Een groot licht onder de korenmaat
[‘A great light under a bushel’, The Theosophist,
februari 1880, blz. 125-9; CW 2:274-89]
Als de taal, volgens de ironische definitie van een Franse schrijver,
niet aan de mens was gegeven ‘opdat hij des te beter zijn gedachten
zou kunnen verbergen’, dan zouden we kunnen verwachten ergens
in de toekomst in een catechismus van de wetenschap onder het hoofd
fysiologie het volgende antwoord te zien:
Vraag: Wat is fysiologie?
Antwoord: De kunst om alles te ontkennen wat haar specialisten nog
niet te weten zijn gekomen, en onbewust te verminken wat ze wel weten.
De toepasselijkheid van dit antwoord zal het nageslacht ten volle erkennen
en waarderen; in het bijzonder wanneer mesmerisme of dierlijk magnetisme
een erkende wetenschap zal zijn geworden, en generaties van halsstarrige
artsen openlijk door de geschiedenis zullen zijn beschuldigd dat ze
generaties van hun miljoenen lijdende tijdgenoten hebben opgeofferd
aan hun wrede verwaandheid en koppigheid.
Voor diegenen onder onze lezers die misschien maar weinig van deze
aloude wetenschap weten, die sinds de prehistorie in India, Egypte en
Chaldea werd beoefend, en die nooit hebben gehoord dat ze de basis vormde
voor de wonderbaarlijke ‘magische kunst’ van de Frygische
dactylen en de ingewijde priesters van Memphis, zullen we haar geschiedenis
kort schetsen, en aantonen wat ze tot stand kan brengen, zoals nu door
de grootste wetenschappers wordt erkend.
‘Dierlijk magnetisme, ook mesmerisme
genoemd, is een kracht of fluïdum door middel waarvan een bijzondere
invloed op het dierlijk gestel kan worden uitgeoefend’, zegt de
New American Cyclopaedia. Sinds de vernietiging van de heidense
tempels en na een tussentijd van enkele eeuwen werd het door Paracelsus,
de grote mysticus en een van de school van de ‘vuurfilosofen’,
in praktijk gebracht en onderwezen. Deze kracht had bij hen verschillende
namen, zoals ‘levend vuur’, de ‘geest van licht’,
enz.; de pythagoreeërs noemden haar de ‘ziel van de wereld’
(anima mundi), en de alchemisten ‘magnes’ en de ‘hemelse
maagd’. Rond het midden van de 18de eeuw raadde Max Hell, professor
in de astronomie in Wenen, en een vriend van dr. F. Anthony Mesmer,
hem aan te proberen of hij niet, als een tweede Paracelsus en Kircher,
ziekten zou kunnen genezen met een magneet. Mesmer werkte dit idee verder
uit en verrichtte ten slotte de meest wonderbaarlijke genezingen –
niet meer door het magnetisme van mineralen, maar volgens hem door dierlijk
magnetisme. In 1778 ging Mesmer naar Parijs, veroorzaakte in deze stad
de grootste opwinding, en de publieke opinie was vanaf het begin volledig
in de ban van hem. Hij wilde zijn geheim echter niet afstaan aan de
regering, maar vormde in plaats daarvan een groep, en bijna 4000 mensen
studeerden op verschillende momenten onder zijn leiding; Lafayette,
markies De Puységur en de beroemde dr. D’Eslon waren o.a.
zijn leerlingen. Zijn methoden waren niet die van tegenwoordig, maar
hij behandelde zijn patiënten door magneten op verschillende delen
van hun lichaam te plaatsen, of doordat hij ze in een kring liet zitten
in een afgesloten vat, met een deksel van waaruit naar ieder persoon
een ijzeren staaf wees, terwijl ze allemaal verbonden waren door elkaars
handen vast te houden. Hij maakte ook strijkbewegingen met zijn handen
over hun lichaam. Terwijl Mesmer – die in het lichaam en de ledematen
van de zieken een koude prikkelende gewaarwording, zenuwtrekkingen,
slaperigheid en slaap tevoorschijn riep, en daarmee een verlichting
van de ziekte en vaak volledige genezing bereikte – zich beperkte
tot zenuwziekten, ontdekte markies De Puységur, zijn leerling,
somnambulisme1, het belangrijkste gevolg
van dierlijk magnetisme. En het was Deleuze, de beroemde bioloog van
de Jardin des Plantes, iemand die zeer geacht wordt om zijn oprechtheid
en als schrijver, die in 1813 de Histoire critique du magnétisme
animal uitgaf. In die tijd had het mesmerisme, ondanks het duidelijke
succes en nut, bijna alle terrein verloren. In 1784 had de Franse regering
de medische faculteit van Parijs opgedragen een onderzoek in te stellen
naar Mesmers praktijken en theorie, en daarover te rapporteren.
1. Noot vert.: later hypnose genoemd.
Een commissie met figuren zoals de Amerikaanse filosoof Franklin, Lavoisier,
Bailly en anderen, werd benoemd. Maar omdat Mesmer weigerde zijn geheim
af te staan en openbaar te maken, was het resultaat dat, nadat de behandelwijze
nauwkeurig was onderzocht, het rapport erkende dat op de patiënten
grote invloed werd uitgeoefend, maar deze invloed werd door de commissie
hoofdzakelijk aan verbeelding toegeschreven! Op de publieke
opinie maakte het de indruk dat Mesmer een kwakzalver was waarvan zijn
leerlingen de dupe waren.
Ondanks het algemene vooroordeel bloeide het magnetisme en werd over
de hele wereld bekend. Het was het gebied van de medische praktijk binnengedrongen
en baande zich stap voor stap al vechtende een weg. Na de hardnekkige
vijandigheid van de Academie en de oude tradities van haar leden, deed
het een beroep op het oordeel van het grote publiek, en beloofde zich
te houden aan het besluit van de meerderheid. ‘De voorstanders
ervan werden door de medische faculteit en de meeste geleerden vergeefs
als kwakzalvers behandeld’, schrijft Deleuze; ‘iemand die
getuige is geweest van mesmerische experimenten onder zijn vrienden,
zal erin geloven ondanks wat alle autoriteiten zeggen’. Ten slotte
benoemde de Koninklijke Academie van Geneeskunde in Parijs, op aandrang
van dr. Foissac, een bekende jonge arts en een enthousiaste bewonderaar
van Mesmer, in 1825 een nieuwe geleerde commissie en stelde een grondig
onderzoek in. Zou iemand haar geloven? Als gevolg van talrijke intriges
bleef het oordeel van de geleerde onderzoekers vijf jaar uit; pas in
1831 verscheen het rapport, en toen bleek het, tot grote frustratie
van de oude academische en beschimmelde hersenen, een unanieme
conclusie te bevatten die op het volgende neerkomt:
Er werd gerapporteerd:
(1) Mesmerisme is een kracht die een grote invloed op het
menselijk gestel kan uitoefenen; (2) deze invloed hangt niet af van
de verbeelding; (3) ze werkt niet even goed bij alle personen,
en op sommigen heeft ze helemaal geen effect; (4) ze veroorzaakt de
slaaptoestand van een slaapwandelaar; (5) tijdens deze slaaptoestand
veroorzaakt prikkeling van sensorische zenuwen geen enkel gevoel van
pijn: (6) de slaper kan geen geluid horen, behalve de stem van de magnetiseur;
(7) de gevoels- en reukzenuwen van de slaper geven geen indrukken door
aan de hersenen, tenzij ze worden ingegeven door de magnetiseur; (8)
sommige slapers kunnen met gesloten ogen zien, kunnen verschillende
gebeurtenissen en in het bijzonder de tijden van terugkeer van een epileptische
aanval en het herstel ervan nauwkeurig voorspellen, zelfs maanden tevoren
(zoals uitvoerig werd bewezen), en ze kunnen de ziekten ontdekken van
mensen met wie ze magnetisch in contact worden gebracht; en (9) dat
mensen die lijden aan kwalen, pijnen, epilepsie en verlamming, door
magnetische behandeling geheel of gedeeltelijk kunnen worden genezen.
Het rapport trok veel aandacht. Het mesmerisme breidde zich over de
hele wereld uit. Het aantal onderzoekers van de nieuwe wetenschap werd
groter dan ooit; de knapste schrijvers volgden haar vooruitgang; en
baron J.D. du Potet1 stak als mesmerist
en schrijver ver uit boven alle anderen. Rond het jaar 1840 ontdekte
baron Karl von Reichenbach, een uitstekende Duitse scheikundige en ontdekker
van creosoot, een nieuwe kracht, fluïdum of beginsel – dat
wij eerder beschouwen als één van de werkingen van de
anima mundi – dat hij od of odyle noemde. Dit agens is volgens
zijn theorie ‘niet beperkt tot het dierenrijk, maar doordringt
het heelal, wordt op verschillende manieren door mediums waargenomen,
heeft grote invloed op leven en gezondheid, heeft, evenals elektriciteit
en galvanisme, twee tegengestelde polen, en kan in dierlijke lichamen
worden opgehoopt, of daaruit worden weggeleid’. Vervolgens ontdekte
dr. Braid uit Manchester dat hij bij patiënten slaap kon opwekken
door hen te bevelen voortdurend naar een klein en schitterend voorwerp
te kijken, op ongeveer 30 cm van hun ogen, en boven ooghoogte. Hij noemde
dit proces hypnose, gaf zijn theorie de elegante naam neurypnologie,
en beschouwde het als een mesmerisch tegengif.
1. Naast veel moderne en degelijke tijdschriften zoals
de Chaîne magnétique, geleid en gesteund door
de eerbiedwaardige baron Du Potet, erelid van onze Society in Parijs,
en de Revue magnétique door Donato, behoren de werken
van H.G. Atkinson, dr. Elliotson en prof. William Gregory uit Edinburgh,
tot de beste op het gebied van het magnetisme.
Dit is in het kort de geschiedenis van dit verbazingwekkende beginsel
in de natuur; een beginsel dat even weinig wordt begrepen als elektriciteit
en galvanisme in vroegere tijden. En terwijl de laatstgenoemde, zodra
hun werking was aangetoond, algemeen werden aangenomen en zelfs verwelkomd,
wordt eerstgenoemde, hoe groot de mogelijkheden ervan ook zijn om de
kwalen van de lijdende mensheid te verlichten, hoe vaak zijn werking
ook is aangetoond, tegenwoordig even bitter ontkend en afgekeurd als
in de dagen van Mesmer. Zullen we zeggen waarom? Omdat – terwijl
elektriciteit en galvanisme in hun praktische toepassing door, en betekenis
in, de wetenschap de grove manifestaties zijn van de universele proteus,
de grote anima mundi – magnetisme in zijn ruimste en meest mysterieuze
betekenis naast de puur fysieke resultaten zulke mysterieuze en uitgestrekte
gebieden ontsluit dat de nuchtere en sceptische wetenschappers versteld
staan en in hun bekrompen materialisme met alle macht zijn spirituele
mogelijkheden afwijzen. Als ze zijn bestaan eenmaal erkennen en het
zijn burgerrechten geven, moeten al hun scholen worden herzien. Aan
de andere kant is de geestelijkheid er even fel tegen, want zijn resultaten
werpen, in hun heilzame gevolgen, elke noodzaak omver om in goddelijke
‘wonderen’ te geloven, of de duivelse te vrezen, en tonen
onmiddellijk aan dat hun oude laster niet waar is.
We zullen nu de vooruitgang bespreken van het magnetisme onder zijn
verschillende moderne namen – mesmerisme, magnetisme, hypnotisme
en andere ismen – bij de wetenschappers en mesmeristen die het,
ieder op zijn eigen manier, verklaren.
Mesmerisme en hypnotisme in Frankrijk
Omdat we van plan zijn dat gevaarlijke schrikbeeld van de fysieke wetenschap
– het mesmerisme – te behandelen, moeten we deze twistappels,
die door ons vers geplukt zijn in de tuin van de wetenschappers, met
de nodige voorzichtigheid en eerbied onderzoeken. We willen elke mogelijke
terugtocht van de vijand afsnijden, en zullen ons daarom strikt houden
aan de persoonlijke experimenten en verklaringen van enkele erkende
leiders van de medische wetenschap.
Eén van hen is Naquet, gedeputeerde van het departement Vaucluse,
professor aan de medische faculteit van Parijs, en schrijver van Révélation
antique et révélation moderne. Deze man, die een
starre materialist is, voor wie alleen al het idee van een ziel in de
mens even onwelkom is als de geur van wierook voor de duivel uit de
overlevering, geeft nu een reeks wetenschappelijke lezingen in Parijs,
waarvan het hoofddoel schijnt te zijn om (eindelijk!) de verschijnselen
van het mesmerisme te erkennen en – te strijden tegen de theorie
dat de menselijke ziel daarmee iets te maken zou hebben. Nadat hij met
succes de fundamenten onder de oude openbaring, namelijk de Bijbel,
heeft weggeslagen, en de dwaasheid van het geloof in de hedendaagse
katholieke ‘wonderen’ van Lourdes en Salette heeft aangetoond
– en tegen dat standpunt zullen we niet protesteren – bespreekt
hij het spiritisme en mesmerisme. Helaas schijnt de bekwame spreker
de indruk te hebben dat zowel de aanhangers van het spiritisme als die
van het mesmerisme noodzakelijkerwijs in het bovennatuurlijke –
en dus in wonderen – geloven. Natuurlijk maakt hij er een warboel
van. We citeren en vertalen gedeelten van zijn lezingen letterlijk:
Naast deze personen (de spiritisten) die zulke zwakke
argumenten naar voren brengen, vinden we niettemin enkele anderen
(mesmeristen) van wie de denkbeelden overwogen en besproken zouden
moeten worden. Ze pretenderen [?] dat ze bij sommige mensen naar willekeur
een bijzondere soort slaap – de magnetische – kunnen teweegbrengen.
Ze verzekeren dat ze in staat zijn aan bepaalde proefpersonen het
vermogen te verlenen om door ondoorschijnende voorwerpen heen te zien,
en ze beweren dat zulke feiten onverklaarbaar blijven, tenzij we het
bestaan van een ziel in de mens aannemen.
Om te beginnen: staan de feiten op basis waarvan
deze mensen hun conclusies trekken wel vast?1
Stel dat dit zo is, kunnen ze dan niet door middel van een andere
hypothese dan het bestaan van de ziel worden verklaard?
De feiten die hier worden besproken, worden door
verlichte en achtenswaardige personen bevestigd; zo vertonen ze in
dit geval niet dat alarmerende element van stommiteit en bedrog
dat een wezenlijk kenmerk van het spiritisme is.2
Daarom zal ik me niet onmiddellijk uitspreken over de onwerkelijkheid
van alles wat ze ons over het magnetisme vertellen, maar ik ben van
plan om tevens aan te tonen dat voor de verklaring van deze feiten,
hoe werkelijk ze ook zijn, de tussenkomst van een ziel helemaal niet
nodig is.
Magnetische slaap kan op een heel natuurlijke manier
worden verklaard. De verschijnselen van elektrische aantrekking die
dagelijks voor onze ogen worden teweeggebracht, en die niemand ooit
aan een bovennatuurlijke oorzaak probeerde toe te schrijven, zijn
minstens zo bijzonder als de mesmerische invloed van de ene mens op
de ander. De afgelopen jaren is slaap – gevolgd door volkomen
ongevoeligheid, en in alle opzichten identiek met magnetische slaap
– door puur mechanische middelen teweeggebracht. Om deze te
verkrijgen hoeft men slechts een lichtje naar de neus van de patiënt
te brengen. Wanneer hij zijn ogen op het lichtpuntje vestigt, ontstaat
een hersenvermoeidheid die slaap tot gevolg heeft. Tegenwoordig kan
niet langer eraan worden getwijfeld dat magnetisme een verschijnsel
van dezelfde soort is, waarbij het licht wordt vervangen door andere
middelen die dezelfde hersenvermoeidheid teweegbrengen, en ten slotte
slaap.
Het vermogen om door ondoorschijnende voorwerpen
heen te zien, schijnt nog twijfelachtiger te zijn dan eenvoudige magnetische
slaap, en het wordt nog moeilijker daaraan geloof te hechten. Als
we echter erkennen dat ze is aangetoond, dan zouden we ook dit verschijnsel
kunnen verklaren zonder ons in te laten met de geest.
We weten dat licht en warmte slechts trillende bewegingen
zijn; dat licht en warmte slechts verschillen in de lengte van hun
golven; dat deze golven die voor het oog zichtbaar zijn verschillende
lengten hebben, waardoor we verschillende kleuren waarnemen; dat er
bovendien onder de golfbewegingen die we als warmte herkennen, golven
van verschillende lengte zijn; kortom, dat er zoiets bestaat als een
warmtespectrum. Aan de andere kant zijn er voorbij het rode licht
trillingen die voor het oog onzichtbaar blijven maar voor het gevoel
waarneembaar zijn als warmte, en voorbij het violette licht zijn er
trillingen die we niet waarnemen als warmte of licht maar die we kunnen
aantonen door de scheikundige invloed die ze op sommige stoffen hebben.
Ten slotte laten experimenten ons zien dat er voorwerpen zijn die
voor warmte doordringbaar maar voor licht volkomen ondoordringbaar
zijn, en omgekeerd.
We kunnen dus het bestaan erkennen van trillingen
of golven van verschillende lengten en die onbeperkt variabel zijn.
Maar onder al zulke mogelijke bewegingen is er maar een beperkt aantal,
binnen duidelijk afgebakende grenzen, dat door ons als licht, warmtestralen
of ultraviolette stralen wordt waargenomen. Alle grotere en kleinere
bewegingen gaan aan onze zintuigen voorbij, evenals met lichtgolven
zou gebeuren als we geen gezichtsorgaan hadden. Ze ontgaan ons eenvoudig
omdat we geen geschikte organen hebben om ze waar te nemen.
Laten we nu eens veronderstellen dat, als gevolg
van een overgevoeligheid van de zenuwen, onze organen indrukken zouden
kunnen ontvangen van stralen die buiten het gebied van warmte of licht
vallen. De feiten van magnetische doorschijnendheid
zouden daardoor volledig worden verklaard.
1. Toen deze voortreffelijke arts de lezing hield,
geloofde hij maar half in de mesmerische verschijnselen. Sindsdien
heeft hij herhaaldelijk experimenten van prof. Charcot met dierlijk
magnetisme bijgewoond, en nu twijfelt hij niet langer; nee, hij gelooft
erin, en toch probeert hij, terwijl hij inziet dat twijfel uitgesloten
is, alles volgens zijn eigen materialistische hypothesen te verklaren.
– Red. Theosophist
2. Meer dan één spiritist zou naar het materialisme
de bal kunnen terugkaatsen, en met rente. – Red. Theosophist
We danken de moderne wetenschap dat ze ons zulke waarheden leert en
zo’n ingewikkeld onderwerp verklaart. Maar we kunnen nauwelijks
nalaten de geleerde spreker eraan te herinneren dat hij slechts de verklaring
herhaalt die bijna elke filosoof van de oudheid over helderziendheid
heeft gegeven, en die veel hedendaagse schrijvers hebben herhaald.
De neoplatonisten verklaarden helderziendheid op dezelfde manier; Baptist
van Helmont behandelt in zijn Opera omnia1
dit tweede gezicht op het gebied van het occulte heelal heel uitvoerig.
De hindoe-yogi bereikt helderziendheid door zuiver fysiologische verrichtingen,
wat hem niet verhindert vaak werkelijke, niet denkbeeldige,
dingen te onderscheiden.
1. 1682, blz. 720.
Onze wijze spreker zegt vervolgens:
Licht, warmte en ultraviolette stralen planten zich
voort door middel van trillingen, en overeenkomstig dezelfde wet;
zo moet het ook zijn met de stralen die voor onze zintuigen niet waarneembaar
zijn. Onze ogen hoeven alleen maar geschikt te worden om ze te zien,
en het ‘dubbele gezicht’ zal niets verrassends voor ons
inhouden. . . . Op de dag dat deze feiten (van het mesmerisme)
voldoende bewezen zullen zijn, zal onze hypothese aannemelijker
worden dan die van de ziel. Ze zal elke verklaring toelaten zonder
de wetten die in het heelal gelden te overtreden.
We haasten ons de beschuldiging dat we in het bovennatuurlijke geloven
te ontkennen, en protesteren hiertegen nadrukkelijk. Mocht de hypothese
van Naquet, de fysioloog, ooit buiten de kleine minderheid van zijn
collega’s worden aanvaard, dan zal ze toch nooit ‘aanvaardbaar’
blijken te zijn. Wat zijn beschuldigingen van de grote groep spiritisten
en mesmeristen betreft, dat ze bij hun verklaringen de wetten die in
het heelal gelden hebben overtreden, deze zijn even onjuist als belachelijk.
Dit bewijst eens te meer hoezeer onze tegenstanders, en vooral de fysiologen,
geneigd zijn feiten te verdraaien, telkens wanneer ze met hun denkbeelden
in strijd zijn. Hun argumenten waren uniek. Als kunstmatige slaap, zeiden
ze, door puur mechanische middelen (hypnotisme) kan worden
teweeggebracht, wat voor nut heeft het dan geest en ziel
te hulp te roepen om dit verschijnsel te verklaren? Werkelijk geen enkel
nut. Maar we beweerden ook nooit dit voorbereidende stadium tot een
helderziende slaap – hetzij natuurlijk, hypnotisch of mesmerisch
– met behulp van een theorie waarin de ziel of de geest een rol
speelt te verklaren. Deze beschuldiging treft alleen onwetende spiritisten,
die al zulke verschijnselen aan ‘ontlichaamde geesten’ toeschrijven.
Maar kunnen zij – deze hogepriesters van het verstand –
de werking van het spirituele ego buiten beschouwing gelaten
– voor verschijnselen zoals somnambulisme, helderziendheid (die
sommigen van hen, zoals we zien, gedwongen zijn te erkennen), of zelfs
slaap en eenvoudige dromen, een meer rationele verklaring geven dan
wij, niet ‘wetenschappelijk getrainde’ stervelingen? Zelfs
over de gewone slaap met zijn eindeloze variaties weet de fysiologie
zo goed als niets. Zelfs als we toegeven dat de wil van de mens
niet de directe oorzaak van magnetische invloeden is, ‘werkt hij’,
zoals Donato, de beroemde magnetiseur uit Parijs, opmerkt, ‘toch
in op en leidt hij veel mysterieuze natuurkrachten, waarvan de wetenschap
zelfs het bestaan niet kent’.
Dr. Charcot uit Parijs
(De beroemde ontdekker van de ‘hysterische haan’)
Intussen vist de wetenschap met de mesmeristen in hetzelfde water en
naar dezelfde vissen – maar ze geeft ze, wanneer ze zijn gevangen,
een nieuwe en, zoals ze denkt, meer wetenschappelijke naam. Deze bewering
kan gemakkelijk worden aangetoond. Als bewijs kunnen we het geval van
dr. Charcot aanvoeren. Het is dezelfde grote professor uit Parijs die
– nadat hij tot zijn eigen voldoening had bewezen dat er alleen
mesmerische resultaten met een proefpersoon kunnen worden verkregen
als deze van nature hysterisch is – een haan mesmeriseerde en
daarmee de oorspronkelijke ontdekker van de ‘hysterische haan’
werd.1 Prof. Charcot is een autoriteit op
het gebied van alle soorten zenuwziekten, een grote rivaal van Broca,
Vulpian, Luys, enz., en behalve dat hij de beroemdste arts van de ziekenhuizen
van Parijs is, is hij lid van de Academie voor Geneeskunde. Evenals
de minder wetenschappelijke, maar even beroemde dr. W.A. Hammond uit
New York gelooft hij in de kracht van de metalen schijven van dr. Bürck
om verschillende ongeneeslijke ziekten te genezen, maar in tegenstelling
tot die neuroloog schrijft hij geen van de genezingen of andere verschijnselen
aan de verbeelding toe; want catalepsie kan volgens zijn eigen experimenten
bij dieren worden teweeggebracht. Hij hecht ook op zijn eigen manier
geloof aan de echtheid van somnambulisme en de grillen van catalepsie,
waarbij hij aan laatstgenoemde alle mediamieke verschijnselen toeschrijft.
Volgens een correspondent van Ragazzi, de redacteur van het Journal
du magnétisme uit Genève, gaat hij als volgt te werk:
1. Zie Revue magnétique, februari 1879,
geredigeerd door Donato in Parijs.
In het ziekenhuis La Salpêtrière in Parijs introduceert
dr. Charcot bij zijn publiek een ziek meisje in een toestand van volledige
gevoelloosheid. Spelden en naalden worden in haar hoofd en lichaam gestoken
zonder enige reactie. Als een kraag met zinken schijven vijf minuten
lang is aangebracht, keert het leven rond de keel terug. Daarna worden
beide polen van een hoefmagneet met haar linkerarm verbonden, en die
plek vertoont dan gevoeligheid, terwijl de rest van het lichaam in de
vroegere toestand blijft. Wanneer dezelfde magneet in contact met het
been wordt gebracht, veroorzaakt dit, in plaats van dit been tot leven
te wekken, een heftige samentrekking van de voet, waarbij de tenen naar
de hiel worden getrokken; dit houdt pas op wanneer elektriciteit wordt
toegepast.
‘Deze experimenten van metallotherapie en mineraal magnetisme
herinneren ons aan een van de proeven van Mesmer in 1774, en zijn toepassingen
van gemagnetiseerde voorwerpen bij gevallen van zenuwziekte’,
zegt Pony, een medische student die er ooggetuige van was, in zijn brief
aan het Journal du magnétisme.
Een andere proefpersoon wordt binnengebracht. Ze is evenals de eerste
hysterisch, en schijnt in een toestand van volkomen verdoving te verkeren.
Een felle straal elektrisch licht wordt op haar gericht, en de patiënt
verstijft onmiddellijk. Men laat haar de meest onnatuurlijke houdingen
aannemen, en haar gezicht ‘drukt’, zegt dr. Charcot, in
overeenstemming met de bevolen houding, ‘door suggestie
uit wat haar gebaren betekenen. Als haar handen dus over haar borst
worden gekruist, volgt hierop een uitdrukking van extase op haar gezicht;
als haar armen vooruit worden gestrekt, krijgt ze een smekende uitdrukking.’
Indien de lichtstraal, terwijl de proefpersoon in deze toestand verkeert,
plotseling wordt verwijderd, zakt de patiënt in elkaar en vervalt
weer tot somnambulisme – een woord dat prof. Charcot onbeschrijflijk
ergert. De patiënt die geheel in de macht van de arts verkeert,
die haar volkomen ongevoeligheid bewijst door spelden in elk deel van
haar lichaam te steken, moet elk van zijn bevelen gehoorzamen. Hij dwingt
haar op te staan, te lopen, te schrijven, enz.
Uit een brief van Aksakov, die verderop in dit artikel is opgenomen,
zal men zien dat Donato, de beroepsmagnetiseur, door wilskracht
alles teweegbrengt wat de sceptische geleerde door elektriciteit en
mechanische middelen teweegbrengt. Bewijst laatstgenoemd experiment
dat mesmerisme maar een naam is? Kunnen we in beide niet eerder een
wederzijdse bevestiging zien; een bewijs bovendien van de aanwezigheid
in de samengestelde mens van al die subtiele natuurkrachten, waarvan
de grove manifestaties ons alleen bekend zijn als elektriciteit en magnetisme,
terwijl de fijnere het onderzoek van de fysieke wetenschap geheel ontgaan?
Maar een van de merkwaardigste kenmerken van het verschijnsel dat door
dr. Charcots experimenten naar voren is gebracht, vindt men in de invloed
op zijn patiënten van trillingen zoals men die in een trein voelt.
Toen hij dat merkte, liet de beroemde professor een enorme stemvork,
40 cm lang, op een grote kist plaatsen. Zodra dit instrument tot trilling
werd gebracht, verstijfden de patiënten onmiddellijk; en telkens
als de trillingen plotseling ophielden verzonken de patiënten in
een volledig somnambulisme.
Het lijkt er dus op dat dr. Charcot maar twee middelen gebruikt om
de bovengenoemde gevolgen teweeg te brengen: geluid en licht.
Zekerheid hierover kan van groot belang zijn voor alle Indo-Europese
onderzoekers van de theosofie, in het bijzonder voor hen die het Sanskriet
bestuderen en, dankzij svami Dayananda, nu in staat worden gesteld de
werkelijke en spirituele betekenis van bepaalde woorden te leren, waarover
van mening wordt verschild. Die leden van de TS die de occulte betekenis
van de woorden vach en hiranyagarbha1, toegepast
op ‘geluid’ en ‘licht’, kennen, zullen met het
bovenstaande een bewijs te meer hebben van de wijsheid van hun voorouders,
en de diepzinnige en spirituele kennis die in de Veda’s
en zelfs in andere heilige brahmaanse boeken, wanneer deze op de juiste
manier worden geïnterpreteerd, besloten liggen.
1. Door prof. Max Müller als ‘goud’
vertaald, terwijl het in feite ‘goddelijk licht’ betekent,
precies zoals het door de middeleeuwse alchemisten werd opgevat. In
zijn Sanskrietwerk, Sahitya Grantha, maakt de geleerde filoloog,
op grond van het feit dat het woord ‘goud’, hiranya, in
de mantra ‘Agnih purvebhih’ voorkomt, van de gelegenheid
gebruik om de ouderdom van de Veda’s te betwisten, en
te bewijzen dat ze niet zo oud zijn als gewoonlijk wordt gedacht, omdat
het zoeken naar goudmijnen van betrekkelijk recente datum is. Op zijn
beurt toont svami Dayananda Sarasvati in zijn Rig-vedadi-bhashya
Bhumika (boek 4, blz. 76) aan dat de professor helemaal ongelijk
heeft. Het woord hiranya betekent niet ‘goud’, maar het
gouden licht van goddelijke kennis, het eerste beginsel, in de schoot
waarvan het licht van de eeuwige waarheid besloten ligt, dat de bevrijde
ziel verlicht wanneer ze haar hoogste verblijf heeft bereikt. Het is
kortom de ‘steen der wijzen’ van de alchemist, en het eeuwige
licht van de vuurfilosoof. – Red. Theosophist
Bij het overdenken van de verschijnselen die door dr. Charcot, de kille
materialist en wetenschapper, zijn voortgebracht, is het interessant
om een brief te lezen van Alexander Aksakov, lid van de TS, en Russische
keizerlijke staatsraad, over zijn persoonlijke ervaringen op het gebied
van het magnetisme met de beroemde magnetiseur Donato uit Parijs, die
onlangs door hem aan een Frans tijdschrift werd gestuurd. De verkregen
resultaten verdienen des te meer de aandacht door het feit dat Donato
niet eerder had geprobeerd ‘gedachteoverbrenging’ van de
ene mens naar een andere door alleen de wil van de magnetiseur tot stand
te brengen, en sterke twijfel had gevoeld en uitgesproken of zijn pogingen
in die richting wel succes zouden hebben.
Twee Franse kranten, de Rappel en de Voltaire, hebben
zich vleiend uitgesproken over het karakter en de talenten van Donato,
en hij staat algemeen bekend als een van die mensen die het hebben aangedurfd
de oude sleur van gewoonte en traditie te verlaten en, in zijn eigen
woorden, ‘de occulte motor die ons bezielt, de mysterieuze krachten
die leven scheppen, de banden die ons onderling verbinden, onze wederzijdse
verwantschap, en ons verband met de hoogste macht, de eeuwige hefboom
van de wereld’, te onderzoeken.
Dit wat betreft Donato. Wat Aksakov aangaat, hij is een hoogst intelligente
en waarheidlievende man; hij heeft de reputatie dat hij bij zijn serieuze
onderzoek op het gebied van magnetisme en psychologie niet alleen een
voorzichtige onderzoeker maar ook nogal wantrouwend is. We geven hier
de letterlijke vertaling van zijn artikel dat in de Revue magnétique
van februari 1879 is gepubliceerd.
Donato en Mw. Lucile: Ervaringen met ‘gedachteoverbrenging’
Nadat ik het genoegen had in Parijs kennis te maken met Donato en zijn
vriendelijke en uitstekende proefpersoon, wilde ik niet de kans laten
voorbijgaan om onder mijn eigen leiding een experiment te doen, om vast
te stellen of het mogelijk is om gedachten van de ene op de andere mens
over te brengen uitsluitend door middel van de wil. Een bekend en veel
gebruikt aforisme van de moderne psychologie is: ‘Psychische activiteit
kan niet verder gaan dan de uiteinden van de zenuwen.’ Indien
dus kan worden bewezen dat de menselijke gedachten niet beperkt zijn
tot het domein van het lichaam, maar dat ze op afstand op een ander
lichaam kunnen inwerken, naar andere hersenen kunnen worden overgebracht
zonder zichtbare en erkende communicatie, en weer tot uitdrukking kunnen
worden gebracht door een woord, een beweging of op een andere manier,
dan verkrijgen we een geweldig feit waarvoor de stoffelijke fysiologie
het hoofd moet buigen, en dat door de psychologie en de filosofie zou
moeten worden aangegrepen om nieuwe steun en een nieuwe ontwikkeling
te geven aan hun metafysische bespiegelingen. Dit feit is op vele manieren
en in vele vormen door het dierlijk magnetisme bewezen; maar ik wilde
dat het in de door mij geplande experimenten werd gepresenteerd in een
vorm die direct overtuigend is en door iedereen die met magnetisme bekend
is gemakkelijk is te herhalen.
Toen ik Donato vroeg of hij me een persoonlijk onderhoud zou willen
toestaan over bepaalde experimenten die ik op het oog had, was hij daartoe
bereid en beloofde dat ik over hem kon beschikken op de dag en het uur
die ik zou aangeven. Dus ging ik, na voorafgaande aankondiging door
een telegram, op 17 november om 2 uur naar zijn huis, en begonnen we
na een bespreking van enkele minuten aan ons werk.
Eerste experiment. – Ik vroeg Donato om te beginnen zijn proefpersoon,
Mw. Lucile, in slaap te brengen. Hij plaatste onmiddellijk een leunstoel
tussen de twee ramen van de kamer en op enkele passen van de muur; daarin
ging Mw. Lucile zitten, waarna ze binnen enkele ogenblikken (magnetisch)
sliep. We stelden ons aan de andere kant van de kamer op, tegenover
de slaapster, en daarna haalde ik een kaartenetui uit mijn zak, nam
er een kaart uit en gaf deze aan Donato met het verzoek, eenvoudig door
naar Mw. Lucile te kijken, haar ertoe te brengen de beweging te maken
die op de kaart was aangegeven. Er stond op: ‘Strek de linkerarm
uit.’ Donato stond op, bleef onbeweeglijk naast me staan, en keek
naar Mw. Lucile; een moment later begon haar linkerarm te bewegen, strekte
zich langzaam uit en bleef in die positie tot Donato haar weer de gewone
houding liet aannemen.
Tweede experiment. – Ik gaf aan Donato een witte zakdoek die
ik had meegebracht, en vroeg hem daarmee het gezicht en het hoofd van
Mw. Lucile te bedekken. Toen dit was gedaan en de zomen van de zakdoek
over haar schouders vielen, namen we onze plaatsen weer in, en stilzwijgend
gaf ik Donato een tweede kaart, waarop geschreven stond: ‘Hef
de rechterarm loodrecht omhoog.’ Donato fixeerde zijn blik op
het onbeweeglijke lichaam van Mw. Lucile, en al snel volgde haar rechterarm,
gehoorzaam aan de gedachte die haar leidde, de aangegeven beweging –
langzaam en geleidelijk, en stopte telkens als Donato zijn hoofd van
haar afwendde om naar mij te kijken. Ik wenste hem geluk met zijn succes
en vroeg hem, om elk gevaar voor oververmoeidheid te voorkomen, de zakdoek
weg te nemen en Mw. Lucile wakker te maken.
Derde experiment. – Na tien minuten praten is Mw. Lucile opnieuw
in slaap, en is haar hoofd door de zakdoek bedekt; we hernemen onze
plaatsen, en ik overhandig Donato een derde kaart, met de woorden: ‘Breng
beide handen op uw hoofd.’ Ik vraag Donato dit keer achter Mw.
Lucile te gaan staan. Hij drukt enige twijfel uit of er in deze positie
kans op succes is, maar doet de poging en die mislukt; een feit dat
me niet verraste, omdat het polaire verband tussen de proefnemer en
zijn proefpersoon was omgekeerd. Op dat moment naderde ik Donato en
deed zich een merkwaardig verschijnsel voor. Omdat ik de magnetiseur
wilde vragen zijn wil op het achterhoofd van de slaapster te concentreren,
maakte mijn hand een onwillekeurige beweging naar haar rug om de bedoelde
plaats aan te duiden; en terwijl de hand er nog zo’n 10 cm vandaan
was, bewoog Mw. Lucile plotseling naar voren. Zo verkreeg ik op een
onverwachte en overtuigende manier de bevestiging van het verschijnsel
van de polariteit, of van aantrekking en afstoting, dat ik bij openbare
voorstellingen al had waargenomen, en dat heel duidelijk bewijst dat
de slaap van Mw. Lucile noch natuurlijk noch voorgewend was. ‘Als
u me wilt toestaan mijn handen te gebruiken,’ zei Donato, ‘dan
ben ik er zeker van dat ik zal slagen.’ ‘Doe dat’,
zei ik; en, terwijl hij nog achter Mw. Lucile stond, maakte hij enkele
strijkbewegingen van de schouders naar de ellebogen, waarna de handen
van de proefpersoon langzaam omhooggingen en zich op haar hoofd plaatsten.
Vierde experiment. – Terwijl Mw. Lucile nog in slaap is met het
hoofd onder de zakdoek, geef ik Donato een kaart waarop geschreven staat:
‘Voeg de handen samen alsof u bidt.’ En ik ga op een sofa
zitten links van Mw. Lucile, om de bewegingen van Donato des te beter
te kunnen waarnemen. Hij blijft onbeweeglijk op vijf of zes passen van
haar verwijderd en kijkt haar strak aan; haar handen nemen de verlangde
houding aan en blijven in die positie tot Donato de zakdoek wegneemt
en haar wakker maakt.
Vijfde experiment. – Na een rust van tien minuten keert Mw. Lucile
terug naar de leunstoel en wordt opnieuw in slaap gebracht. De vijfde
kaart beveelt haar een knoop in de zakdoek te maken, en, nadat Donato
achter Mw. Lucile is gaan staan, strekt hij zijn hand uit boven haar
hoofd zonder haar aan te raken. Ze staat op en hij leidt haar door zijn
gedachten naar de tafel waarop de zakdoek, zonder dat ze dit wist, is
gelegd. Ze gehoorzaamt de aantrekking van de hand en bereikt de tafel,
terwijl Donato dezelfde positie achter haar behoudt en ik bij hem sta.
Met groeiende belangstelling letten we op haar bewegingen, zien dat
haar hand de zakdoek grijpt, een van de einden uitlegt en een knoop
maakt. Donato was zelf verbaasd, want deze keer was het niet langer
een eenvoudige wilsuitoefening, maar een gedachte die werd overgebracht
en uitgevoerd!
Zesde en laatste experiment. – Het had bijna geen zin om verder
te gaan, maar, omdat Donato erop aandrong, gaf ik hem nog een kaart
met de volgende opdracht: ‘Raak uw linkeroor aan met uw rechterhand.’
Mw. Lucile was al weer terug in haar leunstoel en nog steeds in slaap;
Donato stond voor haar en ik zat weer op de sofa. Onbeweeglijk en stil
keek de magnetiseur naar zijn proefpersoon; haar rechterarm voerde al
snel de aangegeven opdracht uit door drie opeenvolgende bewegingen,
waarbij de hand zich eerst naar de borst bewoog, toen naar het oor,
en dit ten slotte aanraakte.
Deze experimenten waren voor mij volkomen overtuigend; Mw. Lucile voerde
de gewenste bewegingen zonder de minste aarzeling uit. De gedachten
die Donato aan haar moest overbrengen, verkreeg hij van mij uitsluitend
op kaarten die ik vooraf had gemaakt, en in de meeste gevallen werkte
hij op haar in vanaf een afstand waarop het moeilijk zou zijn een afgesproken
teken te gebruiken, zelfs als haar gezicht niet met een zakdoek bedekt
was geweest; en ik had me ervan overtuigd dat deze dik genoeg was om
voor haar het geringste teken met de handen of het gezicht van Donato
te verbergen. Afgezien daarvan zou het een heel ingewikkeld systeem
van minutieuze telegrafie hebben vereist om de benodigde bewegingen
aan te geven.
Ik vroeg Donato of hij ooit had geprobeerd iets dergelijks in het openbaar
te doen, en hij antwoordde dat deze experimenten heel harmonische omstandigheden
vereisen, die in grote bijeenkomsten moeilijk zijn te verkrijgen, en
dat hij niet graag een mislukking wilde riskeren. Ik denk dat Donato,
indien hij zijn proefpersoon vaker in deze richting zou oefenen, ten
slotte in het openbaar een reeks van dit soort verschijnselen met hetzelfde
gemak tot stand zou kunnen brengen als waarmee hij ze nu verricht. Het
zou de moeite waard zijn, want niemand kan ontkennen dat deze experimenten
in het bijzonder de verschijnselen van helderziendheid en van het vermogen
om door ondoorschijnende dingen heen te zien, illustreren, en ze in
hun eenvoudigste en duidelijkste vorm laten zien.
Omdat ik de dag na ons onderhoud Parijs verliet, kon ik mijn voldoening
aan Donato alleen uitdrukken door een kort bericht dat in nr. 16 van
de Revue werd afgedrukt. Met groot genoegen vervul ik nu mijn
belofte om alle details van onze experimenten te publiceren, en grijp
ik deze gelegenheid aan om openlijk aan Donato mijn grote waardering
te betuigen voor de ijver, de kennis en de trouw waarmee hij zich aan
de verdediging en verbreiding van de hoogst interessante wetenschap
van het menselijk magnetisme wijdt.
Alexander Aksakov1
15 januari 1879
St. Petersburg, Nevsky Prospect, nr. 6.
1. Russische vertaler van Magnétisme et magnétothérapie
van graaf Franz von Szapary, St. Petersburg, 1860; redacteur van het
Duitse tijdschrift Psychische Studien.
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 213-28
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag