen intens gehecht was aan de ander, of dat de kwestie van haar leven of dood voor een van hen of voor beiden van buitengewoon belang was. ‘Een ziel stuurt een bericht aan een andere ziel’, is een oud gezegde. Daarom zijn er voorgevoelens, dromen en visioenen. In ieder geval waren er geen ‘ontlichaamde’ geesten aan het werk, en zeker niet in deze droom; de waarschuwing was uitsluitend het gevolg van één van de twee levende en geïncarneerde ego’s, of van hen beide.

Daarom staat de wetenschap wat dit onderwerp van bevestigde dromen betreft, evenals in zoveel andere gevallen, voor een onopgelost raadsel, waarvan de onoplosbaarheid door haar eigen materialistische koppigheid, en haar traditionele routinebeleid, ontstaat. Want, óf de mens is een tweevoudig wezen, met een innerlijk ego1 in zich, waarbij dit ego de ‘werkelijke’ mens is die onafhankelijk is van de uiterlijke mens en meer of minder van hem verschilt overeenkomstig de sterkere of zwakkere invloed van het stoffelijk lichaam; een ego met zintuigen die een veel ruimer gebied bestrijken dan het bereik van de fysieke zintuigen van de mens; een ego dat het sterven van zijn uiterlijk omhulsel overleeft – tenminste voor enige tijd, zelfs wanneer het door een verkeerde manier van leven geen volkomen vereniging met zijn spirituele hogere zelf tot stand heeft kunnen brengen, d.w.z. zijn individualiteit ermee één laten worden (terwijl de persoonlijkheid in elk van de gevallen geleidelijk afsterft); óf het getuigenis van miljoenen mensen gedurende enkele duizenden jaren, en het bewijs in onze eigen eeuw geleverd door honderden van de meest ontwikkelde mensen – vaak de grootste lichten van de wetenschap – betekenen niets. Met uitzondering van een handjevol wetenschappelijke autoriteiten – omringd door een vurige menigte van twijfelaars en pseudo-wetenschappers, die, omdat ze nooit iets gezien hebben, het recht opeisen om alles te ontkennen – wordt de wereld tot een groot gekkenhuis verklaard! Dit heeft echter één bijzondere afdeling. Deze is gereserveerd voor diegenen die hebben bewezen over gezond verstand te beschikken, en moeten noodzakelijkerwijs als bedriegers en leugenaars worden beschouwd.

1. Of het nu om één afzonderlijk ego, of ziel, gaat zoals de spiritisten bevestigen, of om meerdere – d.w.z. een samenstelling van zeven beginselen, zoals de oosterse esoterie onderwijst – is nu niet aan de orde. Laten we eerst door onze gezamenlijke ervaring naar voren te brengen, bewijzen dat er in de mens iets meer is dan de kracht en stof van Büchner.

De materialistische wetenschap spreekt op gezaghebbende toon over het verschijnsel ‘dromen’. Heeft ze dit onderwerp dan zo grondig bestudeerd dat ze niets meer te leren heeft? Helemaal niet. Gewaarwording en wilsuiting, verstand en instinct worden als verschijnselen natuurlijk allemaal gemanifesteerd door middel van de kanalen van de zenuwcentra, waarvan de hersenen de belangrijkste zijn. De bijzondere substantie door middel waarvan deze werkingen plaatsvinden, bestaat uit zenuwcellen en zenuwvezels, en laatstgenoemde worden alleen beschouwd als middel om indrukken door te geven van of naar de zenuwcel. En hoewel deze fysiologische functie door de wetenschap wordt onderscheiden of verdeeld in drie soorten – de motorische, de sensitieve en de verbindende functie – blijft de mysterieuze werking van het verstand voor de grote fysiologen even mysterieus en verbijsterend als in de tijd van Hippocrates. De wetenschappelijke hypothese dat er misschien een vierde groep bestaat die met de werking van het denken verband houdt, heeft niet geholpen om het probleem op te lossen; ze heeft zelfs niet het geringste straaltje licht op het onpeilbare mysterie kunnen werpen. En dat zullen onze wetenschappers ook nooit doorgronden, tenzij ze de hypothese aanvaarden dat de mens een tweeledig wezen is.

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 487-92

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag