Het natuurlijke gevolg van het westerse spiritisme
[‘The drift of western spiritualism’, The Theosophist,
oktober 1879, blz. 7-8; CW 2:107-10]
De laatste tijd schijnen berichten uit verschillende delen van de wereld
erop te wijzen dat, terwijl er een toenemende belangstelling is voor
de verschijnselen van het spiritisme, vooral onder vooraanstaande wetenschappers,
er ook een groeiend verlangen is om de opvattingen van de theosofen
te leren kennen. De eerste golf van vijandigheid is bijna uitgewerkt,
en het moment nadert waarop men geduldig naar onze argumenten zal luisteren.
Dit werd vanaf het begin door ons voorzien. De stichters van onze Society
waren hoofdzakelijk ervaren spiritisten die hun eerste verbazing over
de vreemde verschijnselen te boven waren gekomen, en beseften dat het
nodig was de wetten van het mediumschap grondig te onderzoeken. Hun
studie van boeken uit de middeleeuwen en de oudheid over de occulte
wetenschappen had hen geleerd dat onze huidige paranormale verschijnselen
slechts herhalingen waren van wat al in vroegere tijden was gezien,
bestudeerd en begrepen. In de levensbeschrijvingen van asceten, mystici,
theürgen, profeten, extatici, astrologen, ‘waarzeggers’,
‘magiërs’, ‘tovenaars’, en andere onderzoekers,
proefpersonen of beoefenaars van de occulte kracht in haar vele vertakkingen,
vonden ze volop bewijs dat het westerse spiritisme alleen kan worden
begrepen door het scheppen van een wetenschap van vergelijkende psychologie.
De filologen, met Eugène Burnouf aan het hoofd, hadden door een
soortgelijke synthetische methode de geheimen van religieuze en filologische
afstamming ontsloten, en westerse theologische theorieën en dogma’s,
die tot die tijd onaantastbaar werden geacht, weerlegd.
De theosofen die in deze geest te werk gingen, dachten redenen te hebben
om te twijfelen aan de juistheid van de spiritistische theorie dat alle
verschijnselen van de seances noodzakelijkerwijs uitsluitend
aan de activiteit van geesten van onze overleden vrienden moeten worden
toegeschreven. De Ouden kenden en classificeerden andere bovenlichamelijke
entiteiten die voorwerpen konden laten bewegen, de lichamen van mediums
door de lucht konden laten zweven, schijnbare bewijzen konden geven
van de identiteit van gestorven personen, en mediums vreemde talen konden
laten schrijven en spreken, schilderijen konden laten maken, en ze op
muziekinstrumenten – waarmee ze niet vertrouwd zijn – konden
laten spelen. En ze kenden ze niet alleen, maar gaven aan hoe deze onzichtbare
wezens door de mens kunnen worden beheerst, en deze wonderen op zijn
verzoek tot stand kunnen worden gebracht. Ze hadden bovendien ontdekt
dat het occultisme twee kanten heeft – een goede en een slechte;
en dat het voor iemand zonder ervaring gevaarlijk en beangstigend was
zich met laatstgenoemde in te laten – gevaarlijk voor zowel onze
morele als onze fysieke gezondheid. Ze raakten daarom volledig ervan
overtuigd dat, terwijl de vreemde wonderen van het spiritisme tot de
belangrijkste behoorden die konden worden bestudeerd, het mediumschap
zonder zorgvuldige aandacht voor elk detail vol gevaar was.
Omdat ze dit inzagen, en doordrongen waren van het grote belang van
een grondige kennis van het mesmerisme en alle andere takken van het
occultisme, richtten deze theosofen de Theosophical Society op om over
de mysteries van de psychologie te lezen, ze te onderzoeken, te vergelijken,
te bestuderen, ermee te experimenteren en ze te verklaren. Dit onderzoeksgebied
omvatte natuurlijk de vedische, brahmaanse en andere oude oosterse literatuur;
want daarin – vooral in eerstgenoemde, de edelste verzameling
wijsheid waartoe de mensheid ooit toegang had – lag het hele mysterie
van de natuur en de mens. Om het moderne mediumschap te begrijpen is
het onvermijdelijk zich met de yogafilosofie vertrouwd te maken; en
de aforismen van Patañjali zijn zelfs essentiëler dan de
‘goddelijke openbaringen’ van Andrew Jackson Davis. We kunnen
nooit weten hoeveel mediamieke verschijnselen we aan de ontlichaamden
moeten toeschrijven, zolang niet is vastgesteld hoeveel kan
worden gedaan door de belichaamde, menselijke ziel en de blinde, maar
actieve krachten die op die gebieden werken die nog niet door de wetenschap
zijn onderzocht. Het is zelfs geen bewijs voor een bestaan na de dood,
als dit in de vorm van een verschijnsel tot ons komt. Dit zal volgens
ons zonder voorbehoud worden toegegeven als men inziet dat de verslagen
van de geschiedenis onze bewering bevestigen.
De lezer zal opmerken dat het belangrijkste discussiepunt tussen de
theosofische en spiritistische theorieën over mediamieke verschijnselen
is, dat de theosofen zeggen dat de verschijnselen op meer dan één
manier kunnen worden teweeggebracht, en de spiritisten beweren dat het
slechts op één manier kan, namelijk d.m.v. de ontlichaamde
zielen. Er zijn nog andere verschillen, bijvoorbeeld dat het kan
gebeuren dat de menselijke individualiteit wordt vernietigd door een
zeer slechte omgeving; dat goede geesten zelden of nooit fysieke ‘manifestaties’
teweegbrengen, enz. Maar het punt waarover het eerst moet worden beslist
is dat wat hier als eerste is genoemd; en we hebben aangetoond hoe en
in welke richting onderzoek volgens de theosofen moet worden gedaan.
Onze Indiase lezers weten niet, in tegenstelling tot die uit westerse
landen die deze regels misschien onder ogen krijgen, hoe vurig en vastberaden
de afgelopen drie of vier jaar over deze discussiepunten is gedebatteerd.
Laten we volstaan met te zeggen dat de discussie eindigde toen een punt
was bereikt waar argumenten niets meer schenen op te leveren; en dat
het huidige bezoek van de New Yorkse theosofen en hun vestiging van
het Hoofdkwartier in Bombay, met haar bibliotheek, lezingen en dit tijdschrift,
de tastbare resultaten ervan zijn. Het is duidelijk dat deze stap grote
invloed op de westerse psychologie moet hebben. Of ons comité
zelf volledig in staat is om oosterse psychologie toe te passen en op
de juiste manier uiteen te zetten of niet, niemand zal ontkennen dat
de westerse wetenschap wel moet worden verrijkt door de bijdragen van
Indiase, Singalese en andere mystici die nu in The Theosophist
een kanaal vinden door middel waarvan ze Europese en Amerikaanse onderzoekers
van het occultisme kunnen bereiken. Dit werd vroeger nooit voor mogelijk
gehouden, laat staan dat het gebeurde. We hopen en geloven serieus dat
als eenmaal de algemene beginselen van onze Society, haar vastberadenheid
en de bijzondere kansen om oosterse wijsheid te vergaren, goed worden
begrepen, de spiritisten beter over haar zullen denken, en veel meer
van hun helderste en beste denkers tot haar lidmaatschap zullen worden
aangetrokken.
Theosofie kan evenmin de vijand van het spiritisme worden genoemd als
van het mesmerisme, of van enige andere tak van de psychologie. Met
deze wonderbaarlijke uitbarsting van verschijnselen die de westerse
wereld sinds 1848 heeft gezien, wordt een gelegenheid geboden om de
verborgen mysteries van het zijn te onderzoeken zoals de wereld nauwelijks
eerder heeft gekend. Theosofen dringen er slechts op aan dat deze verschijnselen
zo grondig zullen worden bestudeerd dat dit tijdperk niet zal voorbijgaan
zonder dat het grote vraagstuk wordt opgelost. Wat dit ook in de weg
staat – de bekrompenheid van pseudowetenschap, het dogmatisme
van de theologie of het vooroordeel van welke andere groep ook –
deze tegenstand moet worden weggevaagd want deze gaat tegen het algemeen
belang in. Theosofie, met haar doel om in historische geschriften naar
bewijzen te zoeken, kan als het natuurlijke gevolg van het spiritisme
met zijn verschijnselen worden beschouwd, of als een toetssteen om de
waarde van het zuivere goud ervan aan het licht te brengen. Men moet
beide bestuderen om te begrijpen wat de mens is.
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 159-62
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag