Oude leringen bevestigd door hedendaagse voorspellingen
[‘Ancient doctrines vindicated by modern prophecy’, The
Theosophist, mei 1881, blz. 183-4; CW 3:147-51]
Duitse kranten hebben onlangs in talrijke hoofdartikelen geprobeerd
de oplossing te geven van wat voor het gewone en sceptische publiek
een mysterie schijnt te zijn. Ze hebben het gevoel dat ze door iemand
uit hun eigen kamp – een materialist van de exacte wetenschap
– duidelijk worden verraden. Terwijl ze uitvoerig de nieuwe theorieën
bespreken van dr. Rudolf Falb – redacteur van het ‘populaire
sterrenkundige tijdschrift’ uit Leipzig, Sirius –
worden ze getroffen door de volmaakte nauwkeurigheid van zijn wetenschappelijke
voorspellingen, of om ons duidelijker uit te drukken, van zijn meteorologische
en kosmologische voorspellingen. Het is een feit dat de opeenvolging
van gebeurtenissen hebben aangetoond dat deze voorspellingen veeleer
onfeilbare profetieën zijn dan wetenschappelijke speculaties. Dr.
Falb, die zich baseert op enkele bijzondere verbanden en op een eigen
methode, die hij, zoals hij zegt, na jarenlang onderzoek en inspanning
heeft uitgewerkt, is nu in staat om elke aardbeving, grote storm of
overstroming maanden en zelfs jaren tevoren te voorspellen.
Zo voorspelde hij bijvoorbeeld de aardbeving van vorig jaar in Zagreb.
In het begin van 1868 profeteerde hij dat er op 13 augustus in Peru
een aardbeving zou plaatsvinden, en dit gebeurde precies op die dag.
In mei 1869 publiceerde hij een wetenschappelijk werk, getiteld Gründzüge
zu einer Theorie der Erdbeben und Vulcanausbrüche, waarin
hij onder andere hevige aardbevingen in Marseille, in Utah, langs de
oostkust van de Adriatische Zee, in Columbia en op de Krim voorspelde,
die vijf maanden later, in oktober, werkelijk plaatsvonden. In 1873
voorspelde hij een aardbeving in Belluno, Noord-Italië, welke gebeurtenis
plaatsvond in aanwezigheid van dr. Falb zelf, die erheen was gegaan
om getuige ervan te zijn, zo zeker was hij dat het zou gebeuren. In
1874 berichtte hij de wereld over de toen onvoorziene en geheel onverwachte
uitbarstingen van de Etna; en ondanks de spot van zijn wetenschappelijke
collega’s, die hem zeiden dat er geen reden was om zo’n
geologische verstoring te verwachten, ging hij naar Sicilië en
kon ter plaatse de door hem gewenste aantekeningen maken, toen het gebeurde.
Eveneens voorzag hij de hevige stormen en wind tussen 23 en 26 februari
1877 in Italië, en ook die voorspelling werd door de feiten bevestigd.
Kort na zijn terugkeer uit Sicilië ging dr. Falb naar Chili om
de vulkanische uitbarstingen in de Andes waar te nemen, die hij twee
jaar tevoren had voorspeld en – hij nam ze inderdaad waar.
Direct na zijn terugkeer in 1875 verscheen zijn opmerkelijke boek dat
bekendstaat als Gedanken und Studien über den Vulcanismus,
etc. – en dat onmiddellijk in het Spaans werd vertaald en
in Valparaiso in 1877 werd uitgegeven. Nadat de voorspelde gebeurtenis
in Zagreb had plaatsgevonden, werd dr. Falb meteen uitgenodigd om in
die stad te spreken, waar hij verschillende bijzondere lezingen gaf
waarin hij de bewoners nog eens waarschuwde voor andere te verwachten
kleine aardschokken, die, zoals bekend, werkelijk plaatsvonden.
Het is een feit dat hij, zoals onlangs in de Novoje Vremja
werd opgemerkt, werkelijk ‘iets heeft uitgewerkt,
aanvullende kennis heeft naast dat wat anderen weten, en dat
hij méér over deze mysterieuze gebeurtenissen op onze
aarde weet dan elke andere deskundige op de wereld’.
Hoe luidt dan zijn verbazingwekkende theorie en wat zijn die nieuwe
verbanden? Er zou een boekdeel met toelichtingen en verklaringen voor
nodig zijn om er een goed beeld van te geven. Het enige wat we eraan
kunnen toevoegen is dat Falb alles wat hij over het onderwerp kon zeggen,
heeft uiteengezet in een groot werk, getiteld Von den Umwälzungen
im Weltall, ingedeeld in drie afdelingen. In afdeling 1 behandelt
hij de omwentelingen in de sterrenwereld; in afdeling 2 de omwentelingen
op het gebied van de wolken, d.w.z. meteorologische verschijnselen;
en in afdeling 3 de omwentelingen in de diepten van de aarde, d.w.z.
aardbevingen. Volgens Falbs theorie is ons heelal noch onbegrensd noch
eeuwig, maar beperkt tot een zekere tijd en beschreven binnen een zekere
ruimte. Hij ziet de mechanische bouw van ons planetenstelsel en zijn
verschijnselen in een heel ander licht dan andere wetenschappers. ‘Hij
is heel origineel en heel interessant (excentriek) in sommige opzichten,
hoewel we niet in alles op hem kunnen vertrouwen’ – schijnt
de eensgezinde mening van de pers te zijn. Blijkbaar is de doctor te
veel wetenschapper om als een ‘ziener’ of een ‘enthousiasteling
die aan hallucinaties lijdt’ te worden behandeld; en daarom wordt
er voorzichtig de spot met hem gedreven. Een minder geleerde
sterveling zou zeker zo worden behandeld, als hij de ongetwijfeld occulte
en kabbalistische denkbeelden over de kosmos die hij heeft, zou uiteenzetten.
Daarom voegen de kranten, terwijl ze stilzwijgend aan zijn theorieën
voorbijgaan als om te vermijden dat hun goede naam wordt aangetast omdat
ze zijn ‘ketterse’ inzichten zouden verspreiden, in het
algemeen eraan toe: ‘We verwijzen de lezer die de leringen van
dr. Rudolf Falb graag zou willen doorgronden, naar het laatste werk
van deze opmerkelijke man en profeet.’ Enkelen voegen bij de gegeven
informatie het feit dat dr. Falbs theorie de ‘universele’
zondvloed terugvoert tot 4000 v.Chr., en er nog een voorspelt voor het
jaar 6500 van de christelijke jaartelling.
Het schijnt dat de theorieën en leer van dr. Falb op dit gebied
van de wetenschap niets nieuws zijn, want 200 jaar geleden werd de theorie
naar voren gebracht door een Peruaan, Jorie Baliri genaamd, en een eeuw
geleden door een Italiaan, die Toaldo heette. We hebben daarom tot op
zekere hoogte het recht te concluderen dat dr. Falbs inzichten kabbalistisch
zijn, of beter gezegd die van de middeleeuwse mystici en vuurfilosofen,
want zowel Baliri als Toaldo waren beoefenaars van de ‘geheime
wetenschappen’. Zijn berekening met betrekking tot de zondvloed
van Noach en de periode van 6500 n.Chr., toegekend aan de herhaling
ervan, laat ons tegelijkertijd (zo duidelijk als cijfers kunnen spreken)
zien – ook al hebben we helaas zijn boek nog niet gelezen –
dat de geleerde doctor voor onze bol het ‘zonnejaar’ of
grote jaar aanneemt, of de cyclus van zes sarossen, aan het einde of
keerpunt waarvan onze planeet altijd aan een grondige fysieke omwenteling
wordt onderworpen. Deze leer is sinds onheuglijke tijden verkondigd
en komt uit Chaldea door middel van Berosus, een astroloog van de tempel
van Belus in Babylon. Zoals bekend, was Chaldea het universele centrum
van magie bij uitstek, van waaruit de stralen van occulte kennis zich
naar elk ander land waar de mysteriën werden opgevoerd en onderwezen,
verspreidden. Volgens deze leer – waarin Aristoteles geloofde,
als we Censorinus mogen geloven – bestond het ‘grote jaar’
uit ongeveer 21.000 jaar of zes Chaldeeuwse sarossen, die elk 3500 jaar
omvatten. Deze periode van 21.000 jaar wordt op een natuurlijke manier
in twee helften verdeeld; de eerste periode van 10.500 jaar brengt ons
naar het toppunt van de cyclus en een kleine ramp; terwijl de laatste
10.500 jaar ons voeren naar een vreselijke en universele geologische
catastrofe. Tijdens deze 21.000 jaar nemen het poolklimaat en equatoriale
klimaat geleidelijk elkaars plaats in, ‘waarbij eerstgenoemde
zich langzaam naar de equator beweegt, en de tropische zone . . . in
de plaats komt van de afschrikwekkende woestenij van de ijzige polen.
Deze verandering van klimaat gaat noodzakelijkerwijs gepaard met overstromingen,
aardbevingen en andere kosmische rampen. Doordat de oceaanbeddingen
aan het eind van elke 10.000 jaar en ongeveer één neros
(600 jaar) worden verplaatst, wordt zo een bijna algemene watervloed
teweeggebracht, zoals de legendarische zondvloed van Noach.’1
1. Zie Isis ontsluierd, 1:81-2.
Er moet worden nagegaan in hoeverre dr. Falbs theorie en de oude antediluviale
leer, die door de schrijfster van Isis ontsluierd wordt vermeld,
met elkaar overeenstemmen. In elk geval was de theorie, omdat laatstgenoemd
werk drie jaar ouder is dan Von den Umwälzungen im Weltall
dat in 1881 (slechts twee maanden geleden) werd gepubliceerd, niet ontleend
aan het boek van de Leipziger astronoom. We kunnen eraan toevoegen dat
de voortdurende verificatie van zulke geologische en meteorologische
voorspellingen, naast hun wetenschappelijke waarde, van het grootste
filosofische belang is voor de onderzoeker van de theosofie. Want ze
toont aan: (a) dat er weinig geheimen in de natuur zijn die volstrekt
ontoegankelijk zijn voor de pogingen van de mens om ze te ontdekken;
en (b) dat de werkplaats van de natuur één reusachtig
uurwerk is, dat door onveranderlijke wetten wordt geleid, waarin geen
plaats is voor de grillen van een bijzondere voorzienigheid van God.
Maar hij die de diepste geheimen van de proteus-natuur – die
verandert en toch steeds dezelfde blijft – heeft doorgrond, kan,
zonder de wet te verstoren, gebruikmaken
van de nog onbekende wisselwerkingen van natuurkrachten om gevolgen
teweeg te brengen die alleen aan hen die onbekend zijn met hun oorzaken
wonderbaarlijk en onmogelijk toeschijnen. ‘De wet die een traan
vormt, maakt ook een planeet rond.’ Er bestaat een rijkdom aan
scheikundige kracht – in warmte, licht, elektriciteit en magnetisme
– waarvan de mogelijkheden tot bewegingsenergie nog lang niet
allemaal worden begrepen. Waarom zou dan een theosoof, die in de natuurlijke
(hoewel occulte) wet gelooft, óf als charlatan óf als
een lichtgelovige dwaas worden beschouwd, wanneer hij probeert haar
geheimen te doorgronden? Verschillen de methoden die hij heeft gekozen
alleen van die van de moderne wetenschap, omdat hij de tradities van
de wetenschappers van de oudheid volgt?
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 374-7
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag