H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Een jaar theosofie

[‘A year of theosophy’, The Theosophist, januari 1881, blz. 85-6; CW 3:1-8]

De wijzer van de tijd sluit weer één van de uren van de wereld af. . . . En wanneer het oude jaar in de eeuwigheid overgaat, zoals een regendruppel in de oceaan valt, wordt zijn lege plaats op de kalender door een opvolger ingenomen die – als men de oude profetische waarschuwingen van Mother Shipton1 en andere zieners mag geloven – voor sommige delen van de wereld onheil en rampen zal brengen. Laat het oude jaar met zijn vreugden en triomfen, zijn slechtheid en verbittering, los, als het voor ons maar de herinnering aan onze ervaring en de lessen van onze fouten achterlaat om van te leren. Wijs is degene die ‘het verleden met rust laat’, en moedig het hoofd biedt aan de plichten van het nieuwe jaar; slechts de zwakken en dwazen jammeren over het onherroepelijke. Het is goed om kort terug te blikken op die gebeurtenissen in het jaar 1880 n.Chr. die voor de leden van de Theosophical Society van belang zijn. Vooral omdat de verjaardag van de Society niet openlijk is gevierd, aangezien de voorzitter en de correspondentie-secretaresse niet in Bombay waren.

1. Noot vert.: Ursula Southell (1488-1561), een Engelse waarzegster.

Het zal niet nodig zijn om in te gaan op die bestuurlijke details die, hoe belangrijk ze op zich ook zijn als zwakke of sterke schakels in de algemene keten van vooruitgang, en hoe ze ook het geduld, de zenuwen en andere beperkte middelen van de belangrijkste functionarissen op de proef hebben gesteld, het publiek helemaal niet interesseren. Het zijn niet zozeer verklaringen als wel resultaten waarom wordt gevraagd, en deze zijn in ons geval overvloedig. Zelfs onze ergste vijand moet wel erkennen, als hij nauwkeurig onze verrichtingen zou nagaan, dat de Society in moreel opzicht, in aantal leden en wat betreft haar mogelijkheden voor toekomstig nut, onmetelijk sterker is dan een jaar geleden. Haar naam is wijd en zijd bekend geworden; haar ledental is verrijkt door de toetreding van enkele vooraanstaande mensen; ze heeft nieuwe afdelingen in India, Ceylon en elders gevestigd; aanvragen zijn nu in behandeling voor de organisatie van nog andere afdelingen in New South Wales, Sydney, Californië, India en Australië; haar tijdschrift is met succes een tweede jaargang ingegaan; de plaatselijke geschilpunten met de regering van India zijn definitief en eervol geregeld; een kwaadaardige poging door een handjevol ontevreden mensen in Bombay om haar te ontwrichten, is jammerlijk mislukt.1 De Society is officiële overeenkomsten aangegaan met de Sanskriet Samaj van Benares, d.w.z. met de meest hoogstaande organisatie van orthodoxe Sanskriet-pandits in de wereld, met de andere Sabha waarvan pandit Rama Misra Shastri de leider is, en met de hindoe-Sabha van Cochin State; terwijl ze tegelijkertijd haar broederlijke betrekkingen met de Arya Samajes van de Punjab en de North-Western Provinces heeft versterkt. Afgezien van dit alles kunnen we blij en trots wijzen op de resultaten van de recente reis naar Ceylon, waar binnen de tijdsruimte van 57 dagen zeven afdelingen van boeddhistische leken, één geestelijke raad van boeddhistische priesters, en één wetenschappelijke vereniging werden gevormd, en enige honderden nieuwe leden aan onze lijst werden toegevoegd.

1. Geheime brieven van vroegere leden die de stichters beschuldigden en naar Parijs en andere theosofen waren gestuurd met de bewering dat de Bombay Society feitelijk dood was (haar beste leden hadden bedankt), werden aan ons teruggezonden met nieuwe betuigingen van vriendschap en trouw en uitdrukkingen van verachting voor de samenzweerders. – Red. Theosophist

Al dit werk kon niet worden volbracht zonder veel inspanning, zorgen en fysiek ongemak. Als daarbij ook nog de druk komt van een correspondentie met veel verschillende landen, en de tijd die nodig was voor twee reizen naar Noord-India en één naar Ceylon, dan zullen onze verre vrienden zien dat, welke verdere kritiek ook terecht kan worden geleverd op de stichters die nooit beweerd hebben in enig opzicht onfeilbaar te zijn, die van luiheid hun beslist niet voor de voeten kan worden geworpen. En wanneer ze vernemen dat het werk dat sinds hun vertrek uit Amerika is verricht, voor reizen en voor de inrichting en het onderhoud van het hoofdkwartier, ongeveer 20.000 rupees heeft gekost, terwijl de kasontvangsten van de penningmeester (behalve die van Ceylon, Rs. 2440, een bedrag dat opzij is gelegd als een speciaal fonds dat in het belang van het boeddhisme zal worden gebruikt) in totaal maar 1240 rupees waren, waaronder een donatie van 200 van de algemeen gerespecteerde Maharani Surnomoyi, en een andere van 20 rupees van een vriend in Bengalen – zullen degenen die de zaken van de Society leiden door hen dan worden beschouwd als mensen die geld verdienen met hun werk? En deze cijfers, die heel gemakkelijk kunnen worden geverifieerd, zijn ons enige antwoord op de laster die kwaadwillig is verspreid door enkelen die niet, en anderen die wél de waarheid kenden.

De reis naar Ceylon duurde in totaal 77 dagen, de tweede naar Noord-India 125 dagen. De stichters werkten dus 29 van de 52 weken niet in Bombay; hun reizen strekten zich over 25 breedtegraden uit, van Lahore in het uiterste noorden van India, tot Matara, de zuidelijkste punt van het oude Lanka. Elk van de drie bestuursdistricten van India heeft een evenredig aantal nieuwe leden bijgedragen; en in de vroegere hoofdstad van wijlen de heldhaftige Runjeet Singh werd onlangs een afdeling door Sikhs en Punjabi’s opgericht onder de naam ‘Punjab Theosophical Society.’ In het afgelopen jaar gaf voorzitter Olcott 79 lezingen en toespraken, waarvan de meeste in het Hindi, Urdu, Gujarati en Singalees werden vertaald.

Er bestaan veel misvattingen over de aard en doeleinden van de Theosophical Society. Sommigen, bijvoorbeeld Sir Richard Temple, denken dat ze een religieuze sekte is; velen geloven dat ze uit atheïsten bestaat; een derde groep is ervan overtuigd dat haar enige doel de studie van occulte wetenschap en de inwijding van nieuwelingen in de heilige mysteriën is. Eén duidelijke misvatting blijkt uit het feit dat zeker honderd belangstellenden ons te kennen hebben gegeven dat ze bereid waren om zich direct bij ons aan te sluiten als ze er zeker van konden zijn dat ze kort daarop met siddhi’s zouden worden begiftigd of met het vermogen om occulte verschijnselen teweeg te brengen. Het begin van een nieuw jaar is een goed moment om nog eens een poging te doen – hopelijk de laatste – om deze misvattingen uit de weg te ruimen. Laten we herhalen: (1) De Theosophical Society onderwijst geen nieuwe religie, streeft niet naar de vernietiging van oude religies, heeft geen eigen geloofsovertuiging, volgt geen religieuze leider, en is beslist en nadrukkelijk geen sekte, en was dat ook nooit. Mensen van elke religie kunnen lid worden, op voorwaarde van wederzijdse verdraagzaamheid en het verlenen van wederzijdse hulp om waarheid te ontdekken. De stichters hebben nooit toegestaan dat ze als religieuze leiders worden beschouwd, ze verwerpen elk idee in die richting, en ze hebben geen discipelen aangenomen en zullen dat ook niet doen. (2) De Society bestaat niet uit atheïsten, en werkt evenmin in het belang van atheïsme als in dat van deïsme of polytheïsme. Ze heeft leden uit bijna elke religie, en onderhoudt broederlijke betrekkingen met elke religie. (3) Veruit de meeste leden zijn geen onderzoekers van de occulte wetenschap en verwachten niet dat ze ooit een adept worden. Aan iedereen die om informatie vraagt, is verteld welke offers noodzakelijk zijn om hogere kennis te verwerven, en maar weinig mensen bevinden zich in een positie om aan een tiende daarvan te kunnen voldoen. Wie lid wordt van onze Society krijgt daardoor geen siddhi’s, en er is geen enkele zekerheid dat hij ooit verschijnselen zal zien, laat staan een adept ontmoeten. Enkelen hebben beide kansen gekregen, en dus berusten de mogelijkheid van verschijnselen en het bestaan van ‘siddha’s’ niet op onze ongeverifieerde beweringen. Aan hen die bepaalde dingen hebben gezien, werd dat misschien toegestaan op grond van persoonlijke verdienste die opgemerkt werd door hen die hun de siddhi’s verleenden, of om andere redenen die zij kennen en waarover wij geen controle hebben.

Duizenden jaren lang zijn deze dingen, terecht of onterecht, als heilige mysteries bewaakt, en Aziaten hoeven in ieder geval niet eraan herinnerd te worden dat de leerlingen van een yogi vaak zelfs na maanden of jaren van zeer trouwe en toegewijde persoonlijke dienstverlening geen ‘wonderen’ werden getoond of met vermogens werden begiftigd. Wat een dwaasheid is het daarom om zich te verbeelden dat men door tot een organisatie toe te treden een kortere weg naar adeptschap inslaat! De vermoeide reiziger op een vreemde weg is zelfs al dankbaar als hij een wegwijzer vindt die de weg naar zijn bestemming aangeeft. Al zou onze Society niets anders doen, ze verricht in ieder geval die vriendelijke taak voor de zoeker naar waarheid. En dat is veel.

Voordat we besluiten, moet iets worden gezegd ter verbetering van een ongelukkige indruk die zich aan het verspreiden is. Omdat onze brochure met onze statuten een verband vermeldt tussen onze Society en bepaalde meesters in de occulte wetenschap, of ‘mahatma’s’, denken veel mensen dat deze grote figuren persoonlijk betrokken zijn bij de praktische leiding van haar dagelijkse werk; en dat ze in dat geval, omdat ze in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor verschillende fouten die gemaakt zijn bij de toelating van onwaardige leden en bij andere zaken, niet zo wijs, zo zorgvuldig of zo ver vooruitziend kunnen zijn als van hen wordt beweerd. Men neemt ook aan dat de voorzitter en de correspondentie-secretaresse (vooral laatstgenoemde), als ze al niet zelf yogi’s en mahatma’s zijn, dan toch ten minste personen met ascetische gewoonten zijn, die een hoge graad van ethiek hebben bereikt. Geen van deze veronderstellingen is juist, en beide zijn duidelijk absurd. De leiding van de Society wordt, behalve bij bijzonder belangrijke crises, aan de erkende functionarissen overgelaten, en zij zijn volkomen verantwoordelijk voor alle fouten die worden gemaakt. Er zijn ongetwijfeld veel fouten gemaakt, en onze leiding is misschien heel gebrekkig, maar het is een wonder dat er niet méér zijn gemaakt, als de hoeveelheid taken die noodzakelijkerwijs aan de twee hoofdfunctionarissen is opgelegd en de wereldwijde omvang van activiteiten in aanmerking worden genomen. Kol. Olcott en Mw. Blavatsky doen zich niet voor als asceten. Het zou voor hen ook niet mogelijk zijn om ascetisme te beoefenen, zolang ze zich midden in de strijd bevinden om ervoor te zorgen dat de Society vaste voet aan de grond krijgt terwijl een egoïstische, op sensatie beluste wereld alle mogelijke obstakels op haar weg plaatst. Wat ieder van hen vroeger is geweest, of wat ieder van hen of beiden in de toekomst misschien worden, is een heel andere zaak. Momenteel beweren ze alleen dat ze proberen eerlijk en serieus, voor zover hun natuurlijke zwakheden dat toelaten, de denkbeelden die belichaamd zijn in het programma en de statuten van de Theosophical Society, door hun voorbeeld en leringen kracht bij te zetten. Eén of twee keer hebben kwaadaardige mensen ons openlijk verweten dat we geen praktische bewijzen hebben gegeven van onze zogenaamde genegenheid voor India. Onze uiteindelijke rehabilitatie moet aan het nageslacht worden overgelaten, dat altijd die rechtvaardigheid verschaft die het heden ons te vaak ontzegt. Maar als we mogen oordelen naar de geest van onze correspondentie en ook naar het enthousiasme waarmee we op onze reizen overal zijn begroet, heeft het beroep dat we doen op het ontwikkelde Indiase publiek zelfs nu al duidelijk goede resultaten opgeleverd. De morele wederopleving van India en het herstel van haar oude spirituele glorie moet uitsluitend het werk van haar eigen zonen zijn. Het enige wat we kunnen doen is de lont in het kruit werpen, het smeulende vuur tot een aangename warmte aanwakkeren. En dit proberen we te doen. Eén stap in de goede richting – dit zal men ongetwijfeld erkennen – is het verbond dat we hebben gesloten met de pandits in Benares en waarvan het onderstaande document getuigt:

Bepalingen van het verbond tussen de Sanskriet-Sabha van Benares en de Theosophical Society, in het belang van de Sanskrietliteratuur en de vedische filosofie.

Tijdens een speciale bijeenkomst die heden werd gehouden, aanvaardde de Sanskriet Samaj – voorgezeten door pandit Bapu Deva Shastri – nadat ze had geluisterd naar een toespraak van kol. H.S. Olcott, voorzitter van de Theosophical Society, waarin het voorstel werd gedaan tot samenwerking tussen de beide organisaties, unaniem de volgende inleidende overwegingen en de resolutie:

1. Aangezien de belangen van de Sanskrietliteratuur en de vedische filosofie en wetenschap in hoge mate zullen worden bevorderd door een broederlijk verbond van alle vrienden van de Indo-Europese wetenschap over de hele wereld; en

2. Aangezien het duidelijk is dat de Theosophical Society zich oprecht wijdt aan het verwezelijken van dit zeer waardevolle doel, en over mogelijkheden beschikt waarvan we graag gebruik willen maken, wordt daarom

3. Besloten, dat deze Samaj het aanbod dat door de Theosophical Society is gedaan, aanvaardt en verklaart dat ze een vriendschappelijk verbond heeft gesloten met de genoemde Society voor het aangegeven doel, en dat ze aanbiedt alle mogelijke hulp te geven om de plannen die worden overeengekomen tussen de leidende functionarissen van de twee Samajas uit te voeren.

Onder voorwaarde, echter, dat het aangaan van dit verbond niet zal worden uitgelegd als zou één van beide organisaties ondergeschikt zijn aan de leiding of de jurisdictie van de andere.

Benares, Margashirsha Shuddha, 13de Samvat 1937, overeenkomend met 30 november 1880, dinsdag.

(get.)

Bapu Deva Shastri, voorzitter
Bal Shastri, vice-voorzitter
Gangadhar Shastri, secretaris
Dhundhiraja Shastri, lid
Rama-Krishna Shastri, lid
Damodar Shastri, lid
Pandit Yageshwar Shad, lid
Babu Shastri, lid
Keshava Shastri, lid
Govind Shastri, lid
Pramada Dasa Mitra, erelid

Hoofdkwartier van de Theosophical Society, Bombay, 25 december 1880. Met algemene stemmen goedgekeurd door de Algemene Raad, en namens deze getekend en bekrachtigd door de voorzitter-stichter overeenkomstig een besluit dat heden is genomen.

H.S. Olcott,
Voorzitter van de Theosophical Society

Deze bewaarders van de Sanskrietkennis hebben beloofd de kostbare schatten van de Indo-Europese filosofie op schrift te stellen en met ons samen te werken om de feiten wereldwijd bekend te maken.

De Londense Spiritualist merkte onlangs op dat we veel voor het spiritisme in India deden. Men zou beter kunnen zeggen dat we veel doen om de betekenis van de mesmerische wetenschap bekend te maken, want we hebben, overal waar we kwamen, ons geen moeite gespaard om aan te tonen dat er tussen onze moderne ontdekkingen op het gebied van het mesmerisme, de psychometrie en de odische kracht, en de oude Indiase wetenschap yogavidya een nauw verband bestaat. Vol vertrouwen zien we uit naar de dag waarop het volledige bewijs van dat verband zowel in Azië als Europa de basis zal leggen voor een volmaakte, want empirische, psychologie.

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 327-33

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag