H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Elektrische en magnetische affiniteit tussen mens en natuur

[‘The electric and magnetic affinities between man and nature’, The Theosophist, februari 1881, blz. 98-9; CW 3:21-6]

Zonder al te diep in te gaan op bepaalde hete hangijzers die gebaseerd zijn op wat de orthodoxe wetenschappers graag de ‘hypothetische’ conclusies van de psychologische school noemen, denken we telkens wanneer we wetenschappelijke ontdekkingen aantreffen die volkomen overeenstemmen met de leringen van de psychologische school, dat we het recht hebben ze bekend te maken aan de wereld van sceptici. Bijvoorbeeld, volgens deze psychologische of spirituele school is ‘elk wezen en natuurlijk gevormd voorwerp in zijn oorsprong een spirituele of monadische entiteit’, die, omdat ze haar oorsprong heeft in het spirituele of monadische bestaansgebied, noodzakelijkerwijs evenveel betrekkingen met laatstgenoemde moet hebben als met het stoffelijk gebied, of het gebied van de zintuigen, waarin ze zich fysiek ontwikkelt. Deze school beweert dat

iedere entiteit, overeenkomstig de soort, enz., vanuit haar monadische centrum een etherische aura ontwikkelt, die positieve en negatieve magnetische betrekkingen heeft met de etherische aura van iedere andere entiteit. Mesmerische aantrekking en afstoting vertonen een sterke overeenkomst met magnetische aantrekking en afstoting. Analoge aantrekking en afstoting bestaan niet alleen tussen individuen van dezelfde maar ook van verschillende soort, niet alleen in de bezielde maar ook in de onbezielde natuur.1

1. Jacob Dixon, lsa, Hygienic Clairvoyance, 1859, blz. 20-1.

Alleen al door aandacht te besteden aan de elektrische en magnetische fluïden in mensen en dieren, en de bestaande mysterieuze, maar onmiskenbare wederzijdse betrekking tussen deze twee, en ook tussen deze beide en planten en mineralen, zullen we een onuitputtelijk terrein van onderzoek hebben waardoor we misschien beter leren begrijpen hoe bepaalde verschijnselen worden teweeggebracht. De verandering van de zenuwuiteinden in de huid, waardoor bij sommige soorten vissen elektriciteit wordt opgewekt en zich ontlaadt, is heel wonderbaarlijk van aard, en toch blijft deze aard tot op de dag van vandaag voor de exacte wetenschap een mysterie. Want wanneer ze ons vertelt dat de elektrische organen van de vis de elektriciteit opwekken, die door zenuwinvloeden wordt geactiveerd, geeft ze ons een verklaring die even hypothetisch is als die van de psychologen van wie ze de theorieën volledig verwerpt. Het paard heeft evenals de vis zenuwen en spieren, en zelfs in ruimere mate; het bestaan van dierlijke elektriciteit is een vaststaand feit, en de aanwezigheid van elektrische stroom in het spierstelsel is zowel in doorgesneden als niet-doorgesneden spieren van alle dieren gevonden, en zelfs in die van de mens. En toch velt een kleine elektrische vis door een klap met zijn zwakke staart een sterk paard! Waar komt deze elektrische kracht vandaan, en wat is de uiteindelijke aard en essentie van het elektrische fluïdum? Of ze nu werkt als oorzaak of als gevolg, als oorspronkelijke kracht of als wisselwerking – de oorsprong van elk van haar manifestaties is nog hypothetisch. Hoeveel, of hoe weinig heeft ze te maken met levenskracht? Dit zijn de telkens terugkerende en altijd onbeantwoordbare vragen. Eén ding weten we echter, en dat is dat de elektriciteitsverschijnselen, evenals die van warmte en fosforescentie, in het dierlijk lichaam afhangen van scheikundige werkingen; en dat deze in het lichaam net zo goed plaatsvinden als in een laboratorium van een scheikundige; maar steeds gewijzigd door en onderworpen aan deze zelfde proteus – het levensbeginsel, waarover de wetenschap ons niets kan vertellen.

De strijd tussen Galvani en Volta is welbekend. De ene werd door niemand minder dan Alexander von Humboldt gesteund, de andere door de opeenvolgende ontdekkingen van Matteucci, Du Bois-Reymond, Brown-Séquard en anderen. Door hun gezamenlijke inspanningen werd onomstotelijk vastgesteld dat er voortdurend elektriciteit wordt geproduceerd in alle weefsels van het dierlijk lichaam; dat elke elementaire bundel vezels in een spier werkt als een koppel in een galvanische batterij; en dat de lengterichting van een spier als de positieve pool van een galvanisch element of batterij werkt, terwijl het loodrecht daarop staande vlak (de dwarsdoorsnede) werkt als de negatieve pool. Dit laatste werd ontdekt door een van de grootste fysiologen van onze eeuw, Du Bois-Reymond, die niettemin de grootste tegenstander was van baron Reichenbach, de ontdekker van de odische kracht, en altijd de felste en meest onverzoenlijke vijand van transcendentale beschouwingen bleek te zijn, of wat de studie van de occulte, d.w.z. de nog niet ontdekte, krachten in de natuur wordt genoemd.

Elke pas ontdekte kracht, elk tot nu toe onbekend verband met die grote en onbekende kracht of oorspronkelijke oorzaak van alles, die voor de sceptische wetenschap niet minder hypothetisch is dan voor gewone goedgelovige stervelingen, was vóór haar ontdekking een occulte natuurkracht. Wanneer de wetenschap eenmaal op het spoor van een nieuw verschijnsel is, geeft ze een uiteenzetting van de feiten – eerst zonder enige hypothese over de oorzaak van dit verschijnsel; daarna beginnen haar beoefenaars, die hun verslag voor het publiek onvolledig en onbevredigend vinden, generalisaties uit te denken, en hypothesen aan te bieden die gebaseerd zijn op een zekere kennis van beginselen die zouden moeten gelden, door de wetten van hun onderlinge verband en samenhang nog eens te benadrukken. Ze hebben het verschijnsel niet verklaard; ze hebben alleen in overweging gegeven hoe het zou kunnen zijn teweeggebracht, en min of meer geldige redenen aangeboden om aan te tonen hoe het niet kan zijn teweeggebracht, en toch wordt een hypothese uit het kamp van hun tegenstanders, dat van de transcendentalisten, de spiritisten en psychologen, door hen gewoonlijk weggelachen bijna nog vóór laatstgenoemden hun mond hebben geopend. We noemen enkele pas ontdekte elektromagnetische verschijnselen die nog op een verklaring wachten.

In het lichaam van sommige mensen kan onder bepaalde omstandigheden de ophoping en ontlading van elektriciteit een grote omvang bereiken. Dit verschijnsel wordt in het bijzonder waargenomen in koude en droge streken, zoals Canada; en ook in warme maar tegelijkertijd droge landen. Zo komt men – op gezag van het bekende medische tijdschrift The Lancet – regelmatig mensen tegen die maar met hun wijsvinger bij een gaskraan, waaruit gas stroomt, hoeven te komen, om het gas aan te steken, alsof er een brandende lucifer bij werd gehouden. De bekende Amerikaanse fysioloog dr. J.H. Hammond bezit dit abnormale vermogen, dat hij in zijn wetenschappelijke artikelen uitvoerig beschrijft. De Afrikaanse onderzoeker en reiziger Mitchison bericht ons over een nog verbazingwekkender feit. Toen hij in het westelijke deel van Centraal-Afrika was, heeft hij in een vlaag van woede en ergernis ten opzichte van de lokale bevolking, een paar keer een neger hard geslagen met zijn zweep. Tot zijn grote verbazing bracht de zweepslag een regen van vonken tevoorschijn uit het lichaam van het slachtoffer; de verbazing van de reiziger werd nog groter toen hij ontdekte dat dit verschijnsel bij de andere autochtonen, die van het feit getuige waren, tot geen enkele reactie of verbazing leidde. Ze leken het heel gewoon te vinden en een normale gang van zaken. Ten slotte stelde hij door een reeks experimenten vast, dat het onder bepaalde atmosferische omstandigheden en vooral bij de geringste mentale spanning mogelijk was om aan het ebbenhout-zwarte lichaam van bijna elke neger uit deze streken een hoeveelheid elektrische vonken te onttrekken; om het verschijnsel teweeg te brengen was het voldoende om zachtjes over zijn huid te strijken of alleen maar met de hand aan te raken. Als de negers kalm en rustig bleven, konden er geen vonken aan hun lichaam worden onttrokken.

In het American Journal of Science toont prof. Loomis aan dat

personen, vooral kinderen, die droge pantoffels met dunne zolen en zijden of wollen kleding dragen, in een kamer die tot minstens 20 graden is verwarmd en bedekt is met een dik fluwelen tapijt, vaak zo elektrisch worden geladen, wanneer ze door de kamer huppelen en met hun pantoffels over het tapijt wrijven, dat vonken ontstaan wanneer ze met andere lichamen in contact komen; en wanneer ze een vinger bij een gasbrander houden, kan het gas ontbranden. Diëthylether is op die manier ontbrand, en bij droog, koud weer zijn door jongedames die hadden gedanst, vonken verspreid die een centimeter lang waren, en fijngestampte hars is daarmee ontvlamd.

Tot zover over elektriciteit die door mensen wordt opgewekt. Maar deze kracht is in de hele natuur altijd aan het werk; en Livingstone vertelt ons in zijn Travels and Researches in South Africa dat de hete wind die in het droge jaargetijde over de woestijn van noord naar zuid waait,

in zo’n elektrische toestand verkeert, dat een bos struisvogelveren, die er enkele seconden in wordt gehouden, even sterk geladen wordt als wanneer ze aan een elektriseermachine wordt verbonden, en ze grijpt de uitgestoken hand met een scherp knetterend geluid . . . Het bont van mantels die door de autochtonen worden gedragen, vertoont al bij geringe wrijving een lichtschijnsel. Het wordt zelfs teweeggebracht door de beweging die het gevolg is van het rijden; en door het wrijven met de hand worden vonken en duidelijke knettergeluiden voortgebracht.

Uit enkele feiten die J. Jones uit Peckham meedeelt, blijkt dat deze overeenkomen met de experimenten van dr. Reichenbach. We merken op dat er ‘een magnetisch verband bestaat tussen mensen met een nerveuze aard en schelpen – het product van levende entiteiten die vanzelfsprekend de dynamische eigenschappen van hun natuurlijke bedekkingen bepaalden’. De onderzoeker verifieerde de resultaten bij vier verschillende ontvankelijke proefpersonen. Hij zegt dat hij

de zaak ging onderzoeken nadat een vrouw, aan wie zijn zoon zijn collectie schelpen liet zien, over pijn klaagde toen ze er een vasthield. Zijn onderzoeksmethode bestond eenvoudig uit het plaatsen van een schelp in de hand van de proefpersoon; de purpura chocolatum veroorzaakte na ongeveer vier minuten samentrekking van de vingers, en pijnlijke verstijving van de arm, welke invloeden door snelle strijkbewegingen, zonder aanraking, van de schouders naar de vingers, werden weggenomen.1

1. Dixon, Op.cit., blz. 21-2.

Hij experimenteerde nogmaals met ongeveer 30 schelpen, waarvan hij er twaalf op 9 mei 1853 uitprobeerde; één van deze veroorzaakte hevige pijn in arm en hoofd, gevolgd door bewusteloosheid.

Daarna plaatste hij de proefpersoon op een sofa en de schelpen op een dressoir. Dixon zegt in zijn boek dat we over het experiment citeren, het volgende:

Na korte tijd hief de proefpersoon, die nog bewusteloos was, tot zijn verbazing langzaam haar samengevouwen handen omhoog, en richtte ze naar de schelpen op het dressoir, met de armen geheel uitgestrekt en ernaar wijzend. Hij bracht haar handen omlaag; ze hief ze weer omhoog, terwijl haar hoofd en lichaam langzaam volgden. Hij liet haar naar een andere kamer overbrengen, die van de kamer met de schelpen gescheiden was door een 23 cm dikke muur, een gang, en een muur met latten en pleisterwerk; maar vreemd genoeg herhaalde het verschijnsel van het opheffen van de handen en het buigen van het lichaam in de richting van de schelpen zich. Daarna liet hij de schelpen in een achterkamer brengen, en daarna naar drie andere plaatsen, waarvan één buitenshuis. Na elke verplaatsing veranderde de positie van de handen in overeenstemming met de nieuwe plaats van de schelpen. De proefpersoon bleef . . . vier dagen bewusteloos. Op de derde dag zwol de arm van de hand die de schelpen had vastgehouden, op, kreeg vlekken en werd donker van kleur. Op de ochtend van de vierde dag waren deze verschijnselen verdwenen, en bleef er op de hand alleen een gele tint over. De uitstraling, die bij dit experiment het sterkst had gewerkt, ging uit van de cinder murex en de chama macrophylla, die het krachtigst was; de andere tien waren purpurata cookia, cerethinum orth., pyrula ficordis, een zee-egel (Australië), voluta castanea, voluta musica, purpura chocolatum, purpura hyppocastanum, melanatria fluminea en monodonta declives.1

1. Dixon, Op.cit., blz. 22-3.

In een boek, getiteld The Natural and the Supernatural beschrijft Jones dat hij de magnetische werking van verschillende stenen en hout met analoge resultaten heeft onderzocht; maar, omdat we dit boek niet hebben, kunnen we over deze experimenten niets zeggen. In het volgende nummer zullen we proberen meer feiten te geven, en dan zullen we de ‘hypothesen’ van zowel de exacte wetenschap als de psychologie over de oorzaken van deze wisselwerking tussen mens en natuur, de microkosmos en de macrokosmos, vergelijken.

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 339-44

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag