Elektrische en magnetische affiniteit tussen mens
en natuur
[‘The electric and magnetic affinities between man and nature’,
The Theosophist, februari 1881, blz. 98-9; CW 3:21-6]
Zonder al te diep in te gaan op bepaalde hete hangijzers die gebaseerd
zijn op wat de orthodoxe wetenschappers graag de ‘hypothetische’
conclusies van de psychologische school noemen, denken we telkens wanneer
we wetenschappelijke ontdekkingen aantreffen die volkomen overeenstemmen
met de leringen van de psychologische school, dat we het recht hebben
ze bekend te maken aan de wereld van sceptici. Bijvoorbeeld, volgens
deze psychologische of spirituele school is ‘elk wezen en natuurlijk
gevormd voorwerp in zijn oorsprong een spirituele of monadische entiteit’,
die, omdat ze haar oorsprong heeft in het spirituele of monadische bestaansgebied,
noodzakelijkerwijs evenveel betrekkingen met laatstgenoemde moet hebben
als met het stoffelijk gebied, of het gebied van de zintuigen, waarin
ze zich fysiek ontwikkelt. Deze school beweert dat
iedere entiteit, overeenkomstig de soort, enz.,
vanuit haar monadische centrum een etherische aura ontwikkelt, die
positieve en negatieve magnetische betrekkingen heeft met de etherische
aura van iedere andere entiteit. Mesmerische aantrekking
en afstoting vertonen een sterke overeenkomst met magnetische
aantrekking en afstoting. Analoge aantrekking en afstoting bestaan
niet alleen tussen individuen van dezelfde maar ook van verschillende
soort, niet alleen in de bezielde maar ook in de onbezielde natuur.1
1. Jacob Dixon, lsa,
Hygienic Clairvoyance, 1859, blz. 20-1.
Alleen al door aandacht te besteden aan de elektrische en magnetische
fluïden in mensen en dieren, en de bestaande mysterieuze, maar
onmiskenbare wederzijdse betrekking tussen deze twee, en ook tussen
deze beide en planten en mineralen, zullen we een onuitputtelijk terrein
van onderzoek hebben waardoor we misschien beter leren begrijpen hoe
bepaalde verschijnselen worden teweeggebracht. De verandering van de
zenuwuiteinden in de huid, waardoor bij sommige soorten vissen elektriciteit
wordt opgewekt en zich ontlaadt, is heel wonderbaarlijk van aard, en
toch blijft deze aard tot op de dag van vandaag voor de exacte wetenschap
een mysterie. Want wanneer ze ons vertelt dat de elektrische organen
van de vis de elektriciteit opwekken, die door zenuwinvloeden wordt
geactiveerd, geeft ze ons een verklaring die even hypothetisch is als
die van de psychologen van wie ze de theorieën volledig verwerpt.
Het paard heeft evenals de vis zenuwen en spieren, en zelfs in ruimere
mate; het bestaan van dierlijke elektriciteit is een vaststaand feit,
en de aanwezigheid van elektrische stroom in het spierstelsel is zowel
in doorgesneden als niet-doorgesneden spieren van alle dieren gevonden,
en zelfs in die van de mens. En toch velt een kleine elektrische vis
door een klap met zijn zwakke staart een sterk paard! Waar komt deze
elektrische kracht vandaan, en wat is de uiteindelijke aard en essentie
van het elektrische fluïdum? Of ze nu werkt als oorzaak of als
gevolg, als oorspronkelijke kracht of als wisselwerking – de oorsprong
van elk van haar manifestaties is nog hypothetisch. Hoeveel, of hoe
weinig heeft ze te maken met levenskracht? Dit zijn de telkens terugkerende
en altijd onbeantwoordbare vragen. Eén ding weten we echter,
en dat is dat de elektriciteitsverschijnselen, evenals die van warmte
en fosforescentie, in het dierlijk lichaam afhangen van scheikundige
werkingen; en dat deze in het lichaam net zo goed plaatsvinden als in
een laboratorium van een scheikundige; maar steeds gewijzigd door en
onderworpen aan deze zelfde proteus – het levensbeginsel, waarover
de wetenschap ons niets kan vertellen.
De strijd tussen Galvani en Volta is welbekend. De ene werd door niemand
minder dan Alexander von Humboldt gesteund, de andere door de opeenvolgende
ontdekkingen van Matteucci, Du Bois-Reymond, Brown-Séquard en
anderen. Door hun gezamenlijke inspanningen werd onomstotelijk vastgesteld
dat er voortdurend elektriciteit wordt geproduceerd in alle weefsels
van het dierlijk lichaam; dat elke elementaire bundel vezels in een
spier werkt als een koppel in een galvanische batterij; en dat de lengterichting
van een spier als de positieve pool van een galvanisch element of batterij
werkt, terwijl het loodrecht daarop staande vlak (de dwarsdoorsnede)
werkt als de negatieve pool. Dit laatste werd ontdekt door een van de
grootste fysiologen van onze eeuw, Du Bois-Reymond, die niettemin de
grootste tegenstander was van baron Reichenbach, de ontdekker van de
odische kracht, en altijd de felste en meest onverzoenlijke vijand van
transcendentale beschouwingen bleek te zijn, of wat de studie van de
occulte, d.w.z. de nog niet ontdekte, krachten in de natuur wordt genoemd.
Elke pas ontdekte kracht, elk tot nu toe onbekend verband met die grote
en onbekende kracht of oorspronkelijke oorzaak van alles, die voor de
sceptische wetenschap niet minder hypothetisch is dan voor gewone goedgelovige
stervelingen, was vóór haar ontdekking een occulte
natuurkracht. Wanneer de wetenschap eenmaal op het spoor van een
nieuw verschijnsel is, geeft ze een uiteenzetting van de feiten –
eerst zonder enige hypothese over de oorzaak van dit verschijnsel; daarna
beginnen haar beoefenaars, die hun verslag voor het publiek onvolledig
en onbevredigend vinden, generalisaties uit te denken, en hypothesen
aan te bieden die gebaseerd zijn op een zekere kennis van beginselen
die zouden moeten gelden, door de wetten van hun onderlinge verband
en samenhang nog eens te benadrukken. Ze hebben het verschijnsel niet
verklaard; ze hebben alleen in overweging gegeven hoe het zou
kunnen zijn teweeggebracht, en min of meer geldige redenen aangeboden
om aan te tonen hoe het niet kan zijn teweeggebracht, en toch wordt
een hypothese uit het kamp van hun tegenstanders, dat van de transcendentalisten,
de spiritisten en psychologen, door hen gewoonlijk weggelachen bijna
nog vóór laatstgenoemden hun mond hebben geopend. We noemen
enkele pas ontdekte elektromagnetische verschijnselen die nog op een
verklaring wachten.
In het lichaam van sommige mensen kan onder bepaalde omstandigheden
de ophoping en ontlading van elektriciteit een grote omvang bereiken.
Dit verschijnsel wordt in het bijzonder waargenomen in koude en droge
streken, zoals Canada; en ook in warme maar tegelijkertijd droge landen.
Zo komt men – op gezag van het bekende medische tijdschrift The
Lancet – regelmatig mensen tegen die maar met hun wijsvinger
bij een gaskraan, waaruit gas stroomt, hoeven te komen, om het gas aan
te steken, alsof er een brandende lucifer bij werd gehouden. De bekende
Amerikaanse fysioloog dr. J.H. Hammond bezit dit abnormale vermogen,
dat hij in zijn wetenschappelijke artikelen uitvoerig beschrijft. De
Afrikaanse onderzoeker en reiziger Mitchison bericht ons over een nog
verbazingwekkender feit. Toen hij in het westelijke deel van Centraal-Afrika
was, heeft hij in een vlaag van woede en ergernis ten opzichte van de
lokale bevolking, een paar keer een neger hard geslagen met zijn zweep.
Tot zijn grote verbazing bracht de zweepslag een regen van vonken tevoorschijn
uit het lichaam van het slachtoffer; de verbazing van de reiziger werd
nog groter toen hij ontdekte dat dit verschijnsel bij de andere autochtonen,
die van het feit getuige waren, tot geen enkele reactie of verbazing
leidde. Ze leken het heel gewoon te vinden en een normale gang van zaken.
Ten slotte stelde hij door een reeks experimenten vast, dat het onder
bepaalde atmosferische omstandigheden en vooral bij de geringste mentale
spanning mogelijk was om aan het ebbenhout-zwarte lichaam van bijna
elke neger uit deze streken een hoeveelheid elektrische vonken te onttrekken;
om het verschijnsel teweeg te brengen was het voldoende om zachtjes
over zijn huid te strijken of alleen maar met de hand aan te raken.
Als de negers kalm en rustig bleven, konden er geen vonken aan hun lichaam
worden onttrokken.
In het American Journal of Science toont prof. Loomis aan
dat
personen, vooral kinderen, die droge pantoffels met
dunne zolen en zijden of wollen kleding dragen, in een kamer die tot
minstens 20 graden is verwarmd en bedekt is met een dik fluwelen tapijt,
vaak zo elektrisch worden geladen, wanneer ze door de kamer huppelen
en met hun pantoffels over het tapijt wrijven, dat vonken ontstaan
wanneer ze met andere lichamen in contact komen; en wanneer ze een
vinger bij een gasbrander houden, kan het gas ontbranden. Diëthylether
is op die manier ontbrand, en bij droog, koud weer zijn door jongedames
die hadden gedanst, vonken verspreid die een centimeter lang waren,
en fijngestampte hars is daarmee ontvlamd.
Tot zover over elektriciteit die door mensen wordt opgewekt. Maar deze
kracht is in de hele natuur altijd aan het werk; en Livingstone vertelt
ons in zijn Travels and Researches in South Africa dat de hete
wind die in het droge jaargetijde over de woestijn van noord naar zuid
waait,
in zo’n elektrische toestand verkeert, dat
een bos struisvogelveren, die er enkele seconden in wordt gehouden,
even sterk geladen wordt als wanneer ze aan een elektriseermachine
wordt verbonden, en ze grijpt de uitgestoken hand met een scherp knetterend
geluid . . . Het bont van mantels die door de autochtonen worden gedragen,
vertoont al bij geringe wrijving een lichtschijnsel. Het wordt zelfs
teweeggebracht door de beweging die het gevolg is van het rijden;
en door het wrijven met de hand worden vonken en duidelijke knettergeluiden
voortgebracht.
Uit enkele feiten die J. Jones uit Peckham meedeelt, blijkt dat deze
overeenkomen met de experimenten van dr. Reichenbach. We merken op dat
er ‘een magnetisch verband bestaat tussen mensen met een nerveuze
aard en schelpen – het product van levende entiteiten die vanzelfsprekend
de dynamische eigenschappen van hun natuurlijke bedekkingen bepaalden’.
De onderzoeker verifieerde de resultaten bij vier verschillende ontvankelijke
proefpersonen. Hij zegt dat hij
de zaak ging onderzoeken nadat een vrouw, aan
wie zijn zoon zijn collectie schelpen liet zien, over pijn klaagde
toen ze er een vasthield. Zijn onderzoeksmethode bestond eenvoudig
uit het plaatsen van een schelp in de hand van de proefpersoon; de
purpura chocolatum veroorzaakte na ongeveer vier minuten samentrekking
van de vingers, en pijnlijke verstijving van de arm, welke invloeden
door snelle strijkbewegingen, zonder aanraking, van de schouders naar
de vingers, werden weggenomen.1
1. Dixon, Op.cit., blz. 21-2.
Hij experimenteerde nogmaals met ongeveer 30 schelpen, waarvan hij
er twaalf op 9 mei 1853 uitprobeerde; één van deze veroorzaakte
hevige pijn in arm en hoofd, gevolgd door bewusteloosheid.
Daarna plaatste hij de proefpersoon op een sofa en de schelpen op een
dressoir. Dixon zegt in zijn boek dat we over het experiment citeren,
het volgende:
Na korte tijd hief de proefpersoon, die nog
bewusteloos was, tot zijn verbazing langzaam haar samengevouwen handen
omhoog, en richtte ze naar de schelpen op het dressoir, met de armen
geheel uitgestrekt en ernaar wijzend. Hij bracht haar handen omlaag;
ze hief ze weer omhoog, terwijl haar hoofd en lichaam langzaam volgden.
Hij liet haar naar een andere kamer overbrengen, die van de kamer
met de schelpen gescheiden was door een 23 cm dikke muur, een gang,
en een muur met latten en pleisterwerk; maar vreemd genoeg herhaalde
het verschijnsel van het opheffen van de handen en het buigen van
het lichaam in de richting van de schelpen zich. Daarna liet hij de
schelpen in een achterkamer brengen, en daarna naar drie andere plaatsen,
waarvan één buitenshuis. Na elke verplaatsing veranderde
de positie van de handen in overeenstemming met de nieuwe plaats van
de schelpen. De proefpersoon bleef . . . vier dagen bewusteloos. Op
de derde dag zwol de arm van de hand die de schelpen had vastgehouden,
op, kreeg vlekken en werd donker van kleur. Op de ochtend van de vierde
dag waren deze verschijnselen verdwenen, en bleef er op de hand alleen
een gele tint over. De uitstraling, die bij dit experiment het sterkst
had gewerkt, ging uit van de cinder murex en de chama macrophylla,
die het krachtigst was; de andere tien waren purpurata cookia, cerethinum
orth., pyrula ficordis, een zee-egel (Australië), voluta castanea,
voluta musica, purpura chocolatum, purpura hyppocastanum, melanatria
fluminea en monodonta declives.1
1. Dixon, Op.cit., blz. 22-3.
In een boek, getiteld The Natural and the Supernatural beschrijft
Jones dat hij de magnetische werking van verschillende stenen en hout
met analoge resultaten heeft onderzocht; maar, omdat we dit boek niet
hebben, kunnen we over deze experimenten niets zeggen. In het volgende
nummer zullen we proberen meer feiten te geven, en dan zullen we de
‘hypothesen’ van zowel de exacte wetenschap als de psychologie
over de oorzaken van deze wisselwerking tussen mens en natuur, de microkosmos
en de macrokosmos, vergelijken.
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 339-44
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag