H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Is schepping voor de mens mogelijk?

[‘Is creation possible for man?’, The Theosophist, december 1881, blz. 79-80; CW 3:377-80]


Aan de redactrice van The Theosophist:

Madame. Toen ik onlangs met een vriend sprak, die, net als ik, zonder een theosoof te zijn, veel belangstelling heeft voor de ontwikkelingen in uw Society, maakte ik zomaar de opmerking dat aan de ‘Broeders van de eerste afdeling’ zulke grote krachten worden toegeschreven dat zelfs schepping voor hen soms niet onmogelijk is. Ter ondersteuning van mijn stelling geef ik het voorbeeld van hun eigen kop en schotel verschijnsel, dat Sinnett in zijn Occult World beschrijft, een verschijnsel dat volgens mij meer scheen te zijn dan alleen maar de reproductie, verplaatsing of het uit zijn schuilplaats tevoorschijn brengen van een verloren of gestolen artikel, zoals de broche. Mijn vriend maakte echter hevig bezwaar tegen mijn bewering – en merkte op dat schepping voor de mens niet mogelijk was, welke andere dingen hij misschien ook zou kunnen verrichten.

Er was een tijd in de geschiedenis van mijn veelbewogen leven (veelbewogen wat betreft de enorme zee van twijfel en ongeloof waarop ik al meer dan twintig jaar heen en weer word geslingerd) dat ik nog geloofde in het christendom als de meest volmaakte vanuit de hemel afgedaalde ethische code op aarde, toen ik me even hevig, zelfs verontwaardigd, zou hebben verzet tegen het idee dat schepping voor de mens mogelijk is, maar door regelmatig uw tijdschrift te lezen, en het boek van Sinnett en dat wonder van geleerdheid en noeste arbeid, uw eigen Isis ontsluierd, te bestuderen, heeft zich in mijn gedachten een hele revolutie voltrokken (of het nu ten goede of ten kwade is moet nog worden bezien), en sinds enige tijd begin ik te geloven in de mogelijkheid van verschijnselen die buiten het bereik van mijn eigen beperkte visie liggen.

Wilt u zo vriendelijk zijn mij te vertellen wie van ons gelijk heeft, mijn vriend of ik? Omdat ik niet de eer heb gehad u persoonlijk te kennen, besluit ik deze brief met alleen mijn eerste initiaal.

H.


Ons antwoord:

De vraag waar het hier om gaat is eigenlijk niet of onze correspondent of zijn vriend gelijk heeft, want we begrijpen dat hij de voorzichtige houding aanneemt van een zoeker naar waarheid die ervoor terugschrikt om dogmatisch te beweren dat schepping voor de mens mogelijk is, ook al is hij niet bereid om de dogmatische ontkennende bewering van zijn vriend te accepteren dat ‘het onmogelijk is’. Voor we ingaan op de kern van de vraag, moeten we letten op de voorbeelden die deze brief verschaft van de manier waarop zo’n vraag kan worden beschouwd.

Als de vriend van onze correspondent ontkent dat schepping voor de mens mogelijk is, kunnen we nauwelijks aannemen dat hij dit doet vanuit een overtuiging dat hij alle geheimen van de natuur heeft doorgrond, en alles over het heelal weet – en alle verschijnselen daarvan kan verklaren – en zich ervan heeft overtuigd dat het proces, wat dat ook is, dat hij als schepping beschouwt nergens plaatsvindt in gehoorzaamheid aan de wil of invloed van de mens, en bovendien heeft vastgesteld dat er iets in de mens is dat het onmogelijk maakt dat zo’n proces kan worden uitgevoerd. En zonder dit alles te hebben gedaan, is hij toch zo vrij om te zeggen dat schepping onmogelijk is. Als we ervan uitgaan dat hij geen student van de occulte wetenschap is – en uit de toon van de brief krijgen we die indruk – dan heeft de vriend van onze vriend, toen hij zijn dogmatische uitspraak deed, waarschijnlijk gebruikgemaakt van de methode die maar al te vaak door de gemiddelde mens en zelfs door enkele wetenschappers wordt gehanteerd – de methode die een grote groep vooropgezette meningen neemt als standaard waaraan elk nieuw idee moet voldoen. Als het nieuwe idee daarin past, en de oude lijkt te steunen, prima, en zijn ze het goed gezind. Als het botst met sommige ervan dan keuren ze het af, en wordt het zonder meer geëxcommuniceerd.

De geesteshouding van onze correspondent, voor wie veel oude overtuigingen zijn verbrijzeld door nieuwe ideeën, waarvan hij door morele eerlijkheid de kracht moet erkennen, en die daarom van mening is dat hij gezien de enorme mogelijkheden van de natuur heel voorzichtig te werk moet gaan, en steeds op zijn hoede moet zijn voor valse lichten die door aloude vooroordelen en overhaaste conclusies worden aangereikt – lijkt ons een houding die veel meer respect verdient dan die van zijn overmoedige vriend. En we willen nadrukkelijk de superioriteit daarvan erkennen, want als we ingaan op de werkelijke vraag die moet worden besproken, zal de strekking van wat we te zeggen hebben meer in het voordeel van de opvatting van onze ‘vriend’ over ‘schepping’ uitvallen, tenminste als we aan die enigszins afgezaagde term allemaal dezelfde betekenis hechten.

Na wat we zojuist hebben gezegd is het niet nodig om erop te wijzen dat als we nu enige uitspraken doen over wat wel en wat niet het geval is, met betrekking tot sommige omstandigheden van het heelal, we daardoor geen inbreuk maken op de regels van het denken die we zojuist hebben beschreven. We geven eenvoudig een uiteenzetting van ons kleine fragment van occulte filosofie zoals dat is onderwezen door meesters die in staat zijn om over het onderwerp duidelijke uitspraken te doen. De geloofwaardigheid daarvan zal nooit in gevaar komen door een van die schijnbaar onverklaarbare gebeurtenissen waarover wordt verteld in de boeken waarnaar onze correspondent verwijst, en die hoogstwaarschijnlijk, zoals hij terecht denkt, veel van de orthodoxe overtuigingen verstoorden die hij om hem heen heeft zien afbrokkelen.

We zouden een heel boek moeten schrijven en niet een korte verklarende opmerking, als we zouden proberen om onze overtuiging toe te lichten dat bovengenoemde meesters van de occulte filosofie het recht hebben om te zeggen wat wel en wat niet het geval is. Het volstaat om nu te zeggen wat volgens ons zou worden gezegd in antwoord op de hier gestelde vraag, door degenen die weten.

Maar we moeten goed begrijpen wat er met schepping wordt bedoeld. De gangbare gedachte over dit onderwerp is waarschijnlijk dat toen de wereld werd ‘geschapen’, de schepper aan zichzelf een ontheffing verleende, of op een of andere manier verkreeg, van de regel ‘ex nihilo nihil fit’,1 en de wereld in feite uit het niets maakte. Als dat het denkbeeld over schepping is waarmee we ons nu moeten bezighouden, zou het antwoord van de filosofen zijn dat zo’n schepping niet alleen voor de mens onmogelijk is, maar dat ze ook onmogelijk is voor goden of God, kortom absoluut onmogelijk. Maar een stap in de richting van een filosofische opvatting wordt bereikt als mensen zeggen dat de wereld werd ‘geschapen’ (wij zeggen vormgegeven) – uit chaos. Misschien hebben ze geen duidelijk idee van wat ze bedoelen met chaos, maar het is in dit geval een beter woord om te gebruiken dan ‘niets’. Want stel dat we ons chaos proberen voor te stellen als de stof van het heelal in een ongemanifesteerde toestand, dan zal men onmiddellijk inzien dat hoewel zulke stof door de gewone menselijke zintuigen helemaal niet kan worden waargenomen, en in zoverre gelijkstaat met ‘niets’, schepping uit dat soort materialen niet het voortbrengen betekent van iets dat vooraf niet bestond, maar een verandering van toestand opgelegd aan een deel van de universele stof die in de vorige toestand onzichtbaar, ongrijpbaar en onmeetbaar was, maar daarom niet niet-bestaand.2 In feite gebruiken theosofen-occultisten het woord ‘schepping’ helemaal niet en vervangen het door de term evolutie.

1. Vertaling: Er komt niets voort uit het niets.
2. Dit is een van de vele redenen waarom de boeddhistische filosofie weigert het bestaan te erkennen van een directe schepper of god, en zijn tussenkomst bij het voortbrengen van het heelal. Als we nu eens, ter wille van de redenering, aannemen dat de wereld werd geschapen door zo’n wezen, dat, om dat te hebben kunnen doen, almachtig moet zijn geweest, dan blijft het oude probleem bestaan – wie schiep dan de voorafbestaande stof, dat eeuwige, onzichtbare, ongrijpbare en onmeetbare iets of de chaos? Als ons wordt verteld dat het, omdat het ‘eeuwig’ en onvergankelijk is niet hoefde te worden ‘geschapen’, dan is ons antwoord dat er in dat geval twee ‘eeuwigen’ en twee ‘almachtigen’ zijn; of als onze tegenstanders beweren dat de almachtige nummer 1, of God, het heeft geschapen, dan zijn we weer terug bij af – de schepping van iets uit niets – wat voor de wetenschap en logica zo’n absolute absurditeit is dat de laatste onbeantwoordbare vraag ‘en wie schiep God?’, waartoe sommige vroeg wijze kinderen hun toevlucht nemen, niet meer nodig is.

Hier beginnen we te begrijpen wat de gang van zaken kan zijn geweest bij het voortbrengen van de mysterieuze kop en schotel zoals beschreven in het boek van Sinnett. Het is helemaal niet ondenkbaar dat de menselijke wil, hoewel het manifesteren in de stof gewoonlijk een scheppingsdaad wordt genoemd, in sommige van zijn transcendente ontwikkelingen aan de ongemanifesteerde stof of chaos de verandering kan opleggen waardoor deze door de gewone menselijke zintuigen kan worden waargenomen.

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 446-9

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag