Zijn dromen slechts zinloze beelden?
[‘Are dreams but idle visions?’, The Theosophist,
januari 1882, blz. 104-5; CW 3:433-8]
[In een brief aan The Theosophist wordt
gevraagd een verklaring te geven voor twee dromen waarin een hindoe,
toen hij ver van huis was, zag dat zijn vrouw leed aan cholera; het
beeld in zijn dromen werd enkele uren later bevestigd door een brief.
– Vertaler]
‘Dromen zijn slechts intermezzi die door verbeeldingskracht worden
gemaakt’,1 zegt Dryden ons; misschien
om te laten zien dat zelfs een dichter af en toe zijn muze ondergeschikt
maakt aan pseudo-wetenschappelijke vooroordelen.
1. Fables: The Cock and the Fox, blz. 325.
Het door de vraagsteller gegeven voorbeeld behoort tot een categorie
van uitzonderlijke gevallen van het droomleven; de meeste dromen zijn,
inderdaad, slechts ‘intermezzi die door verbeeldingskracht worden
gemaakt’. Het is het beleid van de materialistische, nuchtere
wetenschap om zulke uitzonderingen volledig te negeren, misschien omdat
de uitzondering de regel bevestigt – maar we denken dat het eerder
is om de lastige taak te vermijden om zulke uitzonderingen te verklaren.
Sterker nog, als één enkel geval zich moeilijk laat indelen
bij de ‘vreemde toevalligheden’ – wat sceptici zo
graag doen – dan zouden profetische, of geverifieerde, dromen
een volledige herstructurering van de fysiologie nodig maken. Evenals
bij de frenologie zouden de erkenning en aanvaarding door de wetenschap
van profetische dromen – en dus de erkenning van de beweringen
van de theosofie en het spiritisme – ‘een nieuwe educatieve,
sociale, politieke en theologische wetenschap met zich meebrengen’.
Resultaat: De wetenschap zal noch dromen, noch spiritisme of occultisme
ooit erkennen.
De menselijke natuur is een afgrond die door de fysiologie en de menselijke
wetenschap in het algemeen minder diep gepeild is dan door sommige mensen
die nog nooit van fysiologie hebben gehoord. Nooit zijn de hooggeleerden
van de Royal Society die over de wetenschap waken, meer verbijsterd
dan wanneer ze voor dat onoplosbare raadsel komen te staan: de innerlijke
natuur van de mens. De sleutel om dit raadsel op te lossen ligt in de
dualiteit van de mens. Maar deze sleutel weigeren ze te gebruiken, zich
welbewust van het feit dat, wanneer de deur van het allerheiligste eenmaal
wordt geopend, ze genoodzaakt zullen zijn hun geliefde theorieën
en definitieve conclusies stuk voor stuk te laten varen. Meer dan eens
is bewezen dat deze slechts stokpaardjes zijn, onjuist, zoals alles
wat gebaseerd is op en uitgaat van onjuiste en onvolledige vooronderstellingen.
Als we tevreden moeten blijven met de halve verklaringen van de fysiologie
over de zinloze dromen, hoe moeten we dan de talrijke gevallen verklaren
waarin is vastgesteld dat de droom wel is uitgekomen? Te zeggen dat
de mens een tweeledig wezen is; dat de mens – om de woorden van
Paulus te gebruiken – ‘een aards lichaam en een spiritueel
lichaam heeft’1 – en dat hij
daarom noodzakelijkerwijs een dubbel stel zintuigen moet hebben –
komt volgens de ontwikkelde scepticus neer op het uitspreken van een
onvergeeflijke, heel onwetenschappelijke misvatting. Toch moet dit uitgesproken
worden – ondanks de wetenschap.
1. 1 Cor. 15:44.
De mens is ontegenzeglijk begiftigd met twee stel zintuigen: met natuurlijke
of fysieke zintuigen – deze kunnen gerust aan de fysiologie worden
overgelaten; en met subnatuurlijke of spirituele zintuigen, die volledig
tot het gebied van de psychologie behoren. Het Latijnse woord ‘sub’
wordt hier in een betekenis gebruikt die lijnrecht tegenover de betekenis
staat die het in bijvoorbeeld de scheikunde heeft. In ons geval is het
geen voorzetsel, maar een voorvoegsel, zoals in ‘onder-toon’
of ‘onder-bas’ in de muziek. Zoals de gezamenlijke klank
van de natuur een bepaalde, enkelvoudige toon blijkt te zijn –
een grondtoon die vanaf en door de eeuwigheid trilt, en die onmiskenbaar
een eigen bestaan heeft en alleen voor een uitermate fijn gehoor1
waarneembaar is – evenzo blijkt de duidelijke harmonie of disharmonie
van de uiterlijke natuur van de mens voor de opmerkzame beschouwer geheel
afhankelijk te zijn van de aard van de grondtoon die door de innerlijke
mens voor de uiterlijke wordt aangeslagen. Het is het spirituele
ego of het zelf
dat als fundamentele basis dient, en de toon bepaalt van het hele leven
van de mens – dat meest grillige, onzekere en veranderlijke van
alle instrumenten, en dat meer dan enig ander steeds opnieuw moet worden
gestemd; alleen de stem van dit ego ligt, evenals de onder-bas bij een
orgel, ten grondslag aan de melodie van zijn hele leven – ongeacht
of zijn tonen lieflijk of scherp, harmonisch of wild, legato of pizzicato
zijn.
1. Deze toon zou volgens deskundigen de middelste F van
de piano zijn.
Daarom zeggen we dat de mens naast fysieke ook spirituele hersenen
heeft. Terwijl eerstgenoemde voor hun graad van ontvankelijkheid geheel
afhankelijk zijn van hun eigen fysieke samenstelling en ontwikkeling,
zijn ze anderzijds geheel ondergeschikt aan laatstgenoemde, omdat alleen
het spirituele ego – al naar gelang het meer neigt naar zijn hoogste
twee beginselen1 of naar zijn fysieke omhulsel
– op de uiterlijke hersenen een min of meer levendig beeld kan
afdrukken van zuiver spirituele of onstoffelijke zaken. De scherpzinnigheid
van de verstandelijke gevoelens van het innerlijke ego en de spirituele
ontwikkeling van zijn vermogens bepalen dus in hoeverre dit ego de indruk
van de taferelen die zijn halfspirituele hersenen waarnemen –
de woorden die deze horen en wat ze voelen – kan overbrengen op
de slapende, fysieke hersenen van de uiterlijke mens. Hoe sterker de
spirituele vermogens van de mens zijn, des te gemakkelijker zal het
voor het ego zijn om de slapende hersenhelften wakker te roepen, om
de sensorische zenuwknopen en de kleine hersenen tot activiteit aan
te sporen, en eerstgenoemde – die tijdens de diepe slaap van de
mens altijd volkomen passief zijn en in rust verkeren – te doordringen
met het levendige beeld van het onderwerp dat op die manier wordt overgebracht.
1. Het zesde beginsel, of de spirituele ziel, en het
zevende – zijn zuiver spirituele beginsel, de ‘geest’
of parabrahman, de emanatie van het onbewuste absolute. (Zie ‘Fragments
of occult truth’, nr. 1.)
In een zinnelijk, niet-spiritueel mens, in iemand die door zijn levenswijze
en zijn dierlijke neigingen en hartstochten zijn vijfde beginsel of
dierlijk astrale ego geheel van zijn hogere ‘spirituele ziel’
heeft losgemaakt; en ook in de mens die door zijn harde, fysieke arbeid
zijn stoffelijk lichaam zo heeft uitgeput dat het hem tijdelijk ongevoelig
maakt voor de stem en de aanraking van zijn astrale ziel – in
beide mensen verkeren de hersenen gedurende de slaap in een staat van
volledige verdoving en totale inactiviteit. Zulke personen zullen zelden
of nooit dromen hebben, en zeker nooit ‘visioenen die uitkomen’.
Als voor eerstgenoemde de tijd van ontwaken nadert, en zijn slaap lichter
wordt, beginnen er mentale veranderingen op te treden, en deze zullen
dromen samenstellen waarin het intellect geen rol speelt; zijn halfontwaakte
hersenen zullen hem alleen maar beelden tonen die slechts de vage, grillige
reproducties zijn van zijn leefgewoonten. Bij laatstgenoemde zal –
tenzij hij sterk in beslag wordt genomen door een bijzondere gedachte
– zijn altijd aanwezige drang tot activiteit hem niet toestaan
in die staat van half-slaap te blijven, waarin we, terwijl het bewustzijn
begint terug te keren, allerlei soorten dromen zien, maar zal hem onmiddellijk,
zonder overgang, helemaal wakker maken.
Aan de andere kant, hoe spiritueler een mens, hoe sterker zijn verbeeldingskracht,
des te groter de kans dat hij in visioenen de nauwkeurige indrukken
ontvangt die hem door zijn alziende en altijd-wakende ego worden meegedeeld.
De spirituele zintuigen van laatstgenoemde, die niet worden gehinderd
door belemmeringen van de fysieke zintuigen, staan in direct contact
met zijn hoogste spirituele beginsel; en dit laatstgenoemde, hoewel
dit zelf quasi-onbewust is – een deel van het volstrekt onbewuste,
want volstrekt onstoffelijke absolute1 –
heeft toch in zichzelf de inherente vermogens van alwetendheid, alomtegenwoordigheid
en almacht, die, zodra de zuivere essentie in contact komt met zuiver
verfijnde en (voor ons) onweegbare stof, deze eigenschappen tot op zekere
hoogte aan het even zuivere astrale ego meedeelt. Daarom zullen
heel spirituele mensen visioenen en dromen hebben tijdens de slaap en
zelfs tijdens de uren dat ze wakker zijn: zij zijn de sensitieven, de
geboren zieners, nu ruwweg ‘spirituele mediums’
genoemd, waarbij dan geen onderscheid wordt gemaakt tussen een subjectieve
ziener, een gehypnotiseerde proefpersoon of zelfs een adept
– iemand die zich geheel onafhankelijk heeft gemaakt van zijn
fysieke natuur, en de uiterlijke mens geheel aan de innerlijke
onderworpen heeft. Zij die minder spiritueel begaafd zijn, zullen zulke
dromen slechts sporadisch hebben, en de nauwkeurigheid daarvan is afhankelijk
van de kracht van hun gevoelens met betrekking tot het waargenomen voorwerp.
1. Tegen deze leer zullen door de theïsten en spiritisten
allerlei bezwaren worden gemaakt. Het is duidelijk dat er niet van ons
verwacht kan worden dat we in het kleine bestek van een kort artikel
een volledige verklaring geven van deze heel diepzinnige en esoterische
leer. Als men zegt dat het absolute bewustzijn onbewust is van zijn
bewustzijn, en dus voor het beperkte verstand van de mens ‘absoluut
onbewustzijn’ moet zijn, lijkt het alsof men het over een vierkante
driehoek heeft. We hopen de stelling verder uiteen te zetten in een
van de komende afleveringen van ‘Fragments of occult truth’,
waarvan we misschien een reeks zullen publiceren. We zullen dan misschien
tot tevredenheid van de niet-bevooroordeelde lezer bewijzen dat het
absolute, of het onvoorwaardelijke, en (vooral) dat wat nergens mee
in verband staat, slechts een denkbeeldige abstractie is, een fictie,
tenzij we het vanuit het standpunt en in het licht van de meer ontwikkelde
pantheïst kunnen zien. Om dit te doen, moeten we het absolute beschouwen
als niets anders dan het totaal van alle intelligenties – de totaliteit
van alle bestaansvormen – dat zich alleen kan manifesteren door
de samenhang van zijn delen, want afgezien van zijn verschijnselen is
Het absoluut onkenbaar en niet-bestaand, en is volledig afhankelijk
van zijn steeds met elkaar in wisselwerking staande krachten, die op
hun beurt afhankelijk zijn van de ene grote
wet.
Als we serieuzer op het geval van Babu Jugut Chunder zouden zijn ingegaan,
dan waren we te weten gekomen dat hij of zijn vrouw om een of meerdere
redenen intens gehecht was aan de ander, of dat de kwestie van haar
leven of dood voor een van hen of voor beiden van buitengewoon belang
was. ‘Een ziel stuurt een bericht aan een andere ziel’,
is een oud gezegde. Daarom zijn er voorgevoelens, dromen en visioenen.
In ieder geval waren er geen ‘ontlichaamde’ geesten aan
het werk, en zeker niet in deze droom; de waarschuwing was uitsluitend
het gevolg van één van de twee levende en geïncarneerde
ego’s, of van hen beide.
Daarom staat de wetenschap wat dit onderwerp van bevestigde dromen
betreft, evenals in zoveel andere gevallen, voor een onopgelost raadsel,
waarvan de onoplosbaarheid door haar eigen materialistische koppigheid,
en haar traditionele routinebeleid, ontstaat. Want, óf de mens
is een tweevoudig wezen, met een innerlijk ego1
in zich, waarbij dit ego de ‘werkelijke’ mens is die onafhankelijk
is van de uiterlijke mens en meer of minder van hem verschilt overeenkomstig
de sterkere of zwakkere invloed van het stoffelijk lichaam; een ego
met zintuigen die een veel ruimer gebied bestrijken dan het bereik van
de fysieke zintuigen van de mens; een ego dat het sterven van zijn uiterlijk
omhulsel overleeft – tenminste voor enige tijd, zelfs wanneer
het door een verkeerde manier van leven geen volkomen vereniging met
zijn spirituele hogere zelf tot stand heeft kunnen brengen, d.w.z. zijn
individualiteit ermee één laten worden (terwijl
de persoonlijkheid in elk van de gevallen geleidelijk afsterft);
óf het getuigenis van miljoenen mensen gedurende enkele duizenden
jaren, en het bewijs in onze eigen eeuw geleverd door honderden van
de meest ontwikkelde mensen – vaak de grootste lichten van de
wetenschap – betekenen niets. Met uitzondering van een handjevol
wetenschappelijke autoriteiten – omringd door een vurige menigte
van twijfelaars en pseudo-wetenschappers, die, omdat ze nooit iets gezien
hebben, het recht opeisen om alles te ontkennen – wordt de wereld
tot een groot gekkenhuis verklaard! Dit heeft echter één
bijzondere afdeling. Deze is gereserveerd voor diegenen die hebben bewezen
over gezond verstand te beschikken, en moeten noodzakelijkerwijs als
bedriegers en leugenaars
worden beschouwd.
1. Of het nu om één afzonderlijk ego, of
ziel, gaat zoals de spiritisten bevestigen, of om meerdere – d.w.z.
een samenstelling van zeven beginselen, zoals de oosterse esoterie onderwijst
– is nu niet aan de orde. Laten we eerst door onze gezamenlijke
ervaring naar voren te brengen, bewijzen dat er in de mens iets meer
is dan de kracht en stof van Büchner.
De materialistische wetenschap spreekt op gezaghebbende toon over het
verschijnsel ‘dromen’. Heeft ze dit onderwerp dan zo grondig
bestudeerd dat ze niets meer te leren heeft? Helemaal niet. Gewaarwording
en wilsuiting, verstand en instinct worden als verschijnselen natuurlijk
allemaal gemanifesteerd door middel van de kanalen van de zenuwcentra,
waarvan de hersenen de belangrijkste zijn. De bijzondere substantie
door middel waarvan deze werkingen plaatsvinden, bestaat uit zenuwcellen
en zenuwvezels, en laatstgenoemde worden alleen beschouwd als middel
om indrukken door te geven van of naar de zenuwcel. En hoewel deze fysiologische
functie door de wetenschap wordt onderscheiden of verdeeld in drie soorten
– de motorische, de sensitieve en de verbindende functie –
blijft de mysterieuze werking van het verstand voor de grote fysiologen
even mysterieus en verbijsterend als in de tijd van Hippocrates. De
wetenschappelijke hypothese dat er misschien een vierde groep bestaat
die met de werking van het denken verband houdt, heeft niet geholpen
om het probleem op te lossen; ze heeft zelfs niet het geringste straaltje
licht op het onpeilbare mysterie kunnen werpen. En dat zullen onze wetenschappers
ook nooit doorgronden, tenzij ze de hypothese aanvaarden dat de mens
een tweeledig wezen is.
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 487-92
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag