H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Sterren en getallen

[‘Stars and numbers’, The Theosophist, juni 1881, blz. 199-201; CW 3:192-203]

Oude beschavingen beschouwden de aanspraken van de astrologie niet als onzin, evenmin als veel ontwikkelde mensen en echte wetenschappers van nu. De astrologie, waardoor het lot en de handelingen van mensen en volkeren vooraf kunnen worden gekend, werd toen (evenals zelfs nu) niet minder filosofisch of wetenschappelijk gevonden dan de astronomie, waardoor gebeurtenissen van de zogenaamde woeste en onbezielde natuur (weersveranderingen, enz.) kunnen worden voorspeld. Want de aanhangers van die diepzinnige en werkelijk edele wetenschap maakten zelfs geen aanspraak op profetisch inzicht, maar eenvoudig op een grote bedrevenheid in die methoden die een astroloog in staat stellen bepaalde gebeurtenissen in het leven van een mens te voorzien op basis van de plaats van de planeten op het moment van zijn geboorte.

Als men eenmaal de waarschijnlijkheid, of zelfs maar de mogelijkheid, erkent van een occulte invloed die de sterren op de lotsbestemming van de mens uitoefenen – en waarom zou dit feit onwaarschijnlijker lijken in het geval van sterren en de mens dan in dat van zonnevlekken en aardappelen? – dan wordt de astrologie een wetenschap die niet minder exact is dan de astronomie. Prof. Balfour Stewart, frs, zegt ons dat de aarde ‘heel sterk wordt beïnvloed door wat er in de zon plaatsvindt’ . . . een verband ‘tussen epidemieën en verschijnselen aan de oppervlakte van de zon’ wordt sterk vermoed.1

1. ‘Een van de best bekende epidemieën bij planten is die van de aardappelziekte. De jaren 1846, 1860 en 1872 waren slechte jaren voor de aardappelziekte. Die jaren liggen niet ver af van de jaren van een maximum in het aantal zonnevlekken . . . [er is een] wonderlijk verband tussen deze ziekten die planten aantasten en de toestand van de zon. . . . Een ziekte van een periodiek en zeer heftig karakter, die ongeveer drie eeuwen geleden uitbrak en de ‘zweetziekte’ werd genoemd . . . trad op rond het einde van de 15de en het begin van de 16de eeuw. Dit gebeurde in de volgende jaren: 1485, 1506, 1517, 1528 en 1551, waarbij er tussen de uitbraken steeds ongeveer 11 jaar lag . . . en dit komt nauwkeurig overeen met de periode van de zonnevlekken.’ (‘The sun and the earth’, lezing door prof. Balfour Stewart.)

En indien, zoals die wetenschapper ons vertelt, ‘men een sterk vermoeden heeft dat er een mysterieus verband tussen de zon en de aarde bestaat’ . . . en het heel belangrijk is om dit vraagstuk ‘op te lossen’, hoeveel belangrijker is dan de oplossing van dat andere mysterie – de ontwijfelbare band tussen de mens en de sterren – een band waarin talloze eeuwen werd geloofd en door de geleerdste mensen! De lotsbestemming van de mens verdient toch zeker evenveel aandacht als die van een knol of een aardappel. . . . En als een ziekte van laatstgenoemde wetenschappelijk kan worden voorspeld, telkens als dat gewas geoogst wordt tijdens een ‘periode van veel zonnevlekken’, waarom zou een leven van ziekte, of van gezondheid, met een natuurlijke of gewelddadige dood, dan niet even wetenschappelijk kunnen worden voorspeld door de positie en het verschijnen van het sterrenbeeld waarmee een mens evenzeer verbonden is en die in dezelfde verhouding tot hem staat als de zon tot de aarde?

In haar bloeitijd stond de astrologie in hoog aanzien, want als ze in bekwame handen was, werd vaak aangetoond dat ze even nauwkeurig en betrouwbaar in haar voorspellingen was als sterrenkundige voorspellingen in onze tijd zijn. Voortekenen werden in het keizerlijke Rome door iedereen bestudeerd, evenveel zo niet meer dan nu in India. Tiberius beoefende die wetenschap; en de Saracenen in Spanje hadden de grootste eerbied voor waarzeggerij door middel van de sterren, en brachten de astrologie naar West-Europa; ze waren de eersten die ons beschaving brachten. Alfons, de wijze koning van Castilië en Leon, maakte zich in de 13de eeuw beroemd door zijn ‘Astrologische tabellen’ (Alfonsinische tafels genoemd), en zijn wetboek Las Siete Partidas; en de grote astronoom Kepler in de 17de eeuw, de ontdekker van de drie grote wetten over de beweging van planeten (bekend als de wetten van Kepler), geloofde in astrologie en verkondigde haar als een echte wetenschap. Kepler – de wiskundige van keizer Rudolph – aan wie Newton al zijn latere ontdekkingen te danken heeft, is de schrijver van De fundamentis astrologiae certioribus, waarin hij het vermogen van bepaalde harmonische constellaties van planeten om menselijke impulsen te beheersen, aantoont. Het is historisch bekend dat hij aan Wallenstein, in zijn functie van keizerlijk astronoom, uit de stand van de sterren de afloop van de oorlog heeft voorspeld, waarin die ongelukkige generaal toen was gewikkeld. Zijn vriend, beschermer en leraar, de grote astronoom Tycho Brahe, geloofde niet minder dan hijzelf in astrologie en werkte haar verder uit. Hij werd bovendien geheel tegen wil en dank, en puur op grond van voortdurende verificatie van feiten, gedwongen de invloed van de sterrenbeelden op het aardse leven en de handelingen op aarde te erkennen.

Nauw verbonden met de astrologie is de kabbala en haar stelsel van getallen. De geheime wijsheid van de oude Chaldeeën, die door hen als een erfenis aan de joden werd overgedragen, heeft in de eerste plaats betrekking op de mythologische wetenschap van de hemelen, en bevat de leringen van de verborgen of occulte wijsheid over cyclussen. In de filosofie van de oudheid begon de heiligheid van de getallen met de grote eerste, de ene, en eindigde met de nul of zero, het symbool van de oneindige en grenzeloze cirkel die het heelal voorstelt. Alle tussenliggende getallen, in welke combinatie ook, of hoe ook vermenigvuldigd, geven filosofische denkbeelden weer die óf op een ethisch óf op een fysiek natuurfeit betrekking hebben. Ze zijn de sleutel tot de oudste inzichten over kosmogonie, in ruime zin – daartoe behoren ook mensen en andere wezens – en houden verband met de mensheid en met individuen, zowel spiritueel als fysiek. ‘De getallen van Pythagoras’, zegt Porphyrius, ‘waren hiëroglifische symbolen, door middel waarvan hij alle denkbeelden over de aard van alle dingen verklaarde’.1 De symbolische kabbala – het oudste stelsel dat ons door de Chaldeeën is nagelaten – maakte gebruik van getallen om de letters, woorden en zinnen te onderzoeken op hun verborgen betekenis. De gematria (een van de drie methoden) is zuiver reken- en wiskundig, en bestaat daarin dat aan de letters van een woord de betekenis wordt toegekend die ze als getallen hebben; in het Hebreeuws en Grieks worden letters ook voor cijfers gebruikt. De metaforische gematria baseert haar mysterieuze verklaringen op de vorm van letters die in occulte manuscripten en de Bijbel worden gebruikt.

1. Porphyrius, Pythagorae vita. Vgl. H. Jennings, The Rosicrucians, 1870, blz. 49.

Zo betekent de letter beth in Numeri (10:35), zoals Cornelius Agrippa aantoont, de nederlaag van vijanden. De heilige anagrammen, die als zeruf bekendstaan, geven hun mysterieuze betekenis prijs door de tweede methode, die themura heet, en die bestaat in het verplaatsen van letters en de ene voor de andere in de plaats te stellen, en ze daarna in rijen te rangschikken overeenkomstig hun getalswaarde. Terwijl er van alle bewerkingen in de occulte wetenschappen niet één is die niet geworteld is in astrologie, maken rekenkunde en in het bijzonder meetkunde deel uit van de eerste beginselen van de magie. De meest verborgen mysteries en vermogens in de natuur zijn onderworpen aan de macht van getallen. En laat men dit niet beschouwen als een sprookje. Alleen hij die de getallen kent – hun respectieve waarden en verhoudingen – of de zogeheten overeenkomst tussen oorzaken en gevolgen, zal in staat zijn het verlangde gevolg met zekerheid te verkrijgen. Een kleine fout, een nietig verschil in een sterrenkundige berekening – en de juiste voorspelling van een hemelverschijnsel wordt onmogelijk. Zoals Severinus Boethius zegt, worden alle dingen gevormd op basis van de verhouding van bepaalde getallen. ‘God gaat meetkundig te werk’,1 zegt Plato, waarmee hij de scheppende natuur bedoelt. Indien er zoveel occulte krachten in natuurlijke dingen zijn, ‘is het dan een wonder als er in getallen, die zuiver en alleen met denkbeelden vermengd zijn, grotere en meer occulte krachten worden gevonden?’ vraagt Agrippa. Zelfs tijd moet het mysterie van het getal bevatten; en dat geldt ook voor beweging of handeling, en dus ook voor alle dingen die bewegen, handelen of aan tijd onderworpen zijn. Maar ‘het mysterie ligt in de abstracte macht van het getal, in zijn rationele en formele functie, niet in de uitdrukking ervan door de stem, zoals onder mensen die kopen en verkopen’.2 De pythagoreeërs beweerden in de getallen van namen veel dingen te kunnen onderscheiden. En als mensen met inzicht door de schrijver van de Openbaring werden uitgenodigd ‘het getal (en de naam) van het beest te berekenen’, is dat omdat die schrijver een kabbalist was.

1. Zie Plutarchus, Ethica, Tafelgesprekken, 8:2:1.
2. De occulta philosophia libri tres, hfst. 3, blz. cii.

De betweters van onze generaties roepen dagelijks luid uit dat wetenschap en metafysica niet met elkaar zijn te verzoenen; en feiten tonen dagelijks aan dat ook dit weer een misvatting is onder de vele die worden verkondigd. De heerschappij van de exacte wetenschap wordt van de daken verkondigd, en Plato, van wie gezegd wordt dat hij op zijn verbeelding vertrouwde, wordt bespot, terwijl de methode van Aristoteles, die op zuivere rede berust, de enige is die door de wetenschap wordt aanvaard. Waarom? Omdat ‘de filosofische methode van Plato het tegenovergestelde was van die van Aristoteles. Haar uitgangspunten waren algemene begrippen, waarvan het bestaan zelf een kwestie van geloof is’, zegt dr. Draper, ‘en daaruit daalde de methode af tot bijzonderheden. Aristoteles, daarentegen, redeneerde op basis van bijzonderheden tot algemene begrippen en deed dit door middel van inducties.’1 We antwoorden hier eenvoudig op dat wiskunde, de enige exacte en onfeilbare wetenschap in de wereld van wetenschappen, uitgaat van algemene begrippen.

1. History of the Conflict between Religion and Science, 1875, blz. 26.

Het is vooral dit jaar, het jaar 1881, dat de nuchtere wetenschap schijnt te trotseren en uit te dagen, en door zijn bijzondere gebeurtenissen, zowel boven als beneden, in de hemel en op aarde, discussie uitlokt over zijn vreemde ‘toevalligheden’. Zijn uitzonderlijke verschijnselen op het gebied van meteorologie en geologie werden door de astronomen voorspeld, en niemand kan daar omheen. Men zag dit jaar een bepaalde driehoek aan de horizon, gevormd door de schitterendste sterren; dit was door hen voorzien, maar niettemin onverklaard gelaten. Het is een eenvoudige meetkundige combinatie van hemellichamen, zeggen ze. Over het denkbeeld dat die driehoek, gevormd door de drie grote planeten – Venus, Jupiter en Saturnus – iets te maken heeft met de lotsbestemming van mensen en volkeren – wel, dat is zuiver bijgeloof. ‘Het ambtskleed van de astrologen is verbrand, en de voorspellingen van sommigen van hen moeten, telkens als ze juist blijken te zijn, aan eenvoudig en blind toeval worden toegeschreven.’

We zijn daar niet zo zeker van, en zullen later, als ons dat wordt toegestaan, vertellen waarom; intussen moeten we de lezer in herinnering brengen dat Venus, de schitterendste van de drie genoemde planeten, zoals in Europa werd opgemerkt, en voor zover we weten ook in India, plotseling afscheid nam van haar beide metgezellen en zich langzaam vooruit bewoog en boven hen tot stilstand kwam, vanwaar ze de aardbewoners blijft verblinden met een haast bovennatuurlijke glans.

De conjunctie van twee planeten vindt maar zelden plaats; die van drie is nog zeldzamer, terwijl de conjunctie van vier en vijf planeten een bijzondere gebeurtenis is. Laatstgenoemd verschijnsel vond in historische tijden maar één keer plaats, in 2449 v.Chr., toen het werd waargenomen door Chinese astronomen, en is sindsdien niet meer voorgekomen. Die bijzondere samenstand van vijf grote planeten voorspelde allerlei rampen voor het Hemelse Rijk en zijn volkeren, en de paniek die toen werd veroorzaakt door de voorspellingen van de Chinese astrologen was niet zonder reden. In de volgende 500 jaar betekende een reeks interne geschillen, revoluties, oorlogen en wisselingen van dynastie het einde van de gouden eeuw van nationale voorspoed in het Rijk dat door de grote Fuxi was gesticht.

Het is bekend dat net voor het begin van de christelijke jaartelling een andere conjunctie heeft plaatsgevonden. In dat jaar waren drie grote planeten elkaar zo dicht genaderd dat ze door velen voor één enkele ster van enorme omvang werden aangezien. Bijbelgeleerden waren meer dan eens geneigd deze ‘drie in één’ met de drie-eenheid te vereenzelvigen, en tegelijkertijd met de ‘Ster van de wijzen uit het Oosten’. Maar ze werden in hun vrome wensen gedwarsboomd door hun erfvijanden – de oneerbiedige wetenschappers, die bewezen dat deze conjunctie van planeten één jaar vóór het tijdstip van de veronderstelde geboorte van Jezus had plaatsgevonden. Of het verschijnsel goed of kwaad aangaf, wordt het best beantwoord door de latere geschiedenis en ontwikkeling van het christendom dat als geen andere religie zoveel menselijke slachtoffers kostte, zoveel bloed vergoot en het merendeel van de mensheid zo liet lijden onder wat nu ‘de zegeningen van het christendom en de beschaving’ wordt genoemd.

Een derde conjunctie vond plaats in het jaar 1563, dichtbij de grote nevelvlek in het sterrenbeeld Kreeft. Ze betrof drie grote planeten, en volgens de astronomen van die tijd waren ze heel verdorven: Mars, Jupiter en Saturnus. Het sterrenbeeld Kreeft heeft altijd een slechte naam gehad. Alleen al het feit dat in haar nabijheid een drievoudige conjunctie van kwaadaardige planeten plaatsvond, zorgde ervoor dat de astrologen grote en zich snel voltrekkende rampen voorspelden. Deze kwamen ook. Een vreselijke epidemie brak uit, heerste in heel Europa en maakte duizenden slachtoffers.

En nu in 1881 hebben we opnieuw bezoek van drie andere ‘dwaalsterren’. Waar zijn ze een voorbode van? Niet veel goeds; en het lijkt wel of de noodlottige inleiding van alle grote rampen die ze waarschijnlijk over het hoofd van de ongelukkige mensheid zal uitstorten, al aan de gang is. Laten we ze opsommen en zien hoever we naast de waarheid zitten. De bijna gelijktijdige en in sommige gevallen beslist onverwachte sterfgevallen van grote en opmerkelijke figuren van onze tijd. Onder de regeringsleiders vinden we de keizer van Rusland, Lord Beaconsfield en Aga Khan1; onder de schrijvers, Carlyle en George Eliot; onder kunstenaars, Rubinstein, het grootste muzikale genie. Op het gebied van de geologie: aardbevingen, die de stad Casamicciola op het eiland Ischia, en een dorp in Californië al hebben verwoest, en ook het eiland Chios, waar de meeste huizen volledig met de grond gelijk werden gemaakt – een ramp die door de astroloog Raphaël tot op de dag nauwkeurig werd voorspeld. Op het gebied van oorlogen werd het tot nu toe onoverwinnelijke Groot-Brittannië aan de Kaap door een handvol boeren verslagen; Ierland is in beroering en ziet er dreigend uit; een epidemie heerst nu in Mesopotamië; een nieuwe oorlog wordt voorbereid tussen Turkije en Griekenland; grote aantallen socialisten en nihilisten met bloed aan hun handen verduisteren de zon aan de politieke horizon in Europa; en dit werelddeel, dat in hevige beroering verkeert, is ademloos in afwachting van de meest onverwachte gebeurtenissen die haar meest alerte politieke leiders, ondanks hun scherpzinnigheid, niet zien aankomen. In religieuze sferen richtte de hemelse driehoek haar twee horens op de kloostergemeenschappen en er volgde in Frankrijk een algemene exodus van monniken en nonnen, aangevoerd door de zonen van Loyola. Er is een opleving van ongeloof en verstandelijke opstand, en deze gaan gepaard met een overeenkomstige toename van werkers (niet van werk) in de zending, die evenals de horden van Attila veel vernietigen, en weinig opbouwen.

1. Z.H. Aga Khan was een van de opmerkelijkste figuren van deze eeuw. Voor alle moslims, sjiieten of soennieten, die een groene tulband dragen, berustten de aanspraken van de Aga op rechtstreekse afstamming van Mohammed via Ali op onmiskenbare bewijzen. Verder vertegenwoordigde hij de historische ‘moordenaars’ van de Oude Man op de Berg. Hij was getrouwd met een dochter van wijlen de sjah van Perzië, maar politieke geschillen dwongen hem zijn geboorteland te verlaten en zijn toevlucht te zoeken bij het Britse Gouvernement in India. In Bombay had hij talrijke religieuze volgelingen. Hij was een levendige, edelmoedige man en een held. Een opmerkelijk feit over zijn leven was dat hij geboren werd in 1800, en in 1881 stierf, op 81-jarige leeftijd. Ook in zijn geval kwam de occulte invloed van het jaar 1881 duidelijk tot uiting.

Zullen we aan de lijst van de tekenen van deze ongeluksdagen de geboorte van de New Dispensation in Calcutta toevoegen? Dit blad heeft, hoewel het slechts van gering en zuiver lokaal belang is, toch een rechtstreeks verband met ons onderwerp, d.w.z. met de astrologische betekenis van de planetenconjunctie. Evenals het christendom in Jezus en zijn apostelen voorlopers had, kan de New Dispensation zich voortaan erop beroemen dat het een voorloper in de sterrenhemel heeft – de huidige drievoudige conjunctie van planeten. Bovendien bewijst dit onze kabbalistische theorie van de periodieke cyclische terugkeer van gebeurtenissen. Evenals de Romeinse sceptische wereld van 1881 jaar geleden, worden we verrast door een nieuwe opleving van bedelende ebionieten, vastende essenen, en apostelen op wie ‘gespleten tongen als van vuur’ neerdalen en over wie we zelfs niet kunnen zeggen zoals over de twaalf van Jeruzalem ‘dat deze mannen vol zoete wijn zijn’, omdat hun inspiratie volledig aan water kan worden toegeschreven.

Het jaar 1881, waarvan we nog maar een derde hebben doorgemaakt, belooft daarom volgens de voorspellingen van astrologen en astronomen een lange en droevige lijst van rampen te brengen, zowel op het land als op zee. We hebben elders aangetoond1 hoe bijzonder in elk opzicht de groepering van de cijfers van dit jaar is, en eraan toegevoegd dat een volgende soortgelijke combinatie in de christelijke tijdrekening niet zal plaatsvinden voor het jaar 11811, dus pas over 9930 jaar, wanneer er, vrezen we, geen ‘christelijke’ tijdrekening meer zal zijn, maar iets anders. We zeiden: ‘Ons jaartal 1881 vertoont het vreemde feit dat, van welke van de vier kanten men ook naar zijn cijfers kijkt – van links of rechts, van boven of van beneden, van achteren, door het papier tegen het licht te houden – of zelfs ondersteboven, men altijd hetzelfde mysterieuze en kabbalistische getal 1881 voor zich heeft. Het is het juiste getal van de drie cijfers, dat mystici meer dan 18 eeuwen lang heeft verbijsterd. Kortom, het jaar 1881 is het getal van het grote Beest uit de Openbaring, het getal 666 van de Apocalyps van Johannes – dat kabbalistische boek bij uitstek. Zie maar: 1 + 8 + 8 + 1 is 18; 18, verdeeld in drieën, geeft driemaal zes of, in een rij geplaatst, 666, het ‘getal van de mens’!

1. Bombay Gazette, 30 maart 1881; zie blz. 352-3 van dit boek.

Dit getal is eeuwenlang voor het christendom een raadsel geweest, en werd op duizend verschillende manieren uitgelegd. Newton werkte zelf jarenlang aan het vraagstuk, maar faalde, omdat hij onbekend was met de geheime kabbala. Vóór de Hervorming nam men in de kerk algemeen aan dat het betrekking had op de komst van de antichrist. Daarna begonnen de protestanten het, in die geest van christelijke naastenliefde die het calvinisme zo kenmerkt, toe te passen op de Latijnse kerk van de paus, die ze de ‘Hoer’, het ‘grote Beest’ en de ‘scharlaken vrouw’ noemden, en deze beantwoordde het compliment onmiddellijk in dezelfde broederlijke en vriendschappelijke geest. De veronderstelling dat het op het Romeinse volk betrekking heeft – de getalswaarden van Griekse letters van het woord Latinus zijn, opgeteld, precies 666 – is absurd.

Er bestaan bij het volk overtuigingen en overleveringen waarvan niemand weet waar ze vandaan komen en die van de ene generatie op de andere overgaan als een mondelinge profetie, en als onontkoombare feiten. Een correspondent van de Moscow Gazette hoorde toevallig over één van zulke overleveringen van de bergbewoners van de Tiroler Alpen en later van oude mensen in Bohemen. Die overlevering luidt: ‘Vanaf de eerste dag van 1876 zal er voor de hele wereld een droevige, zware periode beginnen die zeven opeenvolgende jaren zal duren. Het ongunstigste en noodlottigste jaar zal voor iedereen 1881 zijn. Wie het overleeft, moet wel een hoofd van ijzer hebben.’

Een interessante nieuwe combinatie van de cijfers van het jaar 1881 kan uit de volgende datums, met betrekking tot het leven van de vermoorde tsaar, worden gevonden, waarvan elk een meer of minder belangrijke periode in zijn leven kenmerkte. In elk geval bewijst het wat een belangrijke en mysterieuze rol de cijfers 1 en 8 in zijn leven speelden. 1 en 8 maken 18; en de keizer werd geboren op 17 april (l + 7 = 8) 1818. Hij stierf in 1881; de cijfers van de jaren van zijn geboorte en dood zijn dus dezelfde en komen bovendien overeen met de datum van zijn geboorte 17 (1 + 7 = 8). De cijfers van het geboorte- en sterfjaar zijn dus dezelfde; omdat daaruit vier keer 18 kan worden gevormd, terwijl het totaal van de getallen voor elk jaar 18 bedraagt. De aankomst in St. Petersburg van wijlen de keizerin – de bruid van de tsaar – vond plaats op 8 september; hun huwelijk op 16 april (8 + 8 = 16); hun oudste dochter, groothertogin Alexandra, werd op 18 augustus geboren; wijlen de tsarevitsj Nicolas Alexandrovitsj op 8 september 1843 (1 + 8 + 4 + 3 = 16, dus tweemaal 8). De tegenwoordige tsaar, Alexander III, werd op 26 februari geboren (2 + 6 = 8); de proclamatie van de troonsbestijging van wijlen de keizer werd op 18 februari getekend; de openbare proclamatie betreffende de kroningsdag vond plaats op 17 april (1 + 7 = 8). Zijn aankomst in Moskou voor de kroning was op 17 augustus (1 + 7 = 8); de kroning zelf vond plaats op 26 augustus (2 + 6 = 8); het jaar van de bevrijding van de lijfeigenen was 1861; de som van deze cijfers is 16 = tweemaal 8!

Tot besluit kunnen we hier een veel eigenaardiger ontdekking vermelden, die in verband met en als toevoeging aan de bovenstaande berekening door een joodse rabbi in Rusland werd gedaan; blijkbaar een kabbalist, te oordelen naar het gebruik dat hij maakt van de rekenwijze van de gematria. Ze werd in een krant in St. Petersburg gepubliceerd. Zoals aangegeven, hebben de Hebreeuwse letters allemaal hun getalswaarde of overeenstemming met getallen. Het getal 18 wordt in het Hebreeuwse alfabet weergegeven door de letters heth = 8, en jod = 10, samen 18. Heth en jod vormen samen het woord khai of hai, dat letterlijk vertaald de gebiedende wijs ‘leef’ en ook ‘levend’ betekent. Iedere orthodoxe jood is verplicht om tijdens de vasten- en feestdagen een geldbedrag dat bestaat uit 18, of dat getal bevat, te doneren aan een of ander edel doel. Zo zal hij bijvoorbeeld 18 kopeken of 18 stukken van tien kopeken geven, 18 roebels of 18 × 18 kopeken of roebels – afhankelijk van de middelen waarover hij beschikt en van zijn geloofsijver. Het jaar 1818 – dat van de geboorte van de keizer – betekent, als het in het Hebreeuws wordt gelezen, khai of ‘leef’; leef, met nadruk twee keer uitgesproken; terwijl het jaar 1881 van zijn dood, op dezelfde manier gelezen, de noodlottige woorden khai-tse oplevert, waarvan de vertaling is: ‘u levende, ga heen’; of met andere woorden ‘het leven is afgelopen’. . . .

Natuurlijk zullen mensen met een sceptische instelling opmerken dat dit alles het gevolg is van blind toeval en een ‘samenloop van omstandigheden’. We zouden niet erg aandringen op het tegenovergestelde, als zo’n opmerking afkomstig was van onbuigzame atheïsten en materialisten die, door het bovenstaande te ontkennen, slechts logisch aan hun ongeloof vasthouden, en evenveel recht hebben op hun mening als wij op de onze. Maar we kunnen niet dezelfde mate van toegeeflijkheid beloven wanneer we door orthodoxe religieuze fanatici worden aangevallen. Want de categorie mensen die niets wil weten van bespiegelende metafysica en zelfs van astrologie – een stelsel dat op strikt wiskundige berekeningen is gebaseerd en evenzeer tot de exacte wetenschap behoort als biologie of fysiologie, en openstaat voor proefneming en verificatie – is tegelijkertijd ervan overtuigd dat aardappelziekte, cholera, spoorwegongelukken, aardbevingen en dergelijke, allemaal een goddelijke oorsprong hebben en, omdat ze rechtstreeks van God afkomstig zijn, een bedoeling en betekenis hebben voor het menselijk leven in zijn hoogste aspecten. Tot deze laatste categorie van theïsten zeggen we: bewijs ons het bestaan van een persoonlijke God, hetzij buiten of binnen de fysieke natuur, toon aan dat hij de uiterlijke middelaar, de heerser van het heelal, is; laat zien dat hij zich bezighoudt met menselijke zaken en hun bestemming, en dat hij op hen een invloed uitoefent die ten minste even groot en redelijkerwijs aannemelijk is als die welke door de zonnevlekken op het lot van planten wordt uitgeoefend – en lach ons dan uit. Tot dat moment, en zolang niemand zo’n bewijs en oplossing kan geven, kunnen we met Tyndall zeggen: ‘Laten we ons hoofd buigen en onze onwetendheid erkennen, priester en filosoof – allemaal, zonder uitzondering.’

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 399-408

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag