Een paranormale waarschuwing
[‘A psychic warning’, The Theosophist, juni 1881,
blz. 187-8; CW 3:171-4]
[A. Constantine uit Agra schreef aan de redactrice
om een verklaring van het volgende paranormale verschijnsel. Hij en
een goede vriend hadden afgesproken om samen in de eerstvolgende vakantie
een bezoek aan Meerut te brengen, maar op het laatste moment kon zijn
vriend niet mee omdat zijn familie gezondheidsproblemen had en hij
ze naar een sanatorium moest brengen. Bij vertrek gaf hij Constantine
een hand en benadrukte hoe jammer hij het vond, en zei dat hij in
gedachte en geest bij hem zou zijn. Constantine vertrok toen naar
Meerut. Op de ochtend van de derde dag van zijn verblijf in Meerut
kwam plotseling een vreemd gevoel over hem; hij voelde zich mat en
neerslachtig, en vertelde zijn zwager, in wiens huis hij logeerde,
dat hij onmiddellijk naar Agra moest terugkeren. Ondanks de protesten
van zijn familieleden bleef hij erop staan direct naar huis terug
te keren. Toen hij in Agra terugkwam, hoorde hij dat zijn vriend plotseling
aan een beroerte was gestorven, precies dezelfde ochtend rond de tijd
dat de drang om terug te keren voor het eerst in hem was opgekomen.
– Vertaler]
Aantekening van de redactrice:
Er is geen reden om bovengenoemde ‘waarschuwing’ aan iets
bovennatuurlijks toe te schrijven. Er vinden veel en verschillende soorten
paranormale verschijnselen plaats, die onbewust worden toegeschreven
aan de tussenkomst van ontlichaamde ‘geesten’, of volledig
en bewust worden genegeerd. Door dit te zeggen hebben we helemaal
niet de bedoeling de spiritistische theorie van haar bestaansreden te
beroven. Maar afgezien van die theorie bestaan er andere manifestaties
van dezelfde paranormale kracht in het dagelijks leven van de mens,
die in het algemeen worden genegeerd of die ten onrechte worden beschouwd
als het resultaat van puur toeval of een samenloop van omstandigheden.
Dit komt omdat we niet in staat zijn er onmiddellijk een logische en
begrijpelijke oorzaak voor aan te wijzen, hoewel de manifestaties ongetwijfeld
wetenschappelijke feiten zijn en duidelijk behoren tot die categorie
van psychofysiologische verschijnselen waarmee nu zelfs grote wetenschappers
en specialisten zoals dr. Carpenter zich bezighouden.
De oorzaak voor dit specifieke verschijnsel moet worden gezocht in
de occulte (maar daarom niet minder onbetwistbare) invloed die door
de actieve wil van de ene mens op die van een ander wordt uitgeoefend,
telkens wanneer de wil van laatstgenoemde op een moment van rust of
in een toestand van passiviteit wordt verrast. We spreken nu over voorgevoelens.
Als ieder mens nauwkeurig aandacht schonk – natuurlijk op een
experimentele en wetenschappelijke manier – aan zijn dagelijkse
activiteiten, en zijn gedachten, gesprekken en daaruit voortvloeiende
daden nauwkeurig gadesloeg en deze analyseerde, zonder details over
te slaan, hoe onbelangrijk deze misschien ook lijken, dan zou hij voor
de meeste van deze handelingen en gedachten samenvallende oorzaken vinden
die gebaseerd zijn op de psychische invloed die belichaamde denkende
wezens op elkaar hebben.
Verschillende voorbeelden zouden kunnen worden gegeven, waarmee iedereen
door persoonlijke ervaring min of meer vertrouwd is. We zullen
er slechts twee geven. Twee vrienden, of eenvoudig bekenden, zijn jarenlang
gescheiden. Plotseling denkt één van hen – hij die
thuis bleef en jarenlang misschien nooit aan de afwezige heeft gedacht
– aan die persoon. Hij herinnert zich hem zonder enige mogelijke
oorzaak of reden, en het lang vergeten beeld dat door de stille gangen
van het geheugen snelt, verschijnt zo
duidelijk voor zijn ogen alsof hij voor hem stond. Enkele minuten later,
misschien een uur later, brengt de afwezige de ander een onverwacht
bezoek.
Een ander voorbeeld – A leent aan B een boek. Als B het gelezen
heeft en opzijlegt, denkt hij er niet meer aan, hoewel A hem verzocht
het boek onmiddellijk na lezing terug te geven. Dagen, misschien maanden
later, komen B’s gedachten, die bezig waren met belangrijke zaken,
plotseling op dat boek terug, en hij herinnert zich zijn nalatigheid.
Zonder na te denken staat hij op en pakt het boek uit de kast, met de
gedachte het nu onmiddellijk terug te sturen. Op hetzelfde moment gaat
de deur open, en A komt binnen met de mededeling dat hij komt voor zijn
boek, omdat hij het nodig heeft. Toeval? Helemaal niet. In het eerste
geval was het de gedachte van de reiziger, die, toen hij besloten had
een oude vriend of bekende op te zoeken, op die andere persoon was
geconcentreerd, en die gedachte bleek krachtig genoeg om het toen
passieve denken van de ander te overstemmen. Dezelfde verklaring
geldt voor het geval van A en B.
Constantine redeneert misschien als volgt: ‘de gedachte van mijn
gestorven vriend kon de mijne niet beïnvloeden, aangezien hij reeds
overleden was toen ik onweerstaanbaar naar Agra werd aangetrokken.’
Daarvoor hebben we de volgende verklaring. Waren de schrijver en de
overledene niet de grootste vrienden? Had laatstgenoemde niet beloofd
in ‘gedachte en geest’ bij hem te zijn? En dat leidt tot
de duidelijke conclusie dat zijn gedachten vóór zijn dood
zich intensief bezighielden met hem die hij onopzettelijk had teleurgesteld.
Ook al vond die dood plotseling plaats, gedachten zijn ogenblikkelijk
en nog sneller. Ja, ze werden op het ogenblik van de dood zelfs honderd
keer sterker. Het denken is het laatste dat sterft of, beter gezegd,
in de menselijke hersenen van een stervend persoon langzaam wegebt,
en gedachten zijn, zoals door de wetenschap is aangetoond, stoffelijk,
want ze zijn niets anders dan een vorm van energie, die zelf van vorm
verandert, maar eeuwig is. Daarom werden die gedachten waarvan de kracht
altijd evenredig is aan haar intensiteit, bij wijze van spreken, concreet
en tastbaar en, door de sterke sympathie tussen de beide vrienden, omwikkelden
en overmanden ze het hele gevoels- en gedachtebeginsel in Constantine,
onderwierpen het volkomen, en dwongen de wil van laatstgenoemde om in
overeenstemming met zijn verlangen te handelen. De denker was overleden,
en het instrument was voorgoed vernietigd. Maar de laatste klank ervan
bleef bestaan en kon in de ethergolven niet geheel zijn weggestorven.
De wetenschap zegt dat de trilling van een enkele muziektoon als beweging
voortgaat in de gangen van de eeuwigheid; en de theosofie zegt dat de
laatste gedachte van de stervende verandert in die mens zelf; ze wordt
zijn eidolon.
Constantine zou ons niet verrast hebben, en ook zou hij het niet verdiend
hebben om door de sceptici te worden beschuldigd van bijgeloof of dat
hij aan hallucinaties zou hebben geleden, als hij zelfs het beeld,
of de zogenaamde ‘geest’, van zijn overleden vriend voor
zich had gezien. Want die ‘geest’ zou noch de bewuste geest
noch de ziel van de overledene zijn geweest, maar eenvoudig zijn kortstondige
– voor één ogenblik – gematerialiseerde
gedachten, die onbewust en alleen door de kracht van hun eigen intensiteit
waren uitgezonden in de richting van hem op wie die gedachten betrekking
hadden.
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 378-80
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag