Menselijke magneten van de natuur
[‘Nature’s human magnets’, The Theosophist,
april 1881, blz. 154-6; CW 3:92-102]
Indien iemand van ons het tegenwoordig waagt om een ongewone ervaring
of schijnbaar onbegrijpelijk verschijnsel mee te delen, proberen twee
soorten bezwaarmakers zijn mond te snoeren met dezelfde knevel. De wetenschapper
roept uit – ‘Ik heb alle geheimen van de natuur ontrafeld,
en wat u zegt is onmogelijk; dit is geen tijd voor wonderen!’
De hindoefanaticus zegt – ‘Dit is het kaliyuga, de spirituele
nacht voor de mensheid; wonderen zijn niet langer mogelijk.’ Zo
komt de ene uit verwaandheid, de andere uit onwetendheid tot dezelfde
conclusie, namelijk dat iets dat naar het bovennatuurlijke riekt, in
deze tijd onmogelijk is. Maar de hindoe gelooft dat wonderen vroeger
plaatsvonden, terwijl de wetenschapper ook dit ontkent. Voor de fanatieke
christenen is dit geen kaliyuga, maar – als men hun woorden mag
geloven – een gouden tijdperk van licht, waarin de schittering
van het evangelie de mensheid verlicht en haar voorwaarts stuwt naar
grotere triomfen van het verstand. En omdat ze hun hele geloof op wonderen
baseren, beweren ze dat wonderen nu door God en de Heilige Maagd –
vooral laatstgenoemde – worden teweeggebracht, evenals vroeger.
Onze eigen gezichtspunten zijn welbekend – we geloven niet dat
er ooit een ‘wonder’ is gebeurd of zal gebeuren; we geloven
dat vreemde verschijnselen, die ten onrechte wonderbaarlijk worden genoemd,
altijd plaatsvonden, ook nu plaatsvinden, en tot het einde der tijden
zullen plaatsvinden; dat deze natuurlijk zijn; en dat, wanneer dit feit
in het bewustzijn van materialistische sceptici doordringt, de wetenschap
met sprongen vooruit zal gaan naar de uiteindelijke waarheid,
waarnaar ze al zo lang op zoek is. Het is een vermoeiende en ontmoedigende
ervaring iemand te vertellen over verschijnselen van de minder bekende
kant van de natuur. De glimlach van ongelovigheid wordt te vaak gevolgd
door een beledigende aanval op iemands eerlijkheid, of een poging iemands
karakter in twijfel te trekken. Honderd onmogelijke theorieën zullen
naar voren worden gebracht om het aanvaarden van de enig juiste te vermijden.
Uw hersenen moeten overwerkt zijn, uw zenuwen hallucineren, u verkeert
onder een betovering. Als het verschijnsel duidelijke, tastbare, niet
te ontkennen bewijzen heeft achtergelaten, komt de scepticus met het
laatste redmiddel – een complot waarvoor elk
motief ontbreekt en dat een hoeveelheid kosten, tijd en moeite zou betekenen
die totaal niet in verhouding staan tot het gewenste resultaat.
Wanneer we de stelling opperen dat alles het gevolg is van de combinatie
van kracht en stof, dan zal de wetenschap haar goedkeuren; maar wanneer
we verder gaan en zeggen dat we verschijnselen hebben gezien en deze
met diezelfde wet verklaren, dan ontkent deze aanmatigende wetenschap
die uw verschijnsel nooit gezien heeft zowel uw uitgangspunt als uw
conclusie, en begint u grof uit te schelden. Zo komt alles neer op een
kwestie van persoonlijke geloofwaardigheid als getuige, en tenzij een
of ander gelukkig toeval het nieuwe feit overtuigend onder de aandacht
van de wetenschapper brengt, is hij als een kind dat schreeuwt om een
gesluierde figuur die het voor een spook houdt, maar die tenslotte niemand
anders dan zijn oppas is. Als we maar geduldig wachten, zullen we zien
dat op een goede dag de meeste professoren de kant zullen kiezen waar
Hare, De Morgan, Flammarion, Crookes, Wallace, Zöllner, Weber,
Wagner en Butlerov zich hebben opgesteld. Hoewel men dan nog steeds
zal vinden dat ‘wonderen’ onmogelijk zijn, zullen occulte
verschijnselen toch redelijkerwijs worden opgenomen binnen het domein
van de exacte wetenschap, en de mensen zullen verstandiger zijn. De
grenzen die dat domein bepalen worden op dit moment in St. Petersburg
hevig aangevallen. Een jong meisje dat een medium is, is bezig alle
wijsneuzen van de universiteit te choqueren.
Jarenlang schijnt het mediumschap in de Russische metropolis slechts
vertegenwoordigd te zijn geweest door Amerikaanse, Engelse en Franse
mediums tijdens vluchtige bezoeken, tegen grote sommen geld en –
met uitzondering van dr. Slade, het Amerikaanse medium – met vermogens
die reeds afnamen. Vanzelfsprekend zagen de vertegenwoordigers van de
wetenschap hierin een goed voorwendsel om het af te wijzen. Maar nu
is elk excuus nutteloos. Niet ver van St. Petersburg, in een klein gehucht
dat door drie families van Duitse kolonisten wordt bewoond, nam enkele
jaren geleden een weduwe, Margaret Beetch genaamd, een klein meisje
uit het vondelingenhuis bij haar in dienst. De kleine Pelagueja was
vanaf het begin zeer geliefd bij de familie wegens haar vriendelijke
aard, haar bijzondere ijver en haar grote oprechtheid. Ze voelde zich
heel gelukkig in haar nieuwe thuis, en jarenlang sprak niemand ooit
een kwaad woord over haar. Pelagueja werd tenslotte een knap meisje
van zeventien, maar haar aard veranderde nooit. Ze hield veel van haar
meesters en was op haar beurt geliefd. Hoewel ze er mooi uitzag en sympathiek
was, had geen jongen uit het dorp ooit eraan gedacht haar echtgenoot
te worden. De jongemannen zeiden dat ze hen ‘ontzag’ inboezemde.
Ze beschouwden haar zoals mensen in die streken naar de afbeelding van
een heilige kijken. Dit zeggen tenminste de Russische kranten en de
Gazette van de politie waaruit we het rapport van de districtschef
citeren, die bepaalde feiten van zwarte kunst moest onderzoeken. Want
dit onschuldige jonge schepsel was volgens het rapport onlangs het slachtoffer
geworden van ‘de eigenaardige handelingen van een of andere onbegrijpelijke,
onzichtbare macht’.
Vergezeld door een ander dienstmeisje op de boerderij daalde ze op
3 november 1880 af in de kelder onder het huis om aardappelen te halen.
Nauwelijks hadden ze de zware deur geopend, of ze werden met aardappelen
bekogeld. Pelagueja dacht dat een jongen uit de buurt zich op de grote
plank waar de aardappelen opgehoopt lagen, moest hebben verborgen, plaatste
de mand op haar hoofd, en riep lachend uit: ‘Wie je ook bent,
vul haar met aardappelen en help me zo!’ In een ommezien was de
mand tot de rand gevuld. Toen probeerde het andere meisje hetzelfde,
maar de aardappelen bleven liggen. Eenmaal op de plank geklommen, troffen
de meisjes daar tot hun verbazing niemand aan. Nadat ze de weduwe Beetch
hadden verteld wat er was gebeurd, ging deze zelf naar beneden en, nadat
ze de kelderdeur had opengemaakt die de meisjes bij het verlaten goed
op slot hadden gedaan, trof ze daar niemand aan die zich daar verstopt
hield. Deze gebeurtenis was slechts een voorbode van een reeks andere.
Ze volgden elkaar in een periode van drie weken met zo’n snelheid
op dat, als we alle officiële rapporten zouden vertalen, dit hele
nummer van The Theosophist ermee gevuld zou kunnen worden.
We zullen er enkele noemen.
Vanaf het moment dat ze de kelder verliet, begon de onzichtbare ‘macht’
die haar mand met aardappelen had gevuld, haar aanwezigheid onophoudelijk
en op de meest uiteenlopende manieren te laten gelden. Als Pelagueja
Nikolajev bezig is om hout in het fornuis te leggen, dan stijgen de
stukken hout op in de lucht en springen als levende dingen rond in de
stookplaats: nauwelijks heeft ze een lucifer aangestoken, of ze branden
al alsof een onzichtbare hand het vuur had aangewakkerd. Wanneer ze
de put nadert, begint het water te stijgen, en al snel overstroomt het
de rand van het reservoir en krijgt ze een stortvloed over haar voeten;
loopt ze vlak langs een emmer water, dan gebeurt hetzelfde. Als het
meisje haar hand uitstrekt om een of ander stuk aardewerk van de plank
te pakken dat ze nodig heeft, dan beginnen de bekers, terrines en borden
– al het aardewerk – alsof ze door een wervelwind van hun
plaats worden gerukt, op te springen en te trillen en vallen dan met
een smak voor haar voeten. Nauwelijks is een invalide buurvrouw op het
bed van het meisje gaan zitten om even te rusten, of men ziet dat het
zware ledikant oprijst naar het plafond, dan ondersteboven draait en
de brutale indringster eraf gooit; waarna het rustig zijn oude plaats
weer inneemt. Op een dag, toen Pelagueja naar de schuur was gegaan om
zoals elke avond het vee te voeren, en daarna klaarstond om met twee
andere dienstmeisjes weg te gaan, gebeurde er iets heel bijzonders.
Alle koeien en varkens schenen plotseling bezeten te worden. Eerstgenoemde,
die het hele dorp met een woest geloei angst aanjoegen, probeerden op
de troggen te klimmen, terwijl laatstgenoemde met hun koppen tegen de
muren sloegen en rondrenden alsof ze door een of ander wild dier werden
achtervolgd. Hooivorken, schoppen, banken en troggen, die van hun plaats
werden gerukt, achtervolgden de doodsbange meisjes, die maar net konden
ontsnappen door de deur van de stal snel dicht te slaan en op slot te
doen. Maar zodra ze dit hadden gedaan, hield elk geluid daarbinnen als
bij toverslag op.
Al zulke verschijnselen vonden niet in het donker of ’s nachts
plaats, maar overdag en in het volle zicht van de bewoners van het kleine
gehucht; bovendien werden ze altijd ingeluid door een uitzonderlijk
lawaai, als van een huilende wind, een gekraak van de muren, en geklop
tegen de raamlijsten en het glas. Het huisgezin en de bewoners van het
gehucht werden door een hevige paniek bevangen, die met elke nieuwe
manifestatie toenam. Natuurlijk werd een priester geroepen – alsof
priesters iets weten van magnetisme! – maar zonder resultaat;
een paar potten dansten op de plank de horlepijp; een ovengaffel bewoog
zich al stampend en springend over de vloer en een zware naaimachine
deed hetzelfde. Het nieuws over de jonge heks en haar strijd met de
onzichtbare duiveltjes verspreidde zich over de hele streek. Mannen
en vrouwen uit naburige dorpen stroomden samen om de wonderen te zien.
Dezelfde verschijnselen, vaak nog heviger, vonden in hun bijzijn plaats.
Eens, toen een groep mannen bij binnenkomst hun mutsen op de tafel plaatste,
sprong elk van deze van de tafel op de vloer, en een zware leren handschoen,
die rondcirkelde, trof de eigenaar met een flinke klap in zijn gezicht
en voegde zich daarna bij de gevallen mutsen. Hoewel de weduwe Beetch
echt veel van Pelagueja hield, werd de arme wees ten slotte met haar
bagage begin december op een kar gezet, en na veel tranen en warme spijtbetuigingen
werd ze weggestuurd naar de directeur van het vondelingenhuis –
het instituut waarin ze was grootgebracht. Deze man, die de volgende
dag met het meisje terugkeerde, was getuige van enkele streken van dezelfde
kracht, riep de politie te hulp, die na een zorgvuldig onderzoek een
proces-verbaal opmaakte, getekend door de autoriteiten, en vertrok.
Toen dit geval aan een spiritist, een rijke edelman die in St. Petersburg
woonde, werd meegedeeld, begaf hij zich onmiddellijk naar het jonge
meisje en nam haar mee naar de stad.
Bovenstaande officieel vastgestelde feiten worden overgenomen in elke
Russische krant van enige betekenis. Nu de proloog is geëindigd,
zijn we in staat de verdere ontwikkeling van het vermogen in dit wonderbaarlijke
medium te volgen, zoals die besproken wordt in alle serieuze en officiële
kranten van de metropolis.
‘Een nieuwe ster aan de horizon van het spiritisme is plotseling
in St. Petersburg verschenen – een zekere mej. Pelagueja’,
zegt een hoofdartikel in de Novoje Vremja van 1 januari 1881.
‘De manifestaties die in haar bijzijn hebben plaatsgevonden, zijn
zo bijzonder en krachtig dat meer dan één toegewijde spiritist
daardoor van zijn stuk is gebracht – letterlijk en door toedoen
van een zware tafel.’ ‘Maar’, voegt de krant eraan
toe, ‘de spiritistische slachtoffers schijnen zich helemaal niet
geërgerd te hebben aan zulke treffende bewijzen. Integendeel,
nauwelijks hadden ze zich van de grond opgericht (één
van hen moest, voordat hij zijn verticale houding kon hernemen van onder
een sofa tevoorschijn komen, waarheen hij door een zware tafel was geslingerd),
of ze vergaten hun blauwe plekken, en begonnen elkaar van hartstochtelijke
vreugde te omhelzen en met betraande ogen elkaar geluk te wensen met
deze nieuwe manifestatie van de mysterieuze kracht.’
In de St. Petersburg Gazette geeft een uitgelaten verslaggever
de volgende details:
Mej. Pelagueja is een jong meisje van ongeveer 19,
de dochter van arme, maar gemene ouders (die haar in het vondelingenhuis
hadden gestopt, zoals reeds aangegeven), niet heel knap, maar met
een sympathiek gezicht, weinig geschoold maar intelligent, klein van
postuur maar met een goed hart, welgevormd maar zenuwachtig. Mej.
Pelagueja heeft plotseling heel verbazingwekkende mediamieke vermogens
geopenbaard. Ze is een ‘eersteklas spiritistische ster’,
zoals men haar noemt. En het jonge meisje schijnt in haar handen en
voeten inderdaad een geweldig sterk magnetisch aura geconcentreerd
te hebben; door middel daarvan laat ze de voorwerpen die haar omringen
ogenblikkelijk allerlei tot nu toe onbekende en niet eerder vertoonde
bewegingen maken. Ongeveer vijf dagen geleden gebeurde het volgende
bij een seance, waarbij de meest bekende spiritisten en mediums van
de hogere klasse1 van St. Petersburg aanwezig waren. Nadat ze zich
met Pelagueja rond een tafel hadden verzameld, hadden ze (de spiritisten)
nauwelijks tijd om te gaan zitten, toen ieder van hen een soort elektrische
schok kreeg. Plotseling wierp de tafel met geweld stoelen en al ondersteboven,
en joeg het enthousiaste gezelschap behoorlijk uiteen. Het medium
kwam met de rest op de vloer terecht, en haar stoel begon een reeks
van zulke wonderbaarlijke luchtsprongen te maken dat de doodsbange
spiritisten moesten vluchten en de kamer haastig verlieten.
1. We betwijfelen zeer of er ooit onder de midden-
en lagere klassen van Rusland méér gelovigen in het
spiritisme dan nu zullen worden aangetroffen. Deze zijn te oprecht
toegewijd aan hun geloof, en geloven te vurig in de duivel om enig
geloof in ‘geesten’ te hebben.
Terwijl we aan het bovengenoemde geval aandacht besteden, komt net
uit Amerika het verslag van een jongen met een lichaamsgestel dat eveneens
abnormaal geladen is met levensmagnetisme. Het verslag uit de Catholic
Mirror zegt dat de jongen de zoon is van dhr. en mevr. John C.
Collins uit St. Paul, Minnesota. Hij is tien jaar oud, en de magnetische
toestand heeft zich pas kortgeleden ontwikkeld – een eigenaardig
feit om te onthouden. Hij is helder van geest, zijn gezondheid is uitstekend,
en hij doet ijverig mee aan alle jongenssporten. Zijn linkerhand is
een verbazingwekkend sterke magneet geworden. Metalen
voorwerpen die weinig wegen, hechten zich zo sterk aan zijn hand dat
er veel kracht voor nodig is om ze eraf te halen. Messen, pennen,
naalden, knopen, enz., genoeg om zijn hand te bedekken, hechten zich
zo stevig vast dat ze niet losgeschud kunnen worden. Erger nog, de
aantrekking is zo sterk dat een gewone kolenkit erdoor kan worden
opgetild, en zwaardere gereedschappen zijn opgetild door sterkere
personen die zijn arm vasthouden. De jongen klaagt echter over hevige
pijn die door zijn arm schiet bij het oplichten van zware voorwerpen.
Zijn linkerarm en de hele linkerkant van de jongen oefent in mindere
mate dezelfde kracht uit, maar ze werkt helemaal niet aan zijn rechterkant.
Wijlen baron Von Reichenbach uit Wenen, een beroemde scheikundige en
de ontdekker van een nieuwe kracht die hij odyle noemde, is de enige
die veel licht heeft geworpen op de natuurlijke en abnormale magnetische
toestanden van het menselijk lichaam. Ruim vijf jaar voerde hij experimenten
uit en hij ontzegde zich kosten noch tijd of moeite om tot duidelijke
conclusies te kunnen komen. Fysiologen hadden al lang waargenomen, vooral
onder ziekenhuispatiënten, dat een groot deel van de mensen duidelijk
een bijzondere invloed of aura, die uitgaat van een magneet, kunnen
voelen, wanneer neerwaartse strijkbewegingen over die personen worden
gemaakt, zonder dat men hen aanraakt. En ook was waargenomen dat bij
zulke ziekten als St. Vitus’ dans (chorea), verschillende vormen
van verlamming, hysterie, enz., de patiënten deze gevoeligheid
in bijzondere mate vertoonden. Maar hoewel de grote Berzelius en andere
autoriteiten in de wetenschap erop hadden aangedrongen dat wetenschappers
dit zouden onderzoeken, is dit belangrijke onderzoeksterrein toch nauwelijks
betreden totdat baron Von Reichenbach zijn grote taak verrichtte. Zijn
ontdekkingen waren zo belangrijk dat ze alleen volledig naar waarde
kunnen worden geschat door zijn boek, Researches on Magnetism, Electricity,
Heat, Light, Crystallization, and Chemical Attraction, in their Relations
to the Vital Force, zorgvuldig te lezen – helaas uitverkocht,
maar waarvan men in Londen soms tweedehands exemplaren kan verkrijgen.
Voor het doel dat we nu op het oog hebben, hoeft alleen te worden gezegd
dat hij bewijst dat het menselijk lichaam gevuld is met een aura, ‘dynamide’,
‘fluïde’, damp, invloed, of welke naam men eraan wil
geven; dat ze dezelfde is in beide seksen; dat ze in het bijzonder uitgestraald
wordt aan het hoofd, de handen en de voeten; dat ze, evenals de aura
van een magneet, polair is; dat de hele linkerzijde positief is, en
een warm gevoel opwekt bij een gevoelig persoon aan wie we de linkerhand
geven, terwijl de hele rechterzijde van het lichaam negatief is en een
koud gevoel opwekt. In sommige mensen is deze vitaal-magnetische (of
zoals hij het noemt, odische) kracht bijzonder sterk. Daarom kunnen
we alle verschijnselen zoals de twee bovengenoemde gerust overwegen
en geloven, zonder bang te zijn de grenzen van de exacte wetenschap
te overschrijden of beschuldigd te kunnen worden van bijgeloof of goedgelovigheid.
Tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat baron Von Reichenbach niet
één patiënt vond van wie de aura een opgehangen magneetnaald
deed afwijken of ijzeren voorwerpen als een magneet aantrok. Daarom
bestrijken zijn proeven niet het hele terrein; en hij was zich hiervan
volkomen bewust.
Personen die sterk magnetisch geladen zijn, zoals het Russische meisje
en de Amerikaanse jongen, treft men zo nu en dan aan, en onder hen waren
enkele beroemde mediums. Zo zal de vinger van het medium Slade, wanneer
hij willekeurig over een kompas wordt bewogen, de naald altijd naar
zich toe trekken. Het experiment werd uitgevoerd door de professoren
Zöllner en W. Weber (professor in de natuurkunde, grondlegger van
de leer van de trilling van krachten) in Leipzig. Prof. Weber ‘plaatste
een kompas op de tafel, door glas omsloten, waarvan we de naald allemaal
heel duidelijk konden zien bij het heldere kaarslicht, terwijl we onze
handen in die van Slade legden’, die ruim 30 cm van het kompas
verwijderd waren. De magnetische aura die zich vanuit Slade’s
handen ontlaadde was echter zo groot dat ‘na ongeveer vijf minuten
de naald hevig begon te slingeren in bogen van 40 tot 60 graden, tot
ze ten slotte verschillende keren helemaal ronddraaide.’ Bij een
volgende proef slaagde prof. Weber erin om van een gewone breinaald,
die vlak voor het experiment bij het kompas was getest en totaal niet
magnetisch bleek te zijn, een permanente magneet te maken.
Slade legde deze naald op een lei, hield laatstgenoemde
onder de tafel . . . en na ongeveer vier minuten, toen de lei met
de breinaald weer op de tafel werden gelegd, was de naald zo sterk
gemagnetiseerd aan één kant (en alleen aan één
kant), dat ijzervijlsel en kleinere naalden zich aan dit uiteinde
hechtten; de kompasnaald kon gemakkelijk in een cirkel worden rondgedraaid.
De voortgebrachte pool was een zuidpool, want de noordpool van de
kompasnaald werd aangetrokken en de zuidpool afgestoten.1
1. J.K.F. Zöllner, Transcendental Physics,
1880, blz. 47.
Baron Von Reichenbachs eerste onderzoeksterrein betrof dat van het
effect van een magneet op een dierlijke zenuw; daarna ging hij het effect
op een dierlijke zenuw van een overeenkomstige aura of kracht die hij
bij kristallen aantrof, bestuderen. Zonder in details te treden –
die echter alle nagelezen behoren te worden door iedereen die zegt de
occulte wetenschap te onderzoeken – somt hij zijn conclusies als
volgt op: ‘die kracht [‘odyle’ – de nieuwe kracht,
die hij ontdekte] waarmee we in kristallen vertrouwd zijn geraakt kan
in verband worden gebracht met de magneetkracht, zoals we die kennen
in een magneet en een magneetnaald.’ Daarom . . . ‘is de
magneetkracht niet, zoals tot nu toe werd aangenomen, één
enkele kracht, maar ze bestaat uit twee krachten, omdat aan die welke
reeds lang bekend is, een nieuwe, tot dusver onbekende en duidelijk
daarvan verschillende, kracht moet worden toegevoegd, namelijk die welke
in kristallen huist.’1
1. Reichenbach, Researches on Magnetism, etc.,
1850, blz. 46.
Een van zijn proefpersonen was mej. Nowotny, en haar gevoeligheid voor
aura’s van magneten en kristallen was uitzonderlijk scherp. Wanneer
een magneet bij haar hand werd gehouden, werd deze onweerstaanbaar ertoe
aangetrokken, zodat ze deze volgde waarheen de baron die ook maar bewoog.
Het effect op haar hand ‘was hetzelfde als wanneer iemand haar
hand had gegrepen en door middel daarvan haar lichaam naar haar voeten
had voorovergebogen’.1 (Ze lag ziek
in bed en de magneet werd in die richting bewogen.) Wanneer de magneet
dicht bij haar hand werd gebracht, ‘hechtte deze zich zo krachtig
eraan vast, dat, wanneer hij omhoog, of zijwaarts, achterwaarts of in
welke richting ook werd bewogen, haar handen ertegenaan bleven zitten
alsof ze eraan vastzaten zoals een stuk ijzer’.2
We zien dat dit precies het tegenovergestelde is van het verschijnsel
bij de Amerikaanse jongen Collins, want in plaats dat zijn hand door
iets werd aangetrokken, werden ijzeren voorwerpen, lichte en zware,
onweerstaanbaar tot zijn hand aangetrokken, en alleen tot zijn linkerhand.
Reichenbach dacht er natuurlijk aan om mej. Nowotny’s magnetische
toestand te toetsen. Hij zegt: ‘Om dit na te gaan nam ik ijzervijlsel
en leidde haar vinger daarover. Zelfs het kleinste deeltje hechtte zich
niet aan de vinger, ook niet wanneer het net in contact was geweest
met een magneet . . . Ik liet haar vinger beurtelings de polen van een
gevoelige magneetnaald naderen, en in verschillende posities, maar de
naald vertoonde niet de geringste neiging tot afwijking of schommeling.’3
1. Op.cit., blz. 25.
2. Op.cit., blz. 24-5.
3. Op.cit., blz. 27.
Als de ruimte het toeliet, dan zou deze hoogst interessante analyse
van verzamelde feiten betreffende de soms abnormale magnetische geladenheid
van mensen veel verder kunnen worden uitgebreid zonder de intelligente
lezer te vermoeien. Maar we kunnen direct zeggen dat, aangezien Von
Reichenbach bewijst dat magnetisme een samengestelde in plaats van een
enkelvoudige kracht is, en ieder mens met een van deze krachten geladen
is, die hij odyle noemt; en omdat de experimenten met Slade, en de verschijnselen
in Rusland en St. Paul, aantonen dat ook het menselijk lichaam soms
een echte magnetische aura voortbrengt, zoals een magneet dat doet –
de verklaring daarom is dat in laatstgenoemde abnormale gevallen de
betrokken persoon eenvoudig een overmaat van één van beide
krachten heeft ontwikkeld, die samen wat gewoonlijk bekendstaat als
magnetisme, vormen. Er is daarom helemaal niets bovennatuurlijks aan
deze gevallen. Waarom dit gebeurt, is volgens ons heel goed verklaarbaar,
maar omdat dit ons te ver zou voeren op het minder bekende terrein van
de occulte wetenschap, kunnen we daar nu beter aan voorbijgaan.
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 353-62
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag