De pralaya van de moderne wetenschap
[‘The pralaya of modern science’, The Theosophist,
oktober 1880, blz. 11-12; CW 2:483-6]
Als de wetenschap gelijk heeft, dan biedt de toekomst van ons zonnestelsel
– en dus van wat we het heelal noemen – maar weinig hoop
of troost voor onze nakomelingen. Twee van haar aanhangers, Thomson
en Clausius, zijn tegelijkertijd tot de conclusie gekomen dat het heelal
op een moment in de niet zo verre toekomst tot volledige vernietiging
gedoemd is. Dat is ook de theorie van verschillende andere astronomen,
die allemaal de geleidelijke afkoeling en de uiteindelijke ontbinding
van onze planeet beschrijven met woorden die bijna identiek zijn aan
die welke door de grootste hindoewijzen, en zelfs sommige Griekse wijzen,
zijn gebruikt. Men zou bijna denken dat men opnieuw Manu, Kanada, Kapila
en anderen aan het lezen was. Hieronder volgen enkele van de nieuwste
theorieën van onze westerse pandits.
‘Alle weegbare massa’s die zich bij de evolutie of het
eerste verschijnen op aarde van de oorspronkelijke massa van de stof
moeten hebben gescheiden, zullen zich herenigen tot een gigantisch en
grenzeloos hemellichaam; elke zichtbare beweging in deze massa zal tot
stilstand komen, en alleen de moleculaire beweging blijft bestaan, die
zich gelijkmatig door dit massieve lichaam zal verspreiden in de vorm
van warmte . . .’, zeggen onze wetenschappers. Kanada, de atomist,
de oude hindoewijze, zei iets wat op hetzelfde neerkomt: ‘Bij
de schepping beginnen twee atomen in beweging te komen, totdat ze ten
slotte gescheiden raken van hun vroegere homogene verzameling, en dan
verenigen ze zich, waardoor een nieuwe stof wordt gevormd, die beschikt
over de eigenschappen van de dingen waaruit ze is ontstaan.’
Lohschmidt, de Oostenrijkse professor in de wiskunde en astronomie,
en de Engelse astronoom Proctor behandelen hetzelfde onderwerp, en zijn
beide uitgekomen op een andere opvatting over de oorzaak van de toekomstige
ontbinding van de wereld. Ze schrijven het toe aan de geleidelijke en
langzame afkoeling van de zon, die op een dag moet leiden tot de uiteindelijke
vernietiging van deze planeet. Alle planeten zullen dan, overeenkomstig
de wet van de zwaartekracht, neerstorten op de levenloze, koude ster,
en zich samenvoegen tot één enorm groot lichaam. Als dit
gebeurt, zegt de Duitse geleerde, en zo’n periode aanbreekt, dan
is het onmogelijk dat deze eeuwig voortduurt, want zo’n toestand
is er niet een van absoluut evenwicht. Gedurende een verbazingwekkend
lange tijd zal de zon, die geleidelijk een vaste vorm krijgt, de stralingswarmte
van de universele ruimte blijven absorberen, en deze rond zichzelf concentreren.
Maar laten we horen wat prof. Tay over dit onderwerp te zeggen heeft.
Volgens hem zal de totale afkoeling van onze planeet onvermijdelijk
de dood met zich meebrengen. Het dierlijke en plantaardige leven, dat
zijn leefgebied voorafgaand aan die gebeurtenis van de noordelijke en
reeds bevroren streken naar de evenaar zal hebben verschoven, zal dan
ten slotte en voor altijd van het aardoppervlak verdwijnen, zonder enig
spoor van zijn bestaan achter te laten. De aarde zal worden gehuld in
diepe duisternis en kou; de nu onophoudelijke atmosferische beweging
zal zijn veranderd in volledige rust en stilte; de laatste wolken zullen
hun laatste regen op de aarde hebben uitgegoten; het stromen van beken
en rivieren zal, beroofd van hun levenschenker en motor – de zon
– tot stilstand komen, en de zeeën zullen tot één
massa bevriezen. Onze wereld zal geen ander licht kennen dan af en toe
een glinstering van de vallende sterren, die nog niet zullen zijn opgehouden
om onze atmosfeer binnen te dringen en daarin te verbranden. Misschien
zal ook de zon, onder invloed van de ramp van de zonnemassa, nog een
tijd lang enige tekenen van vitaliteit vertonen, en zo zal warmte en
licht haar voor korte tijd opnieuw binnengaan, maar de reactie zal niet
nalaten zich opnieuw te laten gelden; de zon, machteloos en stervende,
zal opnieuw uitdoven en deze keer voorgoed. Zo’n verandering werd
opgemerkt, en vond in feite plaats, in de nu niet meer bestaande sterrenbeelden
de Zwaan, de Kroon, en de Ophiuchus in de periode van hun afkoeling.
En hetzelfde lot zal alle andere planeten treffen, die, terwijl ze intussen
gehoorzamen aan de wet van de traagheid, zullen blijven draaien rond
de dode zon . . .
Verderop schildert de geleerde astronoom het laatste jaar van de stervende
wereld in dezelfde bewoordingen als een hindoefilosoof die pralaya beschrijft:
‘Kou en dood waaieren uit vanaf de noordpool, en verspreiden zich
over het hele aardoppervlak, negen tiende is al gestorven. Het leven,
dat nog maar nauwelijks waarneembaar is, is helemaal geconcentreerd
in haar hart – de evenaar, in de enkele gebieden die nog bewoond
zijn, en waar een complete verwarring van talen en volkeren heerst.
De overlevende vertegenwoordigers van de mensheid worden al snel vergezeld
door exemplaren van de grootste dieren die eveneens daarheen worden
gedreven door de intense kou. Één doel, één
aspiratie brengt deze hele gevarieerde verzameling wezens bijeen –
de strijd om het bestaan. Groepen dieren, ongeacht hun soort, drommen
samen in één kudde in de hoop wat warmte te vinden in
hun snel bevriezende lichamen; slangen dreigen niet meer met hun giftanden,
noch leeuwen en tijgers met hun scherpe klauwen; het enige waar ze allemaal
om smeken is – leven, niets dan leven, leven tot de laatste minuut!
Ten slotte komt die laatste dag, en de zwakke laatste stralen van de
zon verlichten het volgende mistroostige tafereel; de bevroren lichamen
van de laatsten van de menselijke familie, dood van de kou en door gebrek
aan lucht, aan de oever van een eveneens snel bevriezende, bewegingloze
zee’! . . .
De woorden zijn misschien niet precies die van de geleerde professor,
want ze zijn gebaseerd op aantekeningen in een vreemde taal, maar de
ideeën zijn feitelijk de zijne. Het beeld is inderdaad mistroostig.
Maar de ideeën, gebaseerd op wetenschappelijke, wiskundige deducties
zijn niet nieuw, en we hebben in het werk van een hindoeschrijver
van vóór de christelijke jaartelling Manu’s beschrijving
gelezen van dezelfde catastrofe in een taal die veel beter is dan deze.
Lezers in het algemeen worden uitgenodigd om ze te vergelijken, en hindoelezers
om hierin nog eens een bevestiging te zien van de grote wijsheid en
kennis van hun voorvaderen, die in bijna alles vooruitliepen op het
moderne onderzoek.
‘Vreemde geluiden worden gehoord, die van alle kanten komen .
. . Dit zijn de voorboden van de nacht van Brahma; de schemering valt
aan de horizon, en de zon verdwijnt . . . Geleidelijk verflauwt het
licht, de warmte vermindert, de onbewoonbare plaatsen op aarde worden
talrijker, de lucht wordt steeds ijler, de waterbronnen drogen op, de
grote rivieren zien hun golven zwakker worden, de oceaan toont zijn
zandige bodem, en planten sterven. . . . Leven en beweging verliezen
hun kracht, planeten kunnen zich nauwelijks in de ruimte bewegen; ze
doven één voor één uit . . . Surya [de zon]
flikkert en gaat uit, de stof valt uiteen, en Brahma [de scheppende
kracht] gaat weer op in Dyaus, de ongeopenbaarde God, en omdat zijn
taak is volbracht, valt hij in slaap. . . . Voor het heelal is de nacht
aangebroken! . . .’ (door Vamadeva).1
1. Noot vert.: In Isis ontsluierd (2:321-2)
en in De geheime leer (1:411-2) komt dit citaat ook voor; het
fragment is daar langer en vollediger, en wordt toegeschreven aan Vamadeva
Mudaliyar; vgl. ook L. Jacolliot, Les fils de Dieu, blz. 229-30.
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 315-8
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag