De Theosophical Society
Haar oorsprong, opzet en doelstellingen
[Gedrukt ter informatie van correspondenten; CW 1:375-8]1
1. Noot vert.: Dit is de New Yorkse circulaire die op
3 mei 1878 voor verspreiding gereed was en hoofdzakelijk door kol. H.S.
Olcott werd opgesteld. Olcott verklaart (Old Diary Leaves 1:400)
dat de passage die begint met ‘Als de hoogste ontwikkeling . .
.’ en eindigt met ‘onzichtbare heelallen’ door HPB
werd geschreven.
1. De Society werd opgericht in de stad New York, in het jaar 1875.
2. Haar functionarissen zijn een voorzitter, twee vice-voorzitters,
een correspondentie-secretaris, een notulerend secretaris, een penningmeester,
een bibliothecaris, en raadsleden.
3. In eerste instantie was ze een openbare organisatie, maar later
werd ze gereorganiseerd volgens het beginsel van geheimhouding, omdat
de ervaring had aangetoond dat zo’n verandering wenselijk was.
4. Ze heeft actieve, corresponderende en ere-leden. Alleen zij worden
toegelaten die welwillend staan tegenover de doelstellingen, en oprecht
verlangen om te helpen bij het bevorderen daarvan.
5. Het lidmaatschap is verdeeld in drie secties, en elke sectie in
drie graden. Alle kandidaten voor actief lidmaatschap moeten als aspirant-leden
beginnen in de derde graad van de derde sectie; en er is geen vaste
tijd aangegeven waarin het nieuwe lid van een lagere naar een hogere
graad kan opklimmen; alles hangt af van verdienste. Om te worden toegelaten
tot de hoogste graad van de eerste sectie, moet de theosoof zich hebben
bevrijd van elke neiging om aan de ene vorm van religie de voorkeur
te geven boven een andere. Hij moet vrij zijn van alle veeleisende verplichtingen
tegenover de maatschappij, de politiek en zijn familie. Hij moet bereid
zijn om zijn leven, zo nodig, op te geven voor het welzijn van de mensheid,
en voor het welzijn van een broeder-lid ongeacht zijn ras, huidskleur
of ogenschijnlijke geloofsovertuiging. Hij moet wijn, en elke andere
soort bedwelmende drank afzweren, en een leven leiden van strikte kuisheid.
Degenen die zich nog niet geheel hebben losgemaakt van religieuze vooroordelen,
en andere vormen van egoïsme, maar een zekere vooruitgang op de
weg naar zelfbeheersing en verlichting hebben geboekt, behoren in de
tweede sectie. De derde sectie bestaat uit aspirant-leden: die leden
kunnen de Society naar wens verlaten, hoewel de verplichting die ze
bij toelating op zich hebben genomen hen voortdurend zal binden aan
absolute geheimhouding over wat hen vertrouwelijk kan zijn meegedeeld.
6. De Society heeft verschillende doelstellingen. Ze stimuleert haar
leden om een grondige kennis van de natuurwetten te verwerven, vooral
van hun occulte manifestaties. Als de hoogste ontwikkeling, fysiek en
spiritueel, op aarde, van de scheppende oorzaak, dient de mens ernaar
te streven het mysterie van zijn bestaan op te lossen. Hij is fysiek
de voortbrenger van zijn soort, en omdat hij de aard van de onbekende,
maar voelbare oorzaak van zijn eigen schepping heeft geërfd, moet
hij in zijn innerlijke, psychische zelf, deze scheppende kracht in mindere
mate bezitten. Hij moet daarom studeren om zijn latente vermogens te
ontwikkelen, en zich vertrouwd maken met de wetten van het magnetisme,
elektriciteit en alle andere vormen van kracht, van zowel de zichtbare
als de onzichtbare heelallen. De Society onderwijst de hoogste ethiek
en religieuze aspiratie en verwacht van haar leden dat ze deze persoonlijk
in praktijk brengen; dat ze zich verzetten tegen het materialisme van
de wetenschap en elke vorm van dogmatische theologie, vooral de christelijke,
die de leiders van de Society als bijzonder verderfelijk beschouwen;
dat ze aan de westerse volkeren de lang onderdrukte feiten
over oosterse religieuze filosofieën, hun ethiek, chronologie,
esoterie en symboliek bekendmaken; dat ze zoveel mogelijk de inspanningen
van missionarissen ongedaan maken om de zogenaamde ‘heidenen’
te misleiden over de werkelijke oorsprong en dogma’s van het christendom
en de gevolgen van laatstgenoemde op de aard van het openbare en persoonlijke
leven in de zogenaamde beschaafde landen; dat ze kennis verspreiden
over de verheven leringen van dat zuivere esoterische stelsel van de
oudheid – leringen die worden weerspiegeld in de oudste Veda’s,
en in de filosofie van Gautama Boeddha, Zarathoestra en Confucius; ten
slotte, en vooral, dat ze helpen bij het tot stand brengen van een broederschap
van de mensheid, waarin alle goede en zuivere mensen, van elk volk,
elkaar zullen herkennen als de gelijkwaardige gevolgen (op deze planeet)
van een ongeschapen, universele, oneindige en eeuwige oorzaak.
7. Het lidmaatschap staat open voor personen van beide geslachten.
8. Er zijn afdelingen van de moeder-Society in verschillende landen
van het Oosten en het Westen.
9. Er wordt geen lidmaatschapsgeld geheven, maar zij die dat willen
kunnen bijdragen in de kosten van de Society. Niemand wordt lid op grond
van zijn rijkdom of invloed, en niemand wordt afgewezen op grond van
zijn armoede of lage positie.
Correspondentie met de moeder-Society kan worden gericht
aan
‘The Theosophical Society, New York’.
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 110-2
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag