Kerstmis vroeger en nu
[‘Christmas then and Christmas now’, The Theosophist,
december 1879, blz. 58-9; CW 2:162-7]
We naderen de tijd van het jaar waarin de hele christelijke wereld
zich erop voorbereidt de bekendste van haar plechtige feestdagen te
vieren – de geboorte van de stichter van haar religie. Wanneer
dit tijdschrift zijn westelijke abonnees bereikt, zal er in elk huis
feestelijkheid en blijdschap zijn. In Noordwest-Europa en in Amerika
zullen hulst en klimop elk huis verfraaien, en de kerken zullen met
dennentakken versierd zijn; een gewoonte die ontleend is aan de oude
gebruiken van de heidense druïden ‘opdat de bosgeesten zouden
samenkomen bij het groen en daar, onberoerd door de vorst, tot een milder
jaargetijde zouden blijven’. In rooms-katholieke landen gaan in
de avond en nacht vóór Kerstmis veel mensen naar de kerk
om wassen beelden van het goddelijke kind en zijn maagdelijke moeder,
in haar kleed van ‘koningin van de hemel’, te begroeten.
Dit vertoon van rijk goud-galon, met parels geborduurd satijn en fluweel,
en de wieg met ingelegde juwelen is voor een analytisch verstand nogal
tegenstrijdig. Als men aan de armoedige, wormstekige, vuile kribbe van
de joodse herberg denkt, waarin, als we het evangelie moeten geloven,
de toekomstige ‘verlosser’ bij zijn geboorte werd gelegd
bij gebrek aan een beter onderdak, moeten we wel denken dat de stal
in Bethlehem voor de verblinde ogen van de onontwikkelde toegewijde
geheel verdwijnt. Op zijn zachtst gezegd komt deze opzichtige vertoning
weinig overeen met de democratische gevoelens en de werkelijk goddelijke
verachting voor rijkdom van de ‘Mensenzoon’, die geen plek
heeft ‘waar hij zijn hoofd te ruste kan leggen’. Het maakt
het alleen maar moeilijker voor de gemiddelde christen om de uitdrukkelijke
verklaring dat ‘het gemakkelijker voor een kameel is door het
oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van de
hemel binnen te gaan’, als iets meer dan een retorische uitspraak
te beschouwen. De roomse kerk handelde wijs door haar parochianen streng
te verbieden de evangeliën zelf te lezen of te interpreteren, en
de waarheden van het Boek zo lang mogelijk in het Latijn – ‘de
stem van de roepende in de woestijn’ – te verkondigen. Daarin
volgde ze slechts de wijsheid van eeuwen – de wijsheid van de
oude Indo-Europeanen, die ook ‘als waar wordt aanvaard door haar
kinderen’; want, evenals de hedendaagse toegewijde hindoe geen
woord Sanskriet verstaat, noch de moderne parsi een lettergreep van
het Zend, zo is het Latijn voor de gemiddelde rooms-katholiek niet beter
te begrijpen dan hiërogliefen. Het gevolg is dat alle drie –
de brahmaanse hogepriester, de zoroastrische mobed en de rooms-katholieke
paus – over onbegrensde mogelijkheden beschikken om nieuwe religieuze
dogma’s vanuit de diepten van hun eigen verbeelding te ontwikkelen
voor het welzijn van hun respectieve kerken.
Om deze grote dag aan te kondigen worden om middernacht in Engeland
en op het vasteland van Europa de klokken overal vrolijk geluid. In
Frankrijk en Italië is het na de viering van de mis in prachtig
versierde kerken ‘de gewoonte voor de feestvierders deel te nemen
aan een lichte maaltijd (réveillon), om beter in staat te zijn
de vermoeienissen van de nacht te dragen’, zegt een boek over
pauselijke kerkelijke ceremoniën. Deze christelijke vastennacht
herinnert aan de Sivaratri van de volgelingen van de god Siva –
de grote dag van droefheid en vasten in de elfde maand van het hindoejaar.
Maar bij laatstgenoemde ceremonie wordt de lange nachtwake door een
strikt en streng vasten voorafgegaan en gevolgd. Voor hen geen réveillons
of compromissen. Ze zijn immers maar goddeloze ‘heidenen’,
en daarom moet hun weg naar verlossing tien keer zo zwaar zijn.
Hoewel 25 december nu door de christelijke volkeren overal als de geboortedag
van Jezus wordt gevierd, werd die dag oorspronkelijk niet algemeen erkend.
In de eerste eeuwen werd Kerstmis, de meest veranderlijke van de christelijke
feestdagen, vaak verward met driekoningen, en werd in de maanden april
en mei gevierd. Omdat er nooit enig authentiek verslag of bewijs was
om die datum vast te stellen, hetzij in de wereldse of in de kerkelijke
geschiedenis, bleef de keuze van die dag lange tijd vrij; en het was
pas in de 4de eeuw dat de paus (Julius I), aangespoord door Cyrillus
van Jeruzalem, aan de bisschoppen opdracht gaf om een onderzoek in te
stellen en ten slotte tot enige overeenstemming te komen over
de vermoedelijke datum van Christus’ geboorte. Hun keuze
viel op 25 december – en het is een heel ongelukkige keuze gebleken!
Het was Dupuis, gevolgd door Volney, die de eerste aanvallen op deze
geboortedag richtte. Ze bewezen dat bijna alle oude volkeren onnoemlijk
lang vóór onze jaartelling op basis van heel duidelijke
sterrenkundige gegevens de geboorten van hun zonnegoden op precies die
dag hadden gevierd. ‘Dupuis toont aan dat het sterrenbeeld de
Maagd met het Kind enkele duizenden jaren voor Christus bestond’,
merkt Higgins op in zijn Anacalypsis.1
Omdat Dupuis, Volney en Higgins voor het nageslacht zijn afgeschilderd
als ongelovigen en vijanden van het christendom, kan het goed zijn in
dit verband de bekentenissen van de christelijke bisschop van Ratisbone,
‘de geleerdste man die de middeleeuwen hebben voortgebracht’
– de dominicaan Albertus Magnus, te citeren. Hij zegt: ‘Het
teken van de hemelse maagd rijst boven de horizon op het moment waarop
we de geboorte van de Heer Jezus Christus vaststellen.’2
Zo werden Adonis, Bacchus, Osiris, Apollo, enz., allemaal op 25 december
geboren. Kerstmis valt in de periode van de winterzonnestilstand; de
dagen zijn dan het kortst, en duisternis ligt meer dan ooit op het aangezicht
van de aarde. Men dacht dat alle zonnegoden jaarlijks in die tijd worden
geboren; want vanaf dat moment wordt de duisternis met elke volgende
dag steeds meer verdreven, en begint de kracht van de zon toe
te nemen.
1. Deel 1, blz. 313.
2. Noot vert.: Zie Godfrey Higgins, Anacalypsis, deel 1, blz.
314; hij citeert Albertus Magnus, Lib. de Univers.
Hoe dan ook, de feestelijkheden van Kerstmis die door de christenen
bijna 15 eeuwen lang zijn gevierd, hadden een bij uitstek heidens karakter.
Ja, we zijn bang dat zelfs de tegenwoordige ceremoniën van de kerk
nauwelijks aan het verwijt kunnen ontkomen dat ze bijna letterlijk zijn
gekopieerd uit de mysteriën van Egypte en Griekenland, die ter
ere van Osiris en Horus, Apollo en Bacchus werden gevierd. Zowel Isis
als Ceres werden ‘heilige maagden’ genoemd, en een goddelijk
kind kan in elke ‘heidense’ religie worden gevonden. We
zullen nu twee schetsen van het vrolijke kerstfeest geven: de ene geeft
de ‘goede oude tijd’ weer, en de andere de tegenwoordige
toestand van de christelijke eredienst. Vanaf het begin dat Kerstmis
werd ingesteld, werd die dag gezien in het licht van zowel een heilige
herdenking als een heel vrolijk feest: hij werd besteed aan toewijding
en dwaze vrolijkheid. ‘Tot de genoegens van de kersttijd behoorden
de zogenaamde feesten van narren en ezels, groteske saturnalia, die
‘december vrijheden’ werden genoemd, waarin elke ernstige
zaak belachelijk werd gemaakt, de maatschappelijke orde werd omgekeerd,
en haar fatsoensnormen werden bespot’, zoals een verzamelaar van
oude kronieken zegt. ‘Tijdens de middeleeuwen werd de dag gevierd
door een vrolijk fantastisch schouwspel van dramatische mysteriën,
uitgevoerd door personages met dwaze maskers en bijzondere kleding.
Gewoonlijk stelde de vertoning een kind in een wieg voor, omringd door
de maagd Maria en Jozef, door stierenkoppen, cherubijnen, oosterse magiërs
(de mobeds van weleer) en talloze ornamenten.’ De gewoonte om
met Kerstmis kerstliederen te zingen was bedoeld om de gezangen van
de schaapherders bij de geboorte in herinnering te brengen. ‘De
bisschoppen en de geestelijken zongen vaak met de bevolking mee, en
de gezangen werden opgevrolijkt door dansen, en door muziek van tambourijnen,
gitaren, violen en orgels. . . .’ We kunnen eraan toevoegen dat
zulke mysteriën tot op heden, tijdens de dagen die aan Kerstmis
voorafgingen, met marionetten en poppen worden uitgevoerd in Zuid-Rusland,
Polen en Galicië, en bekendstaan als de Koliadovki. In Italië
dalen Calabrische minstrelen van hun bergen af naar Napels en Rome,
waar ze zich om de heiligdommen van de Maagd-Moeder verdringen en haar
opvrolijken met hun wilde muziek.
In Engeland begonnen de feesten altijd op kerstavond en duurden vaak
tot Maria Lichtmis (2 febr.), waarbij elke dag een feestdag was tot
driekoningenavond (6 jan.). In de huizen van voorname edelen werd een
‘heer van de wanorde’ of een ‘abt van de redeloosheid’
benoemd, wiens plicht het was de rol van komiek te spelen. ‘De
provisiekamer werd met kapoenen, kippen, kalkoenen, ganzen, eenden,
rundvlees, schapenvlees, varkensvlees, pasteien, puddingen, noten, bonbons,
suiker en honig gevuld.’ . . . ‘Een vlammend vuur van grote
houtblokken waarvan het voornaamste het ‘joelblok’ of kerstblok
werd genoemd, en dat kon blijven branden tot Maria Lichtmis, hield de
kou buiten; en de overvloed werd gedeeld met de pachters van de edelman
opgeluisterd door muziek, goochelarij, raadsels, blindemannetje en andere
spelletjes, grappen, gelach, geestige opmerkingen over en weer, pandverbeuren
en allerlei dansen.’
In onze moderne tijd sluiten de bisschoppen en geestelijken zich niet
meer aan bij de bevolking bij het zingen en dansen in het openbaar;
en feesten van ‘narren en ezels’ worden meer in heilige
afzondering gehouden dan voor de ogen van de gevaarlijke, scherp waarnemende
verslaggever. Toch zijn de eet- en drinkfeesten in de hele christelijke
wereld bewaard gebleven; en er zijn meer gevallen van plotselinge dood,
ongetwijfeld veroorzaakt door gulzigheid en onmatigheid, tijdens Kerstmis
en Pasen dan op enige ander moment in het jaar. Toch wordt de christelijke
eredienst elk jaar meer en meer een schijnvertoning. De harteloosheid
van deze lippendienst is heel vaak aan de kaak gesteld, maar volgens
ons nooit met meer aangrijpend realisme dan in een mooi droomverhaal
dat vorig jaar rond Kerstmis in The New York Herald verscheen.
Een bejaarde man die een openbare bijeenkomst voorzat, zei dat hij van
de gelegenheid wilde gebruikmaken om een visioen te vertellen dat hij
de vorige avond had gezien.
Hij dacht dat hij op de kansel van de schitterendste
en prachtigste kathedraal stond die hij ooit had gezien. Vóór
hem stond de priester of de pastoor van de kerk en naast hem een engel
met een boekje en een potlood in de hand, wiens opdracht het was om
elke daad van verering of gebed te noteren die in zijn aanwezigheid
plaatsvond en als een aanvaardbaar offer naar de troon van God oprees.
Elke kerkbank was met chic geklede gelovigen van beide seksen gevuld.
De meest verheven en in vervoering brengende muziek die zijn oor had
gehoord vervulde de lucht van melodie. Alle mooie onderdelen van een
rituele kerkdienst, waaronder een weergaloze welsprekende preek door
de begaafde predikant, hadden na elkaar plaatsgevonden, maar niettemin
werd door de engel niets in zijn boekje opgetekend! Na een langdurig
en door de pastoor prachtig verwoord gebed, gevolgd door een zegening,
gingen de parochianen ten slotte uiteen, en nog altijd vertoonde de
engel geen teken van activiteit!
Vergezeld door de engel, verliet de spreker de kerkdeur
na de chic geklede parochianen. Een arme, in lompen geklede, aan lager
wal geraakte vrouw stond in de goot langs de stoeprand, met een bleke,
magere, uitgestrekte hand, stilzwijgend smekend om een aalmoes. Toen
de chic geklede gelovigen uit de kerk haar passeerden, schrokken ze
terug voor de arme Magdalena, en de dames trokken hun zijden, met
juwelen bedekte japonnen opzij, zodat deze door haar aanraking niet
zouden worden besmeurd.
Precies op dat moment liep een dronken zeeman al
wankelend over de stoep aan de overkant van de weg. Toen hij tegenover
het arme in de steek gelaten meisje stond, stak hij zwalkend de straat
over en ging naar haar toe, haalde enkele stuivers uit zijn zak en
duwde ze in haar hand met de woorden ‘Hier, arme in de steek
gelaten meid, pak aan!’ Nu verscheen een hemelse glans op het
gezicht van de optekenende engel die de daad van sympathie en liefdadigheid
onmiddellijk in zijn boekje opschreef en ermee heenging als een mooi
offer aan God.
Men zou het een andere vorm kunnen noemen van het bijbelverhaal van
het oordeel over de vrouw die op overspel was betrapt. Het zij zo; maar
toch schetst het een meesterlijk beeld van de toestand waarin onze christelijke
maatschappij verkeert.
Volgens de traditie ziet men op kerstavond de ossen altijd geknield,
alsof ze in gebed en toewijding verzonken waren; en ‘er was een
beroemde hagedoorn op het kerkhof van de abdij van Glastonbury, die
op de 24ste altijd knoppen vertoonde, die uitbloeiden op 25 december’;
wat, als we bedenken dat de dag door de kerkvaders op goed geluk was
gekozen en de kalender van de oude in de nieuwe stijl is veranderd,
op een opmerkelijke scherpzinnigheid van zowel dieren als planten wijst!
Ook is er een overlevering van de kerk – voor ons door Olaus,
aartsbisschop van Uppsala, bewaard – dat bij het kerstfeest ‘mensen
die in de koude noordelijke landen leven, plotseling en op onverklaarbare
wijze in wolven worden veranderd; en dat een groot aantal van hen op
een bepaalde plaats samenkomen en zo woest tegen de mensheid tekeergaan,
dat ze meer van hun aanvallen te lijden heeft dan ooit van natuurlijke
wolven’.1 Figuurlijk gezien, ziet
het ernaaruit dat dit bij mensen, en vooral bij christelijke volkeren,
nu meer dan ooit het geval is. Men schijnt niet tot kerstavond te hoeven
wachten om te zien dat hele volkeren in ‘wilde beesten’
zijn veranderd, vooral in oorlogstijd.
1. Olaus Magnus, A Compendious History of the Goths,
Svvedes and Vandals, and other Northern Nations. Engelse vertaling
van het Latijnse origineel, Londen, 1653.
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 192-7
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag