Van Madame H.P. Blavatsky aan haar correspondenten
Een open brief zoals maar weinigen kunnen schrijven
[‘From Madame H.P. Blavatsky to her correspondents’, Spiritual
Scientist, Boston, 23 september 1875, blz. 25-7; CW 1:126-33]
Omdat ik dagelijks talloze brieven ontvang – waarin gevraagd
wordt om advies over de beste manier om informatie te verkrijgen over
het occultisme, en het directe verband dat dit heeft met het moderne
spiritisme – en niet over voldoende tijd beschik om deze verzoeken
te beantwoorden, stel ik nu voor het werk van mijzelf en van de correspondenten
te vergemakkelijken door hier enkele van de belangrijkste boeken over
magie en over de mysteries van zulke hedendaagse hermetici op te sommen.
Ik voel me verplicht hieraan toe te voegen, wat ik al eerder heb verklaard,
namelijk dat mogelijke aspiranten zich niet moeten laten misleiden door
de gedachte dat er voor hen enige kans zou bestaan om alleen door boekenkennis
praktische occultisten te worden. De werken van de hermetische filosofen
waren nooit voor het grote publiek bestemd, zoals Charles Sotheran,
een van de geleerdste leden van de rozenkruisers in een artikel onlangs
heeft geschreven: ‘Gabriele Rossetti toont in zijn Disquisitions
on the Anti-Papal spirit, which produced the Reformation aan dat
de kunst om te spreken en te schrijven in een taal die een dubbele interpretatie
toelaat, van zeer hoge ouderdom is; dat ze beoefend werd door de priesters
van Egypte, vandaar overgebracht werd door de manicheeërs, van
wie ze overging op de tempeliers en de Albigenzen, zich verspreidde
over Europa, en de Hervorming teweegbrachten.’
Het beste boek dat ooit over symbolen en mystieke orden werd geschreven,
is ongetwijfeld Hargrave Jennings’ The Rosicrucians,
en toch is het herhaaldelijk, waar ik bij was, ‘duistere onzin’
genoemd, ook door mensen die beslist goed op de hoogte waren van de
rituelen en mysteries van de moderne vrijmetselarij. Mensen die zelfs
deze kennis missen, kunnen hieruit gemakkelijk opmaken hoeveel informatie
ze zouden kunnen krijgen uit nog duisterder en mystieker werken dan
het eerstgenoemde; want indien we het boek van Hargrave Jennings vergelijken
met enkele middeleeuwse verhandelingen en oude werken van de bekendste
alchemisten en magiërs, dan zouden we ontdekken dat deze –
wat taal betreft – nog veel duisterder zijn dan het eerstgenoemde,
zo duister als een verafgelegen ster voor een bestudeerder van het Boek
van de Hemel is als deze niet met een krachtige telescoop wordt onderzocht
maar met het blote oog.
Het is echter verre van mij om de prijzenswaardige drang, in wie dan
ook, om vurig naar waarheid te zoeken te kleineren, hoe onvruchtbaar
en ondankbaar de taak op het eerste gezicht misschien ook lijkt; want
mijn stelregel is altijd geweest om het licht van de waarheid tot een
baken in mijn leven te maken. De woorden die 18 eeuwen geleden door
Christus werden geuit: ‘Geloof en u zult begrijpen’, zijn
hier van toepassing, en ik kan, als ik ze met een kleine wijziging herhaal,
met recht zeggen: ‘Studeer en u zult geloven.’
Maar om in bijzonderheden te treden over een of ander boek over occultisme,
voor hen die verlangen om met hun studies in de verborgen mysteries
van de natuur te beginnen, dat is iets waarvoor ik niet de verantwoordelijkheid
op me wil nemen. Wat misschien duidelijk is voor iemand die intuïtief
van aard is, kan voor een ander die in hetzelfde boek leest, zonder
betekenis zijn. Tenzij men bereid is er zijn hele leven aan te wijden,
zal een oppervlakkige kennis van occulte wetenschappen hem zeker tot
doelwit maken van miljoenen onwetende sarcasten om er hun donderbussen
geladen met minachting en spot op te richten. Afgezien daarvan is het
in meer dan één opzicht gevaarlijk deze wetenschap als
louter tijdverdrijf te kiezen. Men moet altijd de indrukwekkende fabel
van Oedipus in gedachte houden, en oppassen voor dezelfde gevolgen.
Oedipus loste maar de helft van het raadsel op, dat hem door de sfinx
werd opgegeven, en dit leidde tot de dood van de sfinx; de andere helft
van het mysterie nam wraak voor de dood van het symbolische monster,
en dwong de koning van Thebe uit wanhoop liever te kiezen voor blindheid
en verbanning dan datgene onder ogen te zien waarvoor hij zich niet
zuiver genoeg voelde. Hij loste het raadsel van de mens (de vorm) op
en was God (het denkbeeld) vergeten.
Als iemand in de voetstappen van de hermetische filosofen wil treden,
moet hij zich op het martelaarschap voorbereiden. Hij moet persoonlijke
trots en alle egoïstische doeleinden opgeven, en voorbereid zijn
op eindeloze confrontaties met vrienden en vijanden. Hij moet voorgoed
afstand doen van elke herinnering aan zijn vroegere denkbeelden over
alles en nog wat. Bestaande religies, kennis en wetenschap moeten weer
een onbeschreven boek voor hem worden, zoals in de dagen van zijn kindertijd,
want als hij wil slagen, moet hij op schoot van moeder natuur een nieuw
alfabet leren, waarbij elke letter daarvan hem een nieuw inzicht zal
geven, elke lettergreep en woord een onverwachte openbaring zal zijn.
De beide tot nu toe onverzoenlijke vijanden, wetenschap en theologie
– de Montecchi en Capuletti van de 19de eeuw – zullen zich
met het onwetende volk verenigen tegen de hedendaagse occultist. We
zijn dan wel de eeuw van brandstapels ontgroeid, maar we zijn nu op
het hoogtepunt van laster, het gif van de pers, en die verpestende walm
van kwaadsprekerij die zo levendig is verwoord door de onsterfelijke
Don Basilio.1 Tegenover de wetenschap zal
het natuurlijk de bittere en vruchteloze plicht van de kabbalist zijn
om te bewijzen dat er vanaf het begin der tijden slechts één
echte wetenschap is geweest – het occultisme; dat het de mysterieuze
hefboom was van alle verstandelijke krachten, de boom van kennis van
goed en kwaad van het allegorische paradijs, met een reusachtige stam
waaruit in alle richtingen grote en kleine takken en twijgjes ontsprongen,
waarvan de grootste eerst recht uitschoten, maar de kleinere met elke
centimeter meer afweken en steeds fantastischer vormen aannamen, tot
ten slotte de ene na de andere haar levenskracht verloor, misvormd werd,
verdorde en uiteindelijk afknapte en de bodem met hopen afval bedekte.
Aan de theologie zal de occultist van de toekomst moeten bewijzen dat
de goden van mythologieën, de elohim van Israël en ook de
religieuze en theologische mysteries van het christendom, te beginnen
met de drie-eenheid, uit de heiligdommen van Memphis en Thebe voortkwamen;
dat hun moeder Eva niet anders is dan de vergeestelijkte Psyche uit
het verleden, die beide dezelfde straf betalen voor hun nieuwsgierigheid,
in de hades of hel afdalen, waarbij laatstgenoemde de beroemde doos
van Pandora naar de aarde terugbrengt, en eerstgenoemde de kop van de
slang moet zoeken en vernietigen – het symbool van tijd en kwaad;
en hun misdaad werd weer goedgemaakt respectievelijk door de heidense
Prometheus en de Lucifer van de christenen; waarbij de eerste door Hercules
werd bevrijd en de tweede door de verlosser werd overwonnen.
1. Noot vert.: Een figuur die voorkomt in twee komedies
van Pierre-Augustin de Beaumarchais: Le barbier de Séville
en Le marriage de Figaro.
Verder zal de occultist aan de christelijke theologie openlijk moeten
bewijzen, waarvan veel geestelijken zich in het geheim goed bewust zijn,
dat hun god op aarde een kabbalist was, de zachtmoedige vertegenwoordiger
van een geweldige kracht, die, als ze verkeerd werd gebruikt, de wereld
tot op haar grondvesten zou schokken; en dat er van al hun evangelische
symbolen niet één is dat niet tot haar moederbron kan
worden teruggevoerd. Hun geïncarneerde woord of logos, bijvoorbeeld,
werd bij zijn geboorte door de drie magiërs vereerd, die door een
ster naar hem werden geleid, en ontving van hen goud, wierook en mirre;
dit alles is eenvoudig een uittreksel uit de kabbala die door onze tegenwoordige
theologen wordt geminacht, en de uitbeelding van een ander en nog mysterieuzer
‘drietal’1, dat allegorisch
in zijn emblemen de grootste geheimen van de kabbala belichaamt.
1. De ternarius of het drietal, het symbool van volmaking
in de oudheid, en de ster, het kabbalistische teken van de microkosmos.
Een geestelijkheid, van wie het hoofddoel altijd was om van hun goddelijk
kruis de galg van waarheid en van vrijheid te maken, kon niet anders
doen dan te proberen de oorsprong van datzelfde kruis, dat in de meest
oorspronkelijke symbolen van de Egyptische magie de sleutel tot de hemel
vertegenwoordigt, in vergetelheid te begraven. Haar anathema’s
zijn in onze tijd machteloos, de menigte is wijzer; maar het grootste
gevaar wacht ons juist in die laatste richting, als we niet erin slagen
om het grote publiek ten minste neutraal te houden – totdat het
beter zal weten – in dit naderend conflict tussen waarheid, bijgeloof
en aanmatiging; of, om het met andere woorden te zeggen, occult spiritisme,
theologie en wetenschap. We hoeven noch de donderslagen (in het klein)
van de geestelijkheid, noch de ongegronde ontkenningen van de wetenschap
te vrezen. Maar de publieke opinie, deze onzichtbare, ontastbare, alomtegenwoordige,
despotische tiran; deze duizendkoppige hydra – des te gevaarlijker
omdat ze is samengesteld uit individuele middelmatigheden – is
geen vijand die door een aspirant-occultist moet worden geringgeschat,
hoe moedig hij ook is. Vele van de veel onschuldiger spiritisten hebben
hun schaapsvachten in de klauwen van deze altijd hongerige, brullende
leeuw achtergelaten – want hij is de gevaarlijkste van de drie
groepen van onze vijanden. Wat zal in dat geval het lot zijn van een
ongelukkige occultist, indien hij eenmaal erin slaagt het nauwe verband
dat tussen de twee bestaat, aan te tonen? Hoewel de volksmenigte in
het algemeen de wetenschap van de waarheid niet waardeert, noch werkelijke
kennis bezit, wordt ze aan de andere kant feilloos door instinct geleid;
ze hebben intuïtief – als ik dit mag zeggen – een besef
van wat in zijn onvervalste kracht ontzagwekkend is. Mensen zullen nooit
samenzweren behalve tegen werkelijke macht. In hun blinde onwetendheid
zijn de mysteries en het onbekende voor hen voorwerpen van verschrikking
en ze zullen dat altijd zijn. De beschaving gaat misschien vooruit,
maar de menselijke natuur zal altijd dezelfde blijven. Occultisten,
pas op!
Men moet dus begrijpen dat ik me slechts richt tot echt moedige en
standvastige mensen. Naast het hierboven aangegeven gevaar zijn de moeilijkheden
om in dit land een praktisch occultist te worden bijna onoverkomelijk.
Hindernis na hindernis, belemmeringen in elke vorm en gedaante zullen
zich aan de onderzoeker voordoen; want de sleutels van de gouden poort
die naar oneindige waarheid leidt, liggen diep begraven, en de poort
zelf is gehuld in een mist die alleen optrekt voor de vurige stralen
van onvoorwaardelijk geloof. Alleen geloof, waarvan volgens Christus’
woorden één korrel zo groot als een mosterdzaadje bergen
kan verzetten, kan ontdekken hoe eenvoudig de kabbala voor de ingewijde
wordt, wanneer hij eenmaal erin geslaagd is de eerste duistere moeilijkheden
te overwinnen. Haar leer is logisch, eenvoudig en absoluut. De noodzakelijke
vereniging van denkbeelden en tekens; de drievoudigheid van woorden,
letters, getallen en stellingen; de religie ervan kan in enkele woorden
worden samengevat: ‘Het is het oneindige, gecomprimeerd in de
hand van een kind’,1 zegt Éliphas
Lévi. Tien cijfers, 22 letters van het alfabet, een driehoek,
een vierkant en een cirkel. Dit zijn de elementen van de kabbala, en
uit haar mysterieuze schoot kwamen alle religies van het verleden en
het heden voort, en ze schonk alle vrijmetselaarsorganisaties hun symbolen
en geheimen. Alleen zij kan de menselijke rede met God en geloof, macht
met vrijheid, wetenschap met mysterie verzoenen, en alleen zij bezit
de sleutels van heden, verleden en toekomst.2
1. Éliphas Lévi, Dogme et rituel de
la haute magie, 1861, deel 1, blz. 94.
2. Vgl. Lévi, Op.cit., deel 1, blz. 94-5.
De eerste moeilijkheid voor de aspirant ligt in de volkomen onmogelijkheid
om, zoals ik al zei, de betekenis van de beste door hermetische filosofen
geschreven boeken te begrijpen. Laatstgenoemden die hoofdzakelijk in
de middeleeuwen leefden, die enerzijds werden aangespoord door hun plicht
tegenover hun broeders en door hun verlangen om alleen hen en hun opvolgers
de prachtige waarheden toe te vertrouwen, en anderzijds heel natuurlijk
ernaar verlangden uit de greep van de bloeddorstige christelijke inquisitie
te blijven, hulden zich meer dan ooit in een mysterie. Ze bedachten
nieuwe tekens en hiërogliefen, vernieuwden de oude symbolische
taal van de hogepriesters van de oudheid, die ze gebruikt hadden als
een onschendbare barrière tussen hun heilige rituelen en de onwetendheid
van de niet-ingewijden, en schiepen een eigen kabbalistisch jargon.
Laatstgenoemde, dat de onechte neofiet voortdurend verblindde, die slechts
tot de wetenschap werd aangetrokken door zijn verlangen naar rijkdom
en macht, die hij zeker zou hebben misbruikt als hij die had verkregen,
is een levende, welsprekende, duidelijke taal; maar ze is en wordt dit
pas voor de echte discipel van Hermes.
Maar zelfs als het anders was, en boeken over occultisme konden worden
verkregen die duidelijk en nauwkeurig waren geschreven, zou het, om
in de kabbala ingewijd te worden, niet voldoende zijn om bepaalde schrijvers
te begrijpen en over hun geschriften na te denken. Galatinus en Pico
della Mirandola, Paracelsus en Robertus de Fluctibus verschaffen de
lezer niet de sleutel tot de praktische mysteriën. Ze verklaren
eenvoudig wat gedaan kan worden en waarom het gedaan wordt; maar ze
zeggen hem niet hoe het gedaan wordt. Meer dan één filosoof
die de hele hermetische literatuur van buiten kent en haar meer dan
dertig of veertig jaar van zijn leven heeft bestudeerd, schiet tekort
wanneer hij denkt dat hij op het punt staat het grote eindresultaat
te bereiken. Men moet bijvoorbeeld de Hebreeuwse schrijvers begrijpen,
zoals de Sefer Jetsirah: men moet het grote boek van de Zohar
in zijn oorspronkelijke taal van buiten kennen; de Kabbalah Denudata1
uit de Collectie van 1684 (Parijs) machtig zijn; eerst de kabbalistische
pneumatici bestuderen en dan volledig in de troebele wateren duiken
van die mysterieuze onbegrijpelijke oceaan, de talmud genaamd,2
die compilatie van ‘dwaze wanproducten’ volgens sommige
blinde niet-ingewijden, maar in haar allegorische en op kennis berustende
symbolen ligt de definitieve sleutel op alle hermetici.3
1. Door baron Christian Knorr von Rosenroth.
2. Immanuel Deutsch dacht er anders over, en prijst de talmud in zijn
beroemde artikel in de Quarterly Review als de schatkamer van
een grote hoeveelheid informatie voor de onderzoeker van de filosofie,
en plaatst haar in sommige opzichten zelfs boven het Oude Testament.
– Red. Spiritual Scientist.
3. Vgl. Lévi, Op.cit., deel 1, blz. 95-6.
Indien ik twee boeken zou moeten noemen die de meeste occulte informatie
bevatten die door de grootste kabbalisten van de middeleeuwen –
Paracelsus was één van hen – was verkregen en door
hen werd gebruikt, dan zou ik veel van mijn correspondenten die ‘naar
kennis hunkeren’ verbazen, en ze zouden er geen aandacht aan besteden.
Adepten die meer weten dan ik zullen niettemin de waarheid van mijn
bewering onderschrijven. Uit voorzichtigheid geef ik de voorkeur eraan
een boek te citeren dat door een van onze grootste hedendaagse occultisten
is geschreven. Éliphas Lévi zegt:
Onder de heilige boeken van de christenen bestaan
twee werken, die de onfeilbare kerk vreemd genoeg zelfs niet beweert
te begrijpen en die ze nooit probeerde te verklaren: de Profetie
van Ezechiël en de Openbaring van Johannes; twee
kabbalistische verhandelingen, die ongetwijfeld bestemd waren om toegelicht
te worden door de magiër-koningen: boeken die voor de trouwe
christen met zeven zegels zijn gesloten, maar die volkomen duidelijk
zijn voor de niet-christen die in de occulte wetenschappen is ingewijd.1
1. Lévi, Op.cit., deel 1, blz. 67-8.
De werken over occultisme werden dus niet voor het grote publiek geschreven,
maar voor diegenen van de broeders die de oplossing van de mysteries
van de kabbala tot hun belangrijkste levensdoel maken en die de eerste
duistere moeilijkheden van de alfa van de hermetische filosofie zouden
hebben overwonnen.
Aan vurige en volhardende kandidaten voor bovengenoemde wetenschap
kan ik maar één advies geven: ‘Probeer en word.’
Men hoeft maar één reis naar het Oosten in de juiste geest
te ondernemen, en de mogelijke onvoorziene gebeurtenissen die voortvloeien
uit wat niet meer lijkt dan de toevallige ontmoetingen en avonturen
van een reiziger, kunnen evengoed wél als niet de tot dan toe
gesloten deuren tot de laatste mysteries voor de ijverige onderzoeker
wijd openzetten. Ik zal een stap verder gaan en zeggen dat zo’n
reis, ondernomen met voortdurend het ene doel voor ogen en geholpen
door een vurige wil, vast en zeker tot snellere, betere en veel praktischer
resultaten zal leiden dan de ijverigste studie van occultisme in boeken
– zelfs al wijdde men tientallen jaren daaraan. In de naam van
de waarheid,
Met vriendelijke groeten,
H.P. Blavatsky
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 26-32
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag