H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Het getal zeven en onze Society

[‘The number seven and our Society’, The Theosophist, september 1880, blz. 311-2; CW 2:448-53]

De serieuze lezer moet wel hebben nagedacht over de mysterieuze betekenis die het getal zeven bij de Ouden altijd schijnt te hebben gehad, zoals in ons juninummer in het kort is uiteengezet, en ook over de theorie van de cyclussen, die in het julinummer werd besproken. Er werd daarin gezegd dat Duitse wetenschappers nu aandacht besteden aan dit optreden van harmonie in getallen en de periodiciteit van de werking van de natuur. Een reeks statistische waarnemingen die enkele eeuwen van historische gebeurtenissen omvat, toont aan dat de Ouden zich volkomen bewust waren van deze wetmatigheid toen ze hun filosofische stelsels opbouwden. Wanneer de statistische wetenschap volledig zal zijn vervolmaakt, zoals waarschijnlijk zal gebeuren, dan zullen er in feite steeds sterkere bewijzen zijn dat de evolutie van helden, dichters, militaire leiders, filosofen, theologen, grote kooplieden en alle andere opmerkelijke figuren evenzeer wiskundig is te berekenen op basis van de mogelijkheden die in getallen besloten liggen, als de terugkeer van een komeet op basis van sterrenkundige berekeningen. Het relatief moderne stelsel van levensverzekering berust op de berekende verwachte levensduur voor bepaalde leeftijden; en terwijl niets zo onzeker is als de levensduur van één enkel individu in een gemeenschap, is niets zekerder dan dat iemands verwachte levensduur kan worden gekend op basis van de gemiddelde levensduur van de mens.

Zoals De Cazeneuve in het Journal du magnétisme terecht opmerkt, wordt de wet van de getalsverhoudingen in elke afdeling van de natuurwetenschap feitelijk bevestigd. We zien haar in de scheikunde als de wet van de vaste proporties [wet van Proust] en de wet van de multipele proporties; in de natuurkunde als de wet van de optica, de geluidsleer, de elektriciteit, enz.; in de mineralogie in de wonderbaarlijke verschijnselen van kristallisatie; in de astronomie, in de hemelmechanica. Bovengenoemde schrijver merkt terecht op: ‘De natuurwetten en de ethische wetten hebben zo oneindig veel punten van contact dat het, al hebben we tot dusver nog niet het punt bereikt waar we kunnen aantonen dat ze identiek zijn, niettemin zeker is dat ze grote overeenstemming vertonen.’

We hebben geprobeerd aan te tonen hoe alle volkeren, door een soort gemeenschappelijk instinct, in alle tijden aan het getal zeven een bijzondere waarde en mystieke betekenis hebben gegeven. Nu moeten we nog enkele feiten naar voren brengen uit de ervaring van de Theosophical Society, die aangeven hoe zijn kracht zich bij ons heeft gemanifesteerd. Onze ervaringen hebben voortdurend in verband gestaan met het getal zeven of een combinatie of veelvoud ervan. En men moet bedenken dat het in geen enkel geval onze bedoeling was dat het getal in onze zaken een rol zou spelen; integendeel, wat er gebeurde was in veel gevallen precies het tegengestelde van wat we wensten. Pas onlangs begonnen we de opvallende keten van omstandigheden op te merken, en sommige zijn ons pas op het moment van schrijven te binnen geschoten.

De twee hoofdstichters van onze Society waren de voorzitter, kol. Olcott, en de redactrice van dit tijdschrift. Toen ze kennis met elkaar maakten (in 1874), was het kantoornummer van eerstgenoemde zeven, en het huisnummer van laatstgenoemde zeventien. De inaugurele rede van de voorzitter van de Society werd op 17 november 1875 gehouden; het hoofdkwartier was gevestigd in 47th Street (alle straten die buiten het centrum van New York liggen worden door getallen aangegeven), en kol. Olcotts kantoor werd verplaatst naar 71 Broadway. Onze afgevaardigden met bestemming India vertrokken op 17 december 1878 naar Londen; de zeereis duurde wegens stormen en mist zeventien dagen; op 17 januari 1879 verlieten we Londen om naar Liverpool te gaan en de stoomboot naar Bombay te nemen; we gingen de volgende dag aan boord, maar lagen de hele nacht in de Mersey, en op de 19de – de zeventiende dag na onze aankomst in Engeland – kozen we zee. Op 2 maart – zeventien dagen nadat we Bombay bereikten – verhuisden we naar het huis waar we sindsdien wonen. Op 23 maart, vijfendertig (7 × 5) dagen na onze aankomst, gaf kol. Olcott zijn eerste openbare lezing over theosofie in het Framji Cowasji Institute, Bombay. Op 7 juli werd de eerste prospectus geschreven, waarin de geplande oprichting van The Theosophist werd aangekondigd; op 27 september werd in de drukkerij de eerste ‘matrijs’ gemaakt, en op 1 oktober – onze 227ste dag in India – verscheen het tijdschrift.

Maar we lopen op de gebeurtenissen vooruit. Begin april vorig jaar gingen kol. Olcott en de redactrice van dit tijdschrift naar de N.W. Provinces om svami Dayananda te ontmoeten; we waren zevenendertig dagen afwezig van het hoofdkwartier, en bezochten tijdens de reis zeven verschillende steden. In december van dat jaar gingen we opnieuw naar het noorden, en op de 21ste (3 × 7) van die maand werd een speciale bijeenkomst van de vereniging van pandits in Benares gehouden om kol. Olcott te begroeten en hem tot erelid te benoemen als teken van de gevoelens van vriendschap van de orthodoxe hindoepandits voor onze Society – een heel belangrijke gebeurtenis.

Wanneer we onze aandacht richten op de reis naar Ceylon, zien we, als we het dagboek raadplegen, dat ons gezelschap op 7 mei uit Bombay vertrok en de machines ’s morgens om 7.07 uur werden gestart. We bereikten Point de Galle op de 17de. Op de eerste bijeenkomst in Ceylon met kandidaten voor inwijding bood een groep van zeven personen zich aan. In Panadure werden er de eerste keer ook zeven ingewijd; het weer was die avond zo onstuimig en stormachtig dat de anderen hun huis niet konden verlaten. In Colombo werden er de eerste avond veertien (7 × 2) ingewijd, terwijl bij de voorbereidende bijeenkomst om de plaatselijke afdeling tijdelijk te organiseren, zevenentwintig aanwezig waren. In Kandy bestond de eerste groep kandidaten uit zeventien personen. Nadat we in Colombo waren teruggekeerd, werd door ons de ‘Lanka Theosophical Society’ opgericht, een wetenschappelijke afdeling, op de 17de van de maand, en op de avond toen de afdeling in Panadure werd gevormd, werden vijfendertig (7 × 5) namen als leden ingeschreven. Zeven priesters werden hier ingewijd tijdens dit tweede bezoek; en in Bentota, waar we ons niet haastten om een afdeling op te richten, werden opnieuw zeven priesters toegelaten. Vijfendertig (7 × 5) leden vormden de afdeling in Matara; en ook hier traden zeven priesters als leden toe. In Galle waren zevenentwintig personen aanwezig op de avond van de oprichting – de anderen konden niet komen; en in Welitara was het aantal eenentwintig of drie keer zeven. Wanneer we in onze zeven afdelingen in Ceylon het totale aantal leken boeddhisten, die toegewijd zijn aan de belangen van dat geloof, tellen, zien we dat het mystieke getal zeven de plaats van de eenheden inneemt, en wat het geval nog eigenaardiger maakt, is dat hetzelfde het geval is met het totale aantal priesters die lid werden van onze Society.

Ons met zeven samenhangende lot volgde ons op de hele terugreis naar Bombay. Twee leden van onze delegatie namen wegens urgente zaken een eerdere boot uit Colombo, waardoor ons aantal tot zeven werd teruggebracht. Twee anderen waren van plan vanuit Galle naar huis terug te keren met de boot van 7 juli, maar het bleek dat ze die plaats niet aandeed en zo kwam noodgedwongen onze groep van zeven bijeen op de 12de – de zevenenvijftigste dag na onze aankomst. Men kan zeggen dat de zeereis van Ceylon naar Bombay pas begint met het verlaten van Colombo, omdat de tocht van Galle naar Colombo over de wateren van Ceylon gaat. We vernamen van vrienden – vijf leken en twee priesters, opnieuw zeven – die in Colombo aan boord kwamen om ons vaarwel te zeggen, dat het julinummer van de Theosophist daar was aangekomen; en omdat we natuurlijk een exemplaar wilden inzien, vroegen we dringend ons er een te brengen om dit zo mogelijk voor 5 uur ’s middags in te kijken, want dit was het uur waarop men dacht dat we de haven zouden verlaten. Dit werd ons beloofd, en nadat onze vrienden waren vertrokken, letten we op elk vaartuig dat van de kust kwam. Het werd vijf uur, toen zes uur en half zeven, maar er kwam geen boodschapper of tijdschrift voor ons. Ten slotte, precies om zeven uur, zagen we een kleine kano die op de zware zee die er stond, heen en weer werd geslingerd; hij kwam dichterbij, en legde langszij aan; op zijn boeg was tegen een witte achtergrond het getal zeven geschilderd; een man klauterde over de reling van het schip, en in zijn hand had hij het tijdschrift waarop we hadden gewacht! Toen het anker was gelicht en de bel van de loods luidde om de machines te starten, renden twee van ons gezelschap naar de klok van het schip; het was zeven minuten over zeven.

In Tuticorin ging Padshah, iemand van ons gezelschap, aan wal, omdat hij per trein naar Bombay wilde terugkeren, om op die manier Zuid-India te zien; we zagen dat de kleine boot waarmee hij aan land ging, nadat ze vrij was gekomen van de groep vaartuigen die langszij lagen, het nummer zevenenveertig droeg. Toen we op onze heenreis langs de kust voeren, deed onze boot veertien (7 × 2) havens aan; op de thuisreis bezocht ze er wegens het moessonweer en de hevige branding op de Malabarkust slechts zeven. En ten slotte, als om ons te laten zien dat onze door zeven gekenmerkte lotsbestemming niet vermeden kon worden, was het precies zeven uur – zoals het scheepsjournaal van het s.s. Chanda toont – toen we de loods van de haven van Bombay in zicht kregen; om 7.27 uur luidde de bel om de machines langzamer te laten draaien, om 7.47 uur stapte de loods op de brug en nam het gezag over het schip over, en om 9.37 uur lieten we het anker vallen ter hoogte van Apollo Bandar; en zo eindigde onze reis op 24 juli, de zevenenzeventigste dag nadat we naar Ceylon waren vertrokken. Het zou dwaas zijn deze vreemde, zo niet ongekende aaneenschakeling van gebeurtenissen, waarbij het getal zeven, zoals astrologen zouden zeggen, domineerde, aan puur toeval toe te schrijven. Een heel oppervlakkig onderzoek van de waarschijnlijkheidsrekening zal volstaan om dit aan te tonen. En als we moeten erkennen dat er duidelijk een of andere mysterieuze wet van getalswaarden aan het werk is bij de vorming van het lot van de Theosophical Society, waar anders zullen we dan naar een verklaring zoeken dan in die oude Aziatische filosofieën die op de occulte wetenschap zijn gebaseerd?

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 311-5

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag