Het getal zeven en onze Society
[‘The number seven and our Society’, The Theosophist,
september 1880, blz. 311-2; CW 2:448-53]
De serieuze lezer moet wel hebben nagedacht over de mysterieuze betekenis
die het getal zeven bij de Ouden altijd schijnt te hebben gehad,
zoals in ons juninummer in het kort is uiteengezet, en ook over de theorie
van de cyclussen, die in het julinummer werd besproken. Er werd daarin
gezegd dat Duitse wetenschappers nu aandacht besteden aan dit optreden
van harmonie in getallen en de periodiciteit van de werking van de natuur.
Een reeks statistische waarnemingen die enkele eeuwen van historische
gebeurtenissen omvat, toont aan dat de Ouden zich volkomen bewust waren
van deze wetmatigheid toen ze hun filosofische stelsels opbouwden. Wanneer
de statistische wetenschap volledig zal zijn vervolmaakt, zoals waarschijnlijk
zal gebeuren, dan zullen er in feite steeds sterkere bewijzen zijn dat
de evolutie van helden, dichters, militaire leiders, filosofen, theologen,
grote kooplieden en alle andere opmerkelijke figuren evenzeer wiskundig
is te berekenen op basis van de mogelijkheden die in getallen besloten
liggen, als de terugkeer van een komeet op basis van sterrenkundige
berekeningen. Het relatief moderne stelsel van levensverzekering berust
op de berekende verwachte levensduur voor bepaalde leeftijden; en terwijl
niets zo onzeker is als de levensduur van één enkel individu
in een gemeenschap, is niets zekerder dan dat iemands verwachte levensduur
kan worden gekend op basis van de gemiddelde levensduur van de mens.
Zoals De Cazeneuve in het Journal du magnétisme terecht
opmerkt, wordt de wet van de getalsverhoudingen in elke afdeling van
de natuurwetenschap feitelijk bevestigd. We zien haar in de scheikunde
als de wet van de vaste proporties [wet van Proust] en de wet van de
multipele proporties; in de natuurkunde als de wet van de optica, de
geluidsleer, de elektriciteit, enz.; in de mineralogie in de wonderbaarlijke
verschijnselen van kristallisatie; in de astronomie, in de hemelmechanica.
Bovengenoemde schrijver merkt terecht op: ‘De natuurwetten en
de ethische wetten hebben zo oneindig veel punten van contact dat het,
al hebben we tot dusver nog niet het punt bereikt waar we kunnen aantonen
dat ze identiek zijn, niettemin zeker is dat ze grote overeenstemming
vertonen.’
We hebben geprobeerd aan te tonen hoe alle volkeren, door een soort
gemeenschappelijk instinct, in alle tijden aan het getal zeven
een bijzondere waarde en mystieke betekenis hebben gegeven. Nu moeten
we nog enkele feiten naar voren brengen uit de ervaring van de Theosophical
Society, die aangeven hoe zijn kracht zich bij ons heeft gemanifesteerd.
Onze ervaringen hebben voortdurend in verband gestaan met het getal
zeven of een combinatie of veelvoud ervan. En men moet bedenken
dat het in geen enkel geval onze bedoeling was dat het getal in onze
zaken een rol zou spelen; integendeel, wat er gebeurde was in veel gevallen
precies het tegengestelde van wat we wensten. Pas onlangs begonnen we
de opvallende keten van omstandigheden op te merken, en sommige zijn
ons pas op het moment van schrijven te binnen geschoten.
De twee hoofdstichters van onze Society waren de voorzitter, kol. Olcott,
en de redactrice van dit tijdschrift. Toen ze kennis met elkaar maakten
(in 1874), was het kantoornummer van eerstgenoemde zeven, en
het huisnummer van laatstgenoemde zeventien. De inaugurele
rede van de voorzitter van de Society werd op 17 november 1875 gehouden;
het hoofdkwartier was gevestigd in 47th Street (alle straten die buiten
het centrum van New York liggen worden door getallen aangegeven), en
kol. Olcotts kantoor werd verplaatst naar 71 Broadway. Onze afgevaardigden
met bestemming India vertrokken op 17 december 1878 naar Londen; de
zeereis duurde wegens stormen en mist zeventien dagen; op 17
januari 1879 verlieten we Londen om naar Liverpool te gaan en de stoomboot
naar Bombay te nemen; we gingen de volgende dag aan boord, maar lagen
de hele nacht in de Mersey, en op de 19de – de zeventiende
dag na onze aankomst in Engeland – kozen we zee. Op 2 maart –
zeventien dagen nadat we Bombay bereikten – verhuisden
we naar het huis waar we sindsdien wonen. Op 23 maart, vijfendertig
(7 × 5) dagen na onze aankomst, gaf kol. Olcott zijn eerste openbare
lezing over theosofie in het Framji Cowasji Institute, Bombay. Op 7
juli werd de eerste prospectus geschreven, waarin de geplande oprichting
van The Theosophist werd aangekondigd; op 27 september werd
in de drukkerij de eerste ‘matrijs’ gemaakt, en op 1 oktober
– onze 227ste dag in India – verscheen het tijdschrift.
Maar we lopen op de gebeurtenissen vooruit. Begin april vorig jaar
gingen kol. Olcott en de redactrice van dit tijdschrift naar de N.W.
Provinces om svami Dayananda te ontmoeten; we waren zevenendertig
dagen afwezig van het hoofdkwartier, en bezochten tijdens de reis zeven
verschillende steden. In december van dat jaar gingen we opnieuw naar
het noorden, en op de 21ste (3 × 7) van die maand werd een speciale
bijeenkomst van de vereniging van pandits in Benares gehouden om kol.
Olcott te begroeten en hem tot erelid te benoemen als teken van de gevoelens
van vriendschap van de orthodoxe hindoepandits voor onze Society –
een heel belangrijke gebeurtenis.
Wanneer we onze aandacht richten op de reis naar Ceylon, zien we, als
we het dagboek raadplegen, dat ons gezelschap op 7 mei uit Bombay vertrok
en de machines ’s morgens om 7.07 uur werden gestart. We bereikten
Point de Galle op de 17de. Op de eerste bijeenkomst in Ceylon met kandidaten
voor inwijding bood een groep van zeven personen zich aan.
In Panadure werden er de eerste keer ook zeven ingewijd; het weer was
die avond zo onstuimig en stormachtig dat de anderen hun huis niet konden
verlaten. In Colombo werden er de eerste avond veertien (7
× 2) ingewijd, terwijl bij de voorbereidende bijeenkomst om de
plaatselijke afdeling tijdelijk te organiseren, zevenentwintig
aanwezig waren. In Kandy bestond de eerste groep kandidaten uit zeventien
personen. Nadat we in Colombo waren teruggekeerd, werd door ons de ‘Lanka
Theosophical Society’ opgericht, een wetenschappelijke afdeling,
op de 17de van de maand, en op de avond toen de afdeling in Panadure
werd gevormd, werden vijfendertig (7 × 5) namen als leden
ingeschreven. Zeven priesters werden hier ingewijd tijdens
dit tweede bezoek; en in Bentota, waar we ons niet haastten om een afdeling
op te richten, werden opnieuw zeven priesters toegelaten. Vijfendertig
(7 × 5) leden vormden de afdeling in Matara; en ook hier traden
zeven priesters als leden toe. In Galle waren zevenentwintig
personen aanwezig op de avond van de oprichting – de anderen konden
niet komen; en in Welitara was het aantal eenentwintig of drie
keer zeven. Wanneer we in onze zeven afdelingen in
Ceylon het totale aantal leken boeddhisten, die toegewijd zijn aan de
belangen van dat geloof, tellen, zien we dat het mystieke getal zeven
de plaats van de eenheden inneemt, en wat het geval nog eigenaardiger
maakt, is dat hetzelfde het geval is met het totale aantal priesters
die lid werden van onze Society.
Ons met zeven samenhangende lot volgde ons op de hele terugreis naar
Bombay. Twee leden van onze delegatie namen wegens urgente zaken een
eerdere boot uit Colombo, waardoor ons aantal tot zeven werd
teruggebracht. Twee anderen waren van plan vanuit Galle naar huis terug
te keren met de boot van 7 juli, maar het bleek dat ze die plaats niet
aandeed en zo kwam noodgedwongen onze groep van zeven bijeen
op de 12de – de zevenenvijftigste dag na onze aankomst.
Men kan zeggen dat de zeereis van Ceylon naar Bombay pas begint met
het verlaten van Colombo, omdat de tocht van Galle naar Colombo over
de wateren van Ceylon gaat. We vernamen van vrienden – vijf leken
en twee priesters, opnieuw zeven – die in Colombo aan
boord kwamen om ons vaarwel te zeggen, dat het julinummer van de Theosophist
daar was aangekomen; en omdat we natuurlijk een exemplaar wilden inzien,
vroegen we dringend ons er een te brengen om dit zo mogelijk voor 5
uur ’s middags in te kijken, want dit was het uur waarop men dacht
dat we de haven zouden verlaten. Dit werd ons beloofd, en nadat onze
vrienden waren vertrokken, letten we op elk vaartuig dat van de kust
kwam. Het werd vijf uur, toen zes uur en half zeven, maar er kwam geen
boodschapper of tijdschrift voor ons. Ten slotte, precies om zeven
uur, zagen we een kleine kano die op de zware zee die er stond, heen
en weer werd geslingerd; hij kwam dichterbij, en legde langszij aan;
op zijn boeg was tegen een witte achtergrond het getal zeven
geschilderd; een man klauterde over de reling van het schip, en in zijn
hand had hij het tijdschrift waarop we hadden gewacht! Toen het anker
was gelicht en de bel van de loods luidde om de machines te starten,
renden twee van ons gezelschap naar de klok van het schip; het was zeven
minuten over zeven.
In Tuticorin ging Padshah, iemand van ons gezelschap, aan wal, omdat
hij per trein naar Bombay wilde terugkeren, om op die manier Zuid-India
te zien; we zagen dat de kleine boot waarmee hij aan land ging, nadat
ze vrij was gekomen van de groep vaartuigen die langszij lagen, het
nummer zevenenveertig droeg. Toen we op onze heenreis langs
de kust voeren, deed onze boot veertien (7 × 2) havens
aan; op de thuisreis bezocht ze er wegens het moessonweer en de hevige
branding op de Malabarkust slechts zeven. En ten slotte, als
om ons te laten zien dat onze door zeven gekenmerkte lotsbestemming
niet vermeden kon worden, was het precies zeven uur –
zoals het scheepsjournaal van het s.s. Chanda toont – toen we
de loods van de haven van Bombay in zicht kregen; om 7.27 uur luidde
de bel om de machines langzamer te laten draaien, om 7.47 uur stapte
de loods op de brug en nam het gezag over het schip over, en om 9.37
uur lieten we het anker vallen ter hoogte van Apollo Bandar; en zo eindigde
onze reis op 24 juli, de zevenenzeventigste dag nadat we naar
Ceylon waren vertrokken. Het zou dwaas zijn deze vreemde, zo niet ongekende
aaneenschakeling van gebeurtenissen, waarbij het getal zeven,
zoals astrologen zouden zeggen, domineerde, aan puur toeval toe te schrijven.
Een heel oppervlakkig onderzoek van de waarschijnlijkheidsrekening zal
volstaan om dit aan te tonen. En als we moeten erkennen dat er duidelijk
een of andere mysterieuze wet van getalswaarden aan het werk is bij
de vorming van het lot van de Theosophical Society, waar anders zullen
we dan naar een verklaring zoeken dan in die oude Aziatische filosofieën
die op de occulte wetenschap zijn gebaseerd?
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 311-5
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag