Dit is een legende die in de dagen van weleer van iedere opmerkelijke
figuur een ‘zoon van God’ maakte die op wonderbaarlijke
wijze uit een maagd werd geboren. En wat volgt is geschiedenis.
In zijn jeugd vertoonde hij verbazingwekkende verstandelijke
vermogens en persoonlijke schoonheid, en was het gelukkigst tijdens
zijn gesprekken met de leerlingen van Plato, Chrysippus en Aristoteles.
Hij at geen dierlijke producten maar leefde van vruchten en de voortbrengselen
van de aarde. Hij was een enthousiaste bewonderaar en volgeling van
Pythagoras, en als zodanig bewaarde hij vijf jaar lang het stilzwijgen.
Overal waar hij kwam hervormde hij de religieuze eredienst en verrichtte
wonderbaarlijke daden. Op feesten verbaasde hij de gasten door brood,
vruchten, groenten en allerlei lekkernijen op zijn bevel te laten
verschijnen. Standbeelden werden bezield met leven, en bronzen figuren
kwamen van hun voetstuk en gingen fungeren en werken als bedienden.
Door het uitoefenen van dezelfde kracht vond dematerialisatie plaats;
gouden en zilveren vaten verdwenen, met hun inhoud, zelfs de bedienden
verdwenen in een oogwenk uit het gezicht.
In Rome werd Apollonius beschuldigd van verraad.
Tijdens het verhoor kwam de aanklager naar voren, ontvouwde zijn rol
waarop de aanklacht was geschreven, en was verbaasd toen hij ontdekte
dat deze blanco was.
Toen hij een begrafenisstoet tegenkwam, zei hij tegen
de aanwezigen: ‘Zet de lijkbaar neer, en ik zal de tranen die
jullie om haar storten laten opdrogen.’ Hij raakte de jonge
vrouw aan, sprak een paar woorden, en de dode kwam tot leven. Toen
hij in Smyrna was, heerste er in Efeze een epidemie, en hij werd daarheen
geroepen. ‘De reis mag niet worden uitgesteld’, zei hij,
en nauwelijks had hij die woorden gesproken of hij was in Efeze.
Toen hij bijna honderd was, werd hij voor de keizer
in Rome gebracht en ervan beschuldigd een tovenaar te zijn. Hij werd
in de gevangenis geworpen. Toen hij daar was, werd hem gevraagd wanneer
hij weer vrij zou zijn. Hij antwoordde: ‘Morgen, als het van
de rechter afhangt, ogenblikkelijk als het van mij afhangt.’
Terwijl hij dit zei, trok hij zijn been uit de boeien, en sprak: ‘Je
ziet de vrijheid waarover ik beschik.’ Daarna deed hij het terug
in de boeien.
Op het tribunaal werd hem gevraagd: ‘Waarom
noemen mensen u een god?’
‘Omdat’, zei hij, ‘ieder mens die
goed is recht heeft op die benaming.’
‘Hoe kon je de epidemie in Efeze voorspellen?’
Hij antwoordde: ‘Door op een lichter dieet
te leven dan andere mensen.’
Uit zijn antwoorden op deze en andere vragen van
zijn aanklagers sprak zo’n kracht dat de keizer er sterk door
werd geraakt, en hem vrijsprak van de aanklacht, maar zei dat hij
hem zou vasthouden om een persoonlijk gesprek met hem te voeren. Hij
antwoordde: ‘U kunt mijn lichaam vasthouden, maar niet mijn
ziel, en ik zal eraan toevoegen, zelfs niet mijn lichaam.’ Na
deze woorden te hebben gesproken verdween hij van het tribunaal, en
ontmoette diezelfde dag zijn vrienden in Puteoli, op drie dagen reizen
van Rome.
Uit de geschriften van Apollonius blijkt dat hij
een geleerde was, met een volmaakte kennis van de menselijke natuur,
vervuld van edele gevoelens en de beginselen van een diepzinnige filosofie.
In een brief aan Valerius zegt hij:
‘Er is geen dood van iets behalve in schijn,
en dus ook geen geboorte van iets behalve in schijn. Dat wat van de
essentie overgaat in de natuur lijkt de geboorte te zijn, en dat wat
van de natuur overgaat in de essentie lijkt de dood te zijn; maar
er is niets dat werkelijk ontstaat, en ook niets dat ooit vergaat;
maar het ene moment wordt het slechts zichtbaar, en dan verdwijnt
het weer. Het verschijnt op grond van de dichtheid van de stof, en
verdwijnt op grond van de ijlheid van de essentie, maar het is altijd
hetzelfde en verschilt slechts wat betreft beweging en toestand.’
De grootste eer werd Apollonius bewezen door keizer
Titus. Nadat de filosoof hem kort na zijn troonsbestijging had geschreven
en adviseerde om met gematigdheid te regeren, antwoordde Titus:
‘In mijn eigen naam en in de naam van mijn
land dank ik u, en ik zal die dingen in gedachte houden. Ik heb Jeruzalem
ingenomen, maar u heeft mijn ziel veroverd.’
In de tweede eeuw, en nog honderden jaren daarna,
geloofden zowel christenen als anderen op grote schaal in de verbazingwekkende
dingen die Apollonius heeft gedaan, en deze werden als wonderen beschouwd;
de oorsprong en de voortbrengende oorzaak daarvan worden door het
moderne spiritisme duidelijk onthuld. Simon Magus was een andere prominente
wonderdoener van de tweede eeuw, en niemand ontkende zijn macht. Zelfs
christenen waren gedwongen te erkennen dat hij wonderen verrichtte.
Er wordt op hem gedoeld in de Handelingen van de Apostelen,
8:9-10. Zijn roem was wereldwijd, hij had volgelingen in elk land,
en in Rome werd ter ere van hem een standbeeld opgericht. Hij hield
regelmatig een tweekamp met Petrus, wat we tegenwoordig een wedstrijd
in wonderen zouden noemen, om te bepalen wie over de grootste vermogens
beschikte. In Handelingen van Petrus en Paulus staat dat
Simon een koperen slang liet bewegen, stenen standbeelden liet lachen,
en zich in de lucht verhief, waaraan wordt toegevoegd ‘dat Petrus,
op zijn beurt, door een woord de zieken genas, de blinden liet zien,
etc.’ Toen Simon bij Nero werd gebracht, veranderde zijn gedaante:
opeens werd hij een kind, en daarna een oude man; op andere momenten
een jongeman. ‘En toen Nero dit zag, dacht hij dat Simon de
Zoon van God was.’
In Erkenningen, een petrinisch werk uit
de eerste eeuwen, wordt een verslag gegeven van een openbaar gesprek
tussen Petrus en Simon Magus, dat in dit boek is opgenomen.
Verslagen van veel andere wonderdoeners worden gegeven,
waaruit heel duidelijk blijkt dat de kracht waarmee ze werden verricht,
niet beperkt bleef tot één of een aantal personen, zoals
de christelijke wereld ons vertelt, maar dat toen, evenals nu, veel
mensen over mediamieke gaven beschikten. Uitspraken van schrijvers
uit de eerste twee eeuwen over wat er heeft plaatsgevonden, zullen
zelfs in deze tijd van wonderen voor goedgelovige mensen moeilijk
te geloven zijn. Veel van deze verslagen zijn misschien sterk overdreven,
maar het is onredelijk om te veronderstellen dat ze allemaal pure
verzinsels zijn, die geen enkele kern van waarheid bevatten; zeker
niet na de onthullingen aan de mens sinds de komst van het moderne
spiritisme. Men kan zich enig idee vormen van de grondigheid waarmee
elk onderwerp in dit boek wordt behandeld, wanneer we verklaren dat
er in de index 213 verwijzingen zijn naar passages die betrekking
hebben op ‘Jezus Christus’. Hieruit kan men ook met recht
concluderen dat wat er wordt gegeven van grote waarde moet zijn voor
iemand die informatie zoekt om te kunnen bepalen of Jezus ‘mens,
mythe of God’ was. ‘De oorsprong en geschiedenis van de
christelijke leringen’ en ook ‘De oorsprong van de kerk
van Rome en het vestigen van haar gezag over andere kerken’
worden volledig beschreven, en veel licht wordt geworpen op vele duistere
en betwiste zaken. Kortom, het is voor ons onmogelijk, binnen de beperkte
ruimte die voor dit artikel beschikbaar is, om volledig recht te doen
aan dit zeer leerzame boek; maar we denken dat er genoeg is gezegd
om onze lezers ervan te overtuigen dat het meer dan de gebruikelijke
belangstelling verdient, en een aantrekkelijke aanwinst is voor de
literatuur van deze vooruitstrevende tijd.
Sommige schrijvers hebben geprobeerd om Apollonius als een legendarische
figuur af te schilderen, terwijl vrome christenen hem een bedrieger
blijven noemen. Indien het bestaan van Jezus van Nazareth door de geschiedenis
even goed werd bevestigd en hij bij de klassieke schrijvers maar half
zo bekend was geweest als Apollonius, dan zou geen scepticus nu kunnen
betwijfelen dat er zo iemand als de zoon van Maria en Jozef heeft bestaan.
Apollonius van Tyana was de vriend en correspondent van een Romeinse
keizerin en van verschillende keizers, terwijl van Jezus niet méér
op de bladzijden van de geschiedenis overbleef dan wanneer zijn leven
op woestijnzand was geschreven. Zijn brief aan Abgarus, de vorst van
Edessa, waarvan de authenticiteit alleen door Eusebius1
– de baron Von Münchhausen in de hiërarchie van de kerkvaders
– wordt bevestigd, wordt in A View of the Evidences of Christianity
‘een poging tot vervalsing’ genoemd, zelfs door Paley die
door zijn rotsvaste geloof de meest ongelooflijke verhalen aanvaardt.
Apollonius is dus een historisch persoon, terwijl zelfs veel apostelen,
wanneer ze aan de kritische blik van de historicus worden onderworpen,
beginnen te flikkeren, en velen van hen verbleken en verdwijnen als
dwaallichtjes, of ignis fatuus.
1. Kerkgeschiedenis, 1:13.