Graaf Saint-Germain
[‘Count Saint Germain’, The Theosophist, mei 1881,
blz. 168-70; CW 3:125-9]
|
Graaf Saint-Germain 1710(?)
– 1784(?) |
Met lange tussenpozen zijn er in Europa bepaalde figuren verschenen
die met hun uitzonderlijke verstandelijke gaven, schitterende conversatie
en mysterieuze levenswijze de publieke opinie hebben geschokt en verbijsterd.
Het artikel dat hier wordt geciteerd uit All the Year Round,1
vertelt over één van deze mensen – graaf Saint-Germain.
In Hargrave Jennings’ eigenaardige boek, The Rosicrucians,
wordt een andere beschreven, een zekere Signor Gualdi, die eens het
onderwerp van gesprek in de hogere kringen van Venetië was. Een
derde was de historische figuur die bekendstond als Alessandro Cagliostro,
wiens naam door een vervalste katholieke biografie synoniem is geworden
voor schandelijk gedrag. We zijn niet van plan deze drie personen hier
met elkaar of met gewone mensen te vergelijken. We nemen het artikel
van onze Londense collega over om een hele andere reden. We willen laten
zien hoe iemands persoonlijke karakter laaghartig wordt belasterd zonder
dat daarvoor enige aanleiding is, tenzij het feit dat iemand helderder
van geest is en beter op de hoogte is van de geheimen van de natuurwetten,
kan worden opgevat als voldoende provocatie om de pen van de lasteraar
en de tong van de roddelaar in beweging te brengen. Laat de lezer aandacht
schenken aan het volgende:
1. Deel 14, 5 juni 1875, blz. 228-34. Dit tijdschrift
werd geredigeerd door Charles Dickens.
Over graaf Saint-Germain zegt de schrijver in All the Year Round:
Men veronderstelt dat deze bekende avonturier van
geboorte een Hongaar is, maar het eerste deel van zijn leven werd
door hemzelf zorgvuldig in nevelen gehuld. Zijn persoon en ook zijn
titel wekten nieuwsgierigheid. Zijn leeftijd was onbekend en zijn
afkomst was evenzeer duister. Het eerste spoor van hem vangen we op
in Parijs, 125 jaar geleden, toen hij het hof en de stad met zijn
roem vervulde. Het verbaasde Parijs zag een man – schijnbaar
van middelbare leeftijd – die in pracht en praal leefde, die
naar diners ging, waar hij niets at, maar voortdurend op heel briljante
wijze over elk denkbaar onderwerp sprak. Zijn toon was misschien al
te beslist – de toon van iemand die volkomen weet waarover hij
spreekt. Hij was geleerd, sprak elke beschaafde taal bewonderenswaardig
goed, hij was een groot musicus, een uitstekende scheikundige, en
speelde de rol van een wonderkind, en deed dat op volmaakte wijze.
Hij beschikte over een uitzonderlijk zelfvertrouwen, of was volkomen
schaamteloos, en vertelde niet alleen op meesterlijke wijze hoe de
zaken in deze tijd in elkaar steken, maar sprak zonder aarzeling over
gebeurtenissen die 200 jaar oud waren. Zijn anecdotes over voorvallen
van lang geleden werden zeer gedetailleerd verteld. Hij sprak over
taferelen aan het hof van Frans I alsof hij ze gezien had, waarbij
hij het uiterlijk van de koning precies beschreef, zijn stem, manieren
en taal imiteerde, en in elk opzicht de indruk wekte alsof hij er
ooggetuige van was geweest. Op eenzelfde manier onderhield hij zijn
toehoorders met aardige verhalen over Lodewijk XIV, en trakteerde
ze op levendige beschrijvingen van plaatsen en personen. Terwijl hij
niet met zoveel woorden zei dat hij werkelijk bij deze gebeurtenissen
aanwezig was, slaagde hij met zijn sterk beeldende vermogen er toch
in die indruk te vestigen. Het was zijn bedoeling verbazing te wekken,
en hij slaagde daarin volkomen. Wilde verhalen deden over hem de ronde.
Men vertelde dat hij 300 jaar oud was, en dat hij zijn leven had verlengd
door gebruik te maken van een beroemd elixer.
Parijs raakte helemaal opgewonden over hem. Voortdurend
werd hij ondervraagd over zijn geheim om lang te kunnen leven, maar
hij was heel handig in zijn antwoorden, ontkende alle macht om oude
mensen weer jong te maken, maar verzekerde kalm dat hij het geheim
bezat om het verval van het menselijk lichaam tegen te gaan.
Hij verklaarde dat een bepaald dieet samen met zijn wonderbaarlijke
elixer, het ware geheim van een lang leven was, en hij weigerde beslist
enig ander voedsel te gebruiken dan wat speciaal voor hem bereid was
– havermout, gort en het witte vlees van kuikens. Bij bijzondere
gelegenheden dronk hij een beetje wijn, bleef op zolang iemand naar
hem wilde luisteren, maar nam bijzondere voorzorgsmaatregelen tegen
de kou. Aan dames gaf hij mysterieuze cosmetica, om hun schoonheid
ongeschonden te bewaren; met mannen sprak hij openlijk over zijn methode
om metalen om te zetten, en over een bepaald proces om een dozijn
kleine diamanten tot één grote steen om te smelten.
Deze verbazingwekkende beweringen werd kracht bijgezet door het bezit
van schijnbaar onbegrensde rijkdom en een collectie juwelen van zeldzame
grootte en schoonheid.
Van tijd tot tijd verscheen dit vreemde wezen in
verschillende hoofdsteden van Europa onder verschillende namen: markies
Montferrat; graaf Bellamarre in Venetië; chevalier Schöning
in Pisa: chevalier Weldon in Milaan; graaf Soltikov in Genua: graaf
Tzarogy in Schwalbach, en ten slotte graaf Saint-Germain in Parijs;
maar na de catastrofe in Den Haag schijnt hij niet meer zo rijk te
zijn geweest als tevoren, en soms leek het of hij zijn fortuin zoekt.
In Tournai wordt hij ‘geïnterviewd’
door de vermaarde chevalier Seingalt, die hem in een Armeens gewaad
en een puntmuts aantreft, met een lange baard die tot het middel reikt
en een ivoren staf in de hand – de volledige outfit van een
dodenbezweerder. Saint-Germain is omringd door talloze flessen, en
is bezig een productieproces van hoeden op basis van scheikundige
beginselen te ontwikkelen. Als Seingalt ziek is, biedt de graaf aan
hem gratis te genezen en een elixer toe te dienen dat ether schijnt
te zijn geweest; maar Seingalt weigert met vele beleefdheidsbetuigingen.
Het is het toneel van twee auguren. Omdat hem niet wordt toegestaan
als arts op te treden, besluit Saint-Germain zijn vermogens van een
alchemist te demonstreren; hij neemt een muntstuk van twaalf stuivers
van de andere augur, plaatst het op het roodgloeiende houtskool en
gebruikt zijn blaaspijp. Het geldstuk smelt en wordt daarna afgekoeld.
‘Neem nu uw geldstuk terug’, zegt Saint-Germain. ‘Maar
het is goud.’ ‘Van het zuiverste gehalte.’ De tweede
augur gelooft niet in de omzetting en beschouwt de hele handeling
als een truc; maar hij steekt het geldstuk niettemin in zijn zak,
en schenkt het ten slotte aan de beroemde maarschalk Keith, toen bestuurder
van Neuchâtel.
Dan duikt Saint-Germain opnieuw op in St. Petersburg,
Dresden en Milaan, bezig met het verven van stoffen en andere productieplannen.
Eens kwam hij in moeilijkheden en werd in een stadje in de gemeente
Piedmont gearresteerd omdat een wissel werd geweigerd; maar hij bracht
juwelen ter waarde van 100.000 kronen tevoorschijn, betaalde direct
en maakte de bestuurder van de stad uit voor zakkenroller en werd
met de eerbiedigste verontschuldigingen vrijgelaten.
Er bestaat heel weinig twijfel over dat hij tijdens
een van zijn verblijven in Rusland een belangrijke rol speelde in
de revolutie die Catharina II op de troon bracht. Ter ondersteuning
van deze opvatting vermeldt baron Gleichen de bijzondere aandacht
die in Leghorn in 1770 door graaf Alexis Orlov aan Saint-Germain werd
besteed, en een opmerking die vorst Gregorius Orlov tegen de markgraaf
van Anspach maakte tijdens zijn oponthoud in Nürnberg.
Wie was hij per slot van rekening? – de zoon
van een Portugese koning, of van een Portugese jood? Of vertelde hij
op hoge leeftijd de waarheid aan zijn beschermer en enthousiaste bewonderaar,
vorst Karel van Hessen-Kassel? Volgens het verhaal dat zijn laatstgenoemde
vriend vertelde, was hij de zoon van vorst Rákóczi van
Transsylvanië en zijn eerste vrouw, een Thököly. Als
jong kind werd hij onder de bescherming van de laatste van de Medici
geplaatst. Toen hij opgroeide en hoorde dat zijn beide broers, zonen
van prinses Hessen-Rheinfels-Rotenburg, de namen hadden gekregen van
St. Karel en St. Elizabeth, besloot hij de naam Sanctus Germanus (heilige
broeder) aan te nemen. Wat was de waarheid? Één ding
staat vast, namelijk dat hij een protégé was van de
laatste van de Medici. Vorst Karel, die zijn dood in 1783 schijnt
te hebben betreurd, vertelt ons heel oprecht dat hij ziek werd tijdens
zijn experimenten met kleurstoffen in Eckernförde, en kort daarna
stierf, ondanks de talloze medicamenten die in zijn eigen
privé-apotheek waren bereid. Frederik de Grote, die, ondanks
zijn scepsis, een uitzonderlijke belangstelling voor astrologen toonde,
zei over hem: ‘Dit is een mens die niet sterft.’ Mirabeau
voegt er kort en bondig aan toe: ‘Hij was altijd een zorgeloze
man, en ten slotte vergat hij, anders dan zijn voorgangers, niet te
sterven.’
En nu vragen we, waar wordt hierin ook maar het geringste bewijs geleverd
dat Saint-Germain een ‘avonturier’ was, dat het zijn bedoeling
was ‘de rol te spelen van een wonderkind’, of dat hij geld
probeerde te verdienen door mensen te bedriegen. Er is geen enkele aanwijzing
dat hij iets anders was dan hij scheen te zijn, namelijk een gentleman
met schitterende talenten en grote kennis, die over ruime middelen beschikte
om eerlijk zijn positie in de maatschappij te handhaven. Hij beweerde
te weten hoe je kleine diamanten kan samensmelten tot grote, en hoe
metalen kunnen worden omgezet, en zette zijn beweringen kracht bij ‘door
het bezit van schijnbaar onbegrensde rijkdom en een collectie juwelen
van zeldzame grootte en schoonheid’. Lijken ‘avonturiers’
hierop? Genieten charlatans vele jaren lang het vertrouwen en de bewondering
van de knapste staatslieden en edellieden van Europa, en blijkt zelfs
bij hun dood dat ze zich in geen enkel opzicht onwaardig hebben gedragen?
Sommige encyclopedisten zeggen: ‘Men denkt dat hij het grootste
deel van zijn leven werkte als spion voor de hoven waar hij verbleef!’1
1. The New American Cyclopaedia, artikel ‘Saint
Germain’, deel 14, blz. 266.
Maar op welk bewijs wordt deze veronderstelling gebaseerd?
Heeft iemand het gevonden in een van de staatspapieren in de geheime
archieven van een van deze hoven? Geen woord, geen spoor van bewijs
waarop deze gemene laster is gebaseerd, is ooit gevonden. Het is eenvoudig
een kwaadaardige leugen. De manier waarop de nagedachtenis van deze
grote man, deze leerling van Indiase en Egyptische hiërofanten,
deze meester in de geheime wijsheid van het Oosten, door westerse schrijvers
is behandeld, is een smet op de menselijke natuur. En zo heeft de domme
wereld gehandeld tegenover ieder ander persoon die, zoals Saint-Germain,
haar weer heeft opgezocht na een lange afzondering die aan studie was
gewijd, met zijn grote voorraad verzamelde esoterische wijsheid, in
de hoop haar te verbeteren en wijzer en gelukkiger te maken.
Er is nog een punt waarop moet worden gewezen. Het bovenstaande verslag
geeft geen details over de laatste uren van de mysterieuze graaf of
over zijn begrafenis. Is het niet absurd te veronderstellen dat hij,
indien hij werkelijk op de aangegeven tijd en plaats stierf, zou zijn
begraven zonder de praal en ceremonie, het officiële toezicht en
de registratie van de politie, die de begrafenissen van mensen van zijn
rang en bekendheid vergezellen? Waar zijn deze gegevens? Hij verdween
meer dan een eeuw geleden uit het openbare leven, maar geen verslag
maakt er melding van. Iemand, die zo in het volle licht van de openbaarheid
leefde, kon niet zijn verdwenen – als hij daar toen werkelijk
was gestorven – en geen spoor hebben achtergelaten. Bovendien
staat tegenover dit negatieve het positieve bewijs dat hij enkele jaren
na 1784 nog in leven zou zijn. Men zegt dat hij in 1785 of 1786 een
heel belangrijke persoonlijke bespreking met de keizerin van Rusland
heeft gehad, en dat hij aan prinses Lamballe is verschenen toen ze voor
de rechtbank stond, enkele ogenblikken vóór ze met een
kogel werd gedood en een slagersjongen haar hoofd afsneed; en aan Jeanne
du Barry, de maîtresse van Lodewijk XV, toen ze in de dagen van
de Terreur in 1793 op het schavot in Parijs de klap van de guillotine
afwachtte. Een gerespecteerd lid van onze Society dat in Rusland woont,
bezit enkele heel belangrijke documenten over graaf Saint-Germain, en
het is te hopen dat voor de rehabilitatie van de nagedachtenis van een
van de grootste figuren uit de moderne tijd de reeds lang ontbeerde,
maar ontbrekende schakels in de keten van zijn veelbewogen geschiedenis
snel door middel van dit tijdschrift aan de wereld kunnen worden gegeven.
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 368-73
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag