H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Het natuurlijke gevolg van het westerse spiritisme

[‘The drift of western spiritualism’, The Theosophist, oktober 1879, blz. 7-8; CW 2:107-10]

De laatste tijd schijnen berichten uit verschillende delen van de wereld erop te wijzen dat, terwijl er een toenemende belangstelling is voor de verschijnselen van het spiritisme, vooral onder vooraanstaande wetenschappers, er ook een groeiend verlangen is om de opvattingen van de theosofen te leren kennen. De eerste golf van vijandigheid is bijna uitgewerkt, en het moment nadert waarop men geduldig naar onze argumenten zal luisteren. Dit werd vanaf het begin door ons voorzien. De stichters van onze Society waren hoofdzakelijk ervaren spiritisten die hun eerste verbazing over de vreemde verschijnselen te boven waren gekomen, en beseften dat het nodig was de wetten van het mediumschap grondig te onderzoeken. Hun studie van boeken uit de middeleeuwen en de oudheid over de occulte wetenschappen had hen geleerd dat onze huidige paranormale verschijnselen slechts herhalingen waren van wat al in vroegere tijden was gezien, bestudeerd en begrepen. In de levensbeschrijvingen van asceten, mystici, theürgen, profeten, extatici, astrologen, ‘waarzeggers’, ‘magiërs’, ‘tovenaars’, en andere onderzoekers, proefpersonen of beoefenaars van de occulte kracht in haar vele vertakkingen, vonden ze volop bewijs dat het westerse spiritisme alleen kan worden begrepen door het scheppen van een wetenschap van vergelijkende psychologie. De filologen, met Eugène Burnouf aan het hoofd, hadden door een soortgelijke synthetische methode de geheimen van religieuze en filologische afstamming ontsloten, en westerse theologische theorieën en dogma’s, die tot die tijd onaantastbaar werden geacht, weerlegd.

De theosofen die in deze geest te werk gingen, dachten redenen te hebben om te twijfelen aan de juistheid van de spiritistische theorie dat alle verschijnselen van de seances noodzakelijkerwijs uitsluitend aan de activiteit van geesten van onze overleden vrienden moeten worden toegeschreven. De Ouden kenden en classificeerden andere bovenlichamelijke entiteiten die voorwerpen konden laten bewegen, de lichamen van mediums door de lucht konden laten zweven, schijnbare bewijzen konden geven van de identiteit van gestorven personen, en mediums vreemde talen konden laten schrijven en spreken, schilderijen konden laten maken, en ze op muziekinstrumenten – waarmee ze niet vertrouwd zijn – konden laten spelen. En ze kenden ze niet alleen, maar gaven aan hoe deze onzichtbare wezens door de mens kunnen worden beheerst, en deze wonderen op zijn verzoek tot stand kunnen worden gebracht. Ze hadden bovendien ontdekt dat het occultisme twee kanten heeft – een goede en een slechte; en dat het voor iemand zonder ervaring gevaarlijk en beangstigend was zich met laatstgenoemde in te laten – gevaarlijk voor zowel onze morele als onze fysieke gezondheid. Ze raakten daarom volledig ervan overtuigd dat, terwijl de vreemde wonderen van het spiritisme tot de belangrijkste behoorden die konden worden bestudeerd, het mediumschap zonder zorgvuldige aandacht voor elk detail vol gevaar was.

Omdat ze dit inzagen, en doordrongen waren van het grote belang van een grondige kennis van het mesmerisme en alle andere takken van het occultisme, richtten deze theosofen de Theosophical Society op om over de mysteries van de psychologie te lezen, ze te onderzoeken, te vergelijken, te bestuderen, ermee te experimenteren en ze te verklaren. Dit onderzoeksgebied omvatte natuurlijk de vedische, brahmaanse en andere oude oosterse literatuur; want daarin – vooral in eerstgenoemde, de edelste verzameling wijsheid waartoe de mensheid ooit toegang had – lag het hele mysterie van de natuur en de mens. Om het moderne mediumschap te begrijpen is het onvermijdelijk zich met de yogafilosofie vertrouwd te maken; en de aforismen van Patañjali zijn zelfs essentiëler dan de ‘goddelijke openbaringen’ van Andrew Jackson Davis. We kunnen nooit weten hoeveel mediamieke verschijnselen we aan de ontlichaamden moeten toeschrijven, zolang niet is vastgesteld hoeveel kan worden gedaan door de belichaamde, menselijke ziel en de blinde, maar actieve krachten die op die gebieden werken die nog niet door de wetenschap zijn onderzocht. Het is zelfs geen bewijs voor een bestaan na de dood, als dit in de vorm van een verschijnsel tot ons komt. Dit zal volgens ons zonder voorbehoud worden toegegeven als men inziet dat de verslagen van de geschiedenis onze bewering bevestigen.

De lezer zal opmerken dat het belangrijkste discussiepunt tussen de theosofische en spiritistische theorieën over mediamieke verschijnselen is, dat de theosofen zeggen dat de verschijnselen op meer dan één manier kunnen worden teweeggebracht, en de spiritisten beweren dat het slechts op één manier kan, namelijk d.m.v. de ontlichaamde zielen. Er zijn nog andere verschillen, bijvoorbeeld dat het kan gebeuren dat de menselijke individualiteit wordt vernietigd door een zeer slechte omgeving; dat goede geesten zelden of nooit fysieke ‘manifestaties’ teweegbrengen, enz. Maar het punt waarover het eerst moet worden beslist is dat wat hier als eerste is genoemd; en we hebben aangetoond hoe en in welke richting onderzoek volgens de theosofen moet worden gedaan.

Onze Indiase lezers weten niet, in tegenstelling tot die uit westerse landen die deze regels misschien onder ogen krijgen, hoe vurig en vastberaden de afgelopen drie of vier jaar over deze discussiepunten is gedebatteerd. Laten we volstaan met te zeggen dat de discussie eindigde toen een punt was bereikt waar argumenten niets meer schenen op te leveren; en dat het huidige bezoek van de New Yorkse theosofen en hun vestiging van het Hoofdkwartier in Bombay, met haar bibliotheek, lezingen en dit tijdschrift, de tastbare resultaten ervan zijn. Het is duidelijk dat deze stap grote invloed op de westerse psychologie moet hebben. Of ons comité zelf volledig in staat is om oosterse psychologie toe te passen en op de juiste manier uiteen te zetten of niet, niemand zal ontkennen dat de westerse wetenschap wel moet worden verrijkt door de bijdragen van Indiase, Singalese en andere mystici die nu in The Theosophist een kanaal vinden door middel waarvan ze Europese en Amerikaanse onderzoekers van het occultisme kunnen bereiken. Dit werd vroeger nooit voor mogelijk gehouden, laat staan dat het gebeurde. We hopen en geloven serieus dat als eenmaal de algemene beginselen van onze Society, haar vastberadenheid en de bijzondere kansen om oosterse wijsheid te vergaren, goed worden begrepen, de spiritisten beter over haar zullen denken, en veel meer van hun helderste en beste denkers tot haar lidmaatschap zullen worden aangetrokken.

Theosofie kan evenmin de vijand van het spiritisme worden genoemd als van het mesmerisme, of van enige andere tak van de psychologie. Met deze wonderbaarlijke uitbarsting van verschijnselen die de westerse wereld sinds 1848 heeft gezien, wordt een gelegenheid geboden om de verborgen mysteries van het zijn te onderzoeken zoals de wereld nauwelijks eerder heeft gekend. Theosofen dringen er slechts op aan dat deze verschijnselen zo grondig zullen worden bestudeerd dat dit tijdperk niet zal voorbijgaan zonder dat het grote vraagstuk wordt opgelost. Wat dit ook in de weg staat – de bekrompenheid van pseudowetenschap, het dogmatisme van de theologie of het vooroordeel van welke andere groep ook – deze tegenstand moet worden weggevaagd want deze gaat tegen het algemeen belang in. Theosofie, met haar doel om in historische geschriften naar bewijzen te zoeken, kan als het natuurlijke gevolg van het spiritisme met zijn verschijnselen worden beschouwd, of als een toetssteen om de waarde van het zuivere goud ervan aan het licht te brengen. Men moet beide bestuderen om te begrijpen wat de mens is.

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 159-62

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag