H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

De ontbrekende schakel

[‘The missing link’, The Theosophist, februari 1881, blz. 111; CW 3:38-42]

Een groot aantal westerse kranten is erg opgewonden over een nieuwsbericht dat zojuist in Europa uit Saigon is ontvangen. De radicaalste en meest vrijdenkende daarvan zijn juichend over het feit – en dat mag natuurlijk, in het belang van de waarheid – alsof de dichtste en tot nu toe ondoordringbare sluier die de werkwijze van moeder natuur bedekt, voor altijd was weggenomen, en er voor de antropologie geen geheimen meer bestonden. De opwinding is te danken aan een klein gedrocht, een zevenjarig jongetje, dat nu in Saigon wordt vertoond. Het kind is geboren in Cambodja, heel flink en gezond, maar vertoont in zijn anatomie heel waardevolle en zeldzame fysieke kenmerken – een echte staart, 25 cm lang en aan de basis 4 cm dik!

Dit oorspronkelijke exemplaar van de mensheid – volgens ons uniek in zijn soort – wordt nu door de volgelingen van Darwin en Haeckel uitgemaakt voor de bona fide ontbrekende schakel. Laten we, ter wille van de redenering, veronderstellen dat de evolutionisten (en dat zijn wij ook) gelijk hebben met hun hypothese, en dat de geliefde theorie dat onze voorouders bavianen waren, juist blijkt te zijn. Zal elke moeilijkheid op onze weg dan zijn weggenomen? Helemaal niet: want dan zullen we meer dan ooit het tot nu toe onoplosbare probleem moeten proberen op te lossen: wie kwam het eerst, de mens of de aap? Het is weer het aristotelische kip-en-ei-probleem van de schepping. We kunnen nooit de waarheid weten, totdat de wetenschap door een of andere gelukstreffer op verschillende momenten en onder uiteenlopende klimatologische omstandigheden er getuige van kan zijn dat vrouwen het leven schenken aan apen met een staart, of dat orang-oetan vrouwtjes moeders worden van staartloze en bovendien halfmenselijke kinderen, begiftigd met een spraakvermogen dat ten minste even ver ontwikkeld is als dat van een matig slimme papegaai of beo.

De wetenschap is in dit opzicht niet erg standvastig, want ze is evengoed van haar stuk gebracht, zo niet meer, als alle andere gewone stervelingen. Zo weinig is ze in staat om licht te werpen op het mysterie, dat de grootste geleerden ons in sommige opzichten juist het meest in verwarring brengen. Zoals het heliocentrische stelsel, nadat het ruim drie eeuwen een onbetwist feit was gebleven, in het laatste deel van onze [19de] eeuw een serieuze tegenstander kreeg in dr. Schöppfer, professor in de astronomie aan de Universiteit te Berlijn, evenzo heeft de darwinistische theorie over de evolutie van de mens uit een mensaap onder haar geleerde tegenstanders er een, die, hoewel zelf een evolutionist, erop gebrand is om Darwin te bestrijden en een eigen school probeert te vestigen.

Deze nieuwe ‘perfectionist’ is een professor uit de Hongaarse stad Fünfkirchen, die op dit moment in Duitsland een reeks lezingen geeft. ‘De mens,’ zegt hij, ‘van wie de oorsprong moet worden gezocht in de silurische klei, vanwaar hij zich begon te ontwikkelen uit een kikker, moet noodzakelijkerwijs op een dag terug-evolueren tot hetzelfde dier!’ Alles goed en wel. Maar de verklaringen die deze hypothese, die prof. Charles Deezy aanneemt als een vaststaand feit, moeten bewijzen, zijn veel te vaag om er zoiets als een onweerlegbare theorie op te kunnen baseren. ‘In de vroegste evolutieperiode’, vertelt hij ons, ‘leefde er een groot, kikkerachtig zoogdier, dat de zeeën bewoonde, maar dat, omdat het een amfibie was, eveneens op het land leefde en daar de lucht even gemakkelijk inademde als in het water; zijn belangrijkste leefgebied was echter het zoute zeewater. Dit kikkerachtige wezen is nu wat we de mens [!] noemen, en zijn oorsprong in de zee wordt bewezen door het feit dat hij niet zonder zout kan leven.’ De mens heeft nog andere kenmerken, die bijna even indrukwekkend zijn als het bovenstaande, waardoor zijn oorsprong kan worden vastgesteld, als we deze nieuwe profeet van de wetenschap mogen geloven. Bijvoorbeeld ‘een duidelijk zichtbaar overblijfsel van vinnen, tussen duim en vinger, evenals zijn onbedwingbare neiging tot het element water’: een neiging, merken we tussen twee haakjes op, die meer opvalt bij de hindoe dan bij de Hooglander!

De Hongaarse wetenschapper gaat al even stellig de confrontatie aan met Darwins theorie dat de mens van de aap afstamt. Volgens zijn nieuwe leer ‘is het niet de mensaap die de mens voortbracht, maar is laatstgenoemde de voorouder van de aap. De aap is slechts een mens die is teruggekeerd tot zijn primitieve, wilde toestand.’ De inzichten van onze professor over geologie en de uiteindelijke verwoesting van onze aardbol, samen met zijn opvattingen over de toekomstige toestand van de mensheid, zijn niet minder origineel en zijn beslist de zoetste vruchten van zijn boom van wetenschappelijke kennis. Hoewel ze algemene hilariteit wekken, worden ze niettemin door de ‘geleerde’ spreker in alle ernst verkondigd, en zijn boeken worden gerekend tot de leerboeken voor universiteiten. Als we vertrouwen hebben in zijn verklaring, dan moeten we geloven dat ‘de maan langzaam maar zeker de aarde nadert’. Het resultaat van zo’n onbezonnenheid van de kant van onze schone Diana is ongetwijfeld als volgt! ‘De zeegolven zullen op een dag onze aardbol overspoelen en langzamerhand alle continenten onder water zetten. Dan zal de mens, die niet langer op het droge land kan leven, moeten terugkeren tot zijn oorspronkelijke vorm, d.w.z. hij zal weer een waterdier worden – een mens-kikker.’ En de levensverzekeringsmaatschappijen zullen hun kantoren moeten sluiten en bankroet gaan – had hij eraan kunnen toevoegen. Speculanten wordt aangeraden tijdig hun voorzorgsmaatregelen te nemen.

Nadat we ons wat oneerbiedig over de wetenschap hebben uitgelaten – of beter gezegd over hen die misbruik maken van hun betrekkingen daarmee – kunnen we hier ook enkele meer aannemelijke theorieën over de ontbrekende schakel geven. Deze zijn helemaal niet zo schaars als bekrompen mensen ons zouden willen doen geloven. Schweinfurth en andere grote Afrika-reizigers staan in voor de waarheid van deze beweringen en geloven dat ze rassen hebben gevonden, die tenslotte de ontbrekende schakels tussen mens en aap kunnen zijn. Een voorbeeld daarvan zijn de Aka’s van Afrika, die door Herodotus1 pygmeeën werden genoemd; en tot voor kort werd het verhaal over hen – hoewel het van de pen van de vader van de geschiedenis zelf kwam – voor onjuist gehouden, en werden de rassen zelf beschouwd als mythen over een volk uit een fabel. Maar nu het publiek heel betrouwbare verslagen heeft gehad van Europese reizigers, weten we beter, en niemand denkt meer dat Herodotus in zijn verslag mensen en Afrikaanse apen met hondenkoppen met elkaar heeft verward.

1. Historiën, 2:32.

We hoeven slechts de beschrijving van de orang-oetan en de chimpansee te lezen om te zien dat deze dieren – afgezien van de harige huid – in bijna elk opzicht overeenkomen met deze Aka’s. Men zegt dat ze grote cilindervormige hoofden op een smalle nek hebben; en een lichaam met een lengte van ongeveer 1,20 m; heel lange armen, buitenproportioneel, omdat ze tot veel lager komen dan hun knieën; een borstkas die smal is bij de schouders en veel breder wordt bij de buik, die altijd enorm groot is; dikke knieën, en bijzonder mooi gevormde handen (een kenmerk van de handen van apen, die met uitzondering van de korte duimen wonderlijk elegante en slanke vingers hebben, die naar de einden spits toelopen en altijd mooi gevormde nagels hebben). De manier van lopen van de Aka’s is schommelend, wat is toe te schrijven aan hun abnormaal grote buik, evenals bij de chimpansee en de orang-oetan. Hun schedel is breed, diep ingedrukt bij de neuswortel, met daarboven een smaller wordend voorhoofd dat direct schuin naar achteren afloopt; een vooruitstekende mond met zeer dunne lippen en een baardeloze kin – of eigenlijk helemaal geen kin. Het haar op hun hoofd groeit niet, en hoewel ze minder luidruchtig zijn dan de orang-oetan, zijn ze dat wel vergeleken met andere mensen. Men zegt dat ze – wegens het lange gras dat in de streken die ze bewonen vaak twee keer hun lengte heeft – springen zoals veel sprinkhanen, met grote passen lopen en alle uiterlijke bewegingen maken van de grote mensapen.

Sommige wetenschappers denken – ditmaal om een heel goede reden – dat de Aka’s, nog meer zelfs dan de Matimba’s, van wie d’Escayrac de Lauture zulke interessante beschrijvingen geeft, de Kimosa’s en de bosjesmannen van Zuid-Afrika allemaal overblijfselen van de ontbrekende schakel zijn.

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 348-51

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag