De akhund van Swat
De stichter van vele mystieke organisaties
[The Echo, New York, mei 1878; CW 1:369-75]
Onder de vele merkwaardige figuren van deze eeuw was Ghafur een van
de meest opmerkelijke.
Als er waarheid schuilt in de oosterse leer dat sterke zielen, zowel
goede als slechte, die geen tijd hadden hun plannen in één
leven uit te werken, reïncarneren, omdat de hevigheid van hun verlangens
om het werk op aarde voort te zetten hen terugdrijft in de stroom van
de dingen waartoe ze worden aangetrokken, dan was Ghafur een wedergeboorte
van die Felice Peretti die in de geschiedenis bekendstaat als paus Sixtus
V, berucht om zijn sluwheid en wreedheid. Beiden werden in de laagste
klasse van de maatschappij geboren, en groeiden op als onwetende boerenjongens
en begonnen hun leven als veehoeder. Beiden bereikten het toppunt van
macht door sluwheid en geniepigheid en door misbruik te maken van het
bijgeloof van het volk. Sixtus, schrijver van mystieke boeken en zelf
een beoefenaar van de verboden wetenschappen om zijn verlangen naar
macht te bevredigen en zich van straffeloosheid te verzekeren, werd
inquisiteur-generaal. Toen hij paus was geworden, slingerde hij zijn
banvloeken evenzeer naar Elizabeth van Engeland als naar de koning van
Navarre en andere belangrijke figuren. Abdul Ghafur, begiftigd met een
ijzeren wil, had zichzelf ontwikkeld zonder academies of professoren,
afgezien van omgang met de ‘wijzen’ van Khuttuk. Hij was
even goed thuis in de Arabische en Perzische literatuur over alchemie
en astronomie, als Sixtus in Aristoteles, en hij wist even goed als
de ander hoe hij gemesmeriseerde talismans en amuletten moest maken
die hetzij leven of dood bevatten voor hen, aan wie ze werden aangeboden.
Elk van beiden hield miljoenen toegewijden onderworpen aan zijn psychische
invloed, al waren ze meer gevreesd dan geliefd.
Ghafur was een krijgsman geweest en een eerzuchtig leider van fanatici,
maar werd een derwisj, en ten slotte een paus, bij wijze van spreken;
door zijn zegening of vervloeking heerste hij evenzeer over de emirs
en andere moslims als Sixtus over de katholieke machthebbers van Europa.
Alleen de in het oog springende gebeurtenissen in zijn loopbaan zijn
aan het christendom bekend. Hoewel hij misschien in de gaten werd gehouden,
zijn zijn privéleven, zijn ambities en aspiraties naar zowel
wereldlijke als religieuze macht bijna een gesloten boek. Maar één
ding is zeker, hij was de stichter en het hoofd van bijna elke geheime
organisatie van moslims die van enige betekenis was, en hij was de leidende
figuur in alle andere. Zijn schijnbare antagonisme ten opzichte van
de wahabieten was slechts een masker, en de moordenaarshand die lord
Mayo doodde, werd ongetwijfeld door de oude Abdul geleid. De Biktashee
derwisjen1 en de huilende, dansende en andere
islamitische religieuze orden erkennen dat zijn oppermacht veel verder
reikt dan die van de Sheikh ul-Islam van de gelovigen. In bijna elke
politieke verordening van enig belang, die uitging van Constantinopel
of Teheran – al zijn de Perzen ook ketters – had hij direct
of indirect de hand. Even fanatiek als Sixtus, maar zo mogelijk nog
sluwer, richtte hij, in plaats van directe orders uit te vaardigen om
de hugenoten van de islam, de wahabieten, uit te roeien, zijn vervloekingen
tot, en wees hij met de vinger alleen naar diegenen onder hen die hem
in de weg stonden, terwijl hij de goede, hoewel geheime, verstandhouding
met de rest bewaarde.
1. Tot op de dag van vandaag zou geen Biktashee als zodanig
worden erkend, tenzij hij aanspraak kan maken op het bezit van een bepaalde
medaille met het zegel van deze ‘hogepriester’ van alle
derwisjen, of ze nu tot de ene of tot de andere sekte behoren.
Hij kende de titel van Nasr-ed-Din (verdediger van het geloof) onpartijdig
zowel aan de sultan als aan de sjah toe, hoewel de ene een soenniet
en de ander een sjiiet is. Hij verzachtte de sterke religieuze onverdraagzaamheid
van de Osmaanse dynastie door aan de oude titel van Nasr-ed-Din die
van Saif-ed-Din (sabel van het geloof) en Emir-el-Muminin (prins van
de gelovigen) toe te voegen. Elke Emir-al-Suri, of leider van de heilige
karavaan van pelgrims naar Mekka, bracht of zond boodschappen naar Abdul,
en ontving raad en instructies van hem in de vorm van mysterieuze orakels
waarvoor met het volle equivalent aan geld, geschenken en andere offers
werd betaald, zoals de katholieke pelgrims dat onlangs in Rome hebben
gedaan.
In 1847-8 verscheen prins Mirza, oom van de jonge sjah en ex-gouverneur
van een grote provincie in Perzië, in Tbilisi om Russische bescherming
van vorst Vorontsov, onderkoning van de Kaukasus te zoeken. Nadat hij
zich de kroonjuwelen en het geld uit de schatkist had toegeëigend,
was hij uit het rechtsgebied van zijn liefhebbende neef die hem de ogen
wilde uitsteken, weggevlucht. Het gerucht ging dat de reden voor zijn
daad was dat de grote derwisj, de akhund, driemaal in zijn dromen was
verschenen en hem had aangespoord mee te nemen wat hij had en zijn buit
te delen met de beschermers van het geloof van zijn voornaamste vrouw
(hij bracht er twaalf mee naar Tbilisi), die in Kabul was opgegroeid.
De geheime, hoewel misschien indirecte invloed, die hij op de Begum
van Bhopal tijdens de Indiase opstand in 1857 uitoefende, was alleen
voor de Engelsen, die de oude intrigant zo goed om de tuin wist te leiden,
een mysterie. Gedurende zijn lange loopbaan van machiavellisme was hij
vriendelijk tegenover de Britten, en toch viel hij hen in het geheim
voortdurend aan. Terwijl hij door miljoenen zowel orthodoxe als ketterse
moslims als een nieuwe profeet werd vereerd, en het klaarspeelde zijn
invloed over vriend en vijand te behouden, had de oude ‘leraar’
één vijand die hij vreesde, want hij wist dat geen enkele
sluwheid hen ooit zou kunnen overhalen zijn kant te kiezen. Deze vijand
was het eens machtige volk van de sikhs, vroeger soevereine heersers
over de Punjab en meesters van de Peshawar vallei. Dit krijgshaftige
volk dat uit zijn hoge positie is teruggevallen, staat nu onder heerschappij
van één enkele maharaja – die van Patiala –
die zelf een hulpeloze vazal van de Britten is. Vanaf het begin kwam
de akhund op zijn weg voortdurend tegenover de sikhs te staan. Nauwelijks
dacht hij één obstakel uit de weg te hebben geruimd, of
zijn erfvijand stond weer in de weg tussen hem en de verwezenlijking
van zijn plannen. Als de sikhs de Britten trouw bleven in 1857, was
dit niet zozeer uit innige loyaliteit of politieke overtuiging maar
uit pure oppositie tegen de moslims, van wie ze wisten dat ze in het
geheim door de akhund werden aangespoord.
Sinds de tijd van de grote Nanak, van de kshatriya-kaste, stichter
van de broederschap van de sikhs in de tweede helft van de 15de eeuw,
zijn deze dappere en strijdlustige stammen altijd een doorn in het oog
van de Mogol-dynastie geweest, en de schrik van de moslims van India.
Terwijl we kunnen zeggen dat deze sekte haar oorsprong had in een religieuze
broederschap, waarvan het doel was om het islamisme, brahmanisme en
andere ismen, waaronder later ook het christendom, uit de weg te ruimen,
ontwikkelde ze een zuiver monotheïsme, met het abstracte denkbeeld
van een altijd onbekend beginsel, en werkte het uit tot de leer van
‘de broederschap van de mens’. Volgens hen is er maar één
vader-moeder-beginsel, ‘zonder vorm, gestalte of huidskleur’
en we zouden allemaal broeders moeten zijn – als we dat nog niet
zijn – zonder onderscheid van ras of huidskleur. De brahmaanse
priester die zich fanatiek vasthoudt aan de dode-letter vormen, is voor
de sikhs evenzeer een vijand van de waarheid als de moslim die zwelgt
in een zinnelijke hemel met zijn houri’s, en de boeddhist die
zijn afgodsbeeld vereert en gebeden op zijn wiel afdraait, of de rooms-katholiek
die zijn met juwelen versierde madonna’s aanbidt, bij wie de gelaatskleur
door de priesters van wit in bruin en zwart wordt veranderd om tegemoet
te komen aan verschillende denkwerelden en vooroordelen. Later gaf Arjan,
zoon van Ramdas, de vierde in de opvolging na Nanak, die de leringen
van de stichter en zijn opvolger Angad verzamelde, een heilig boek uit,
Adi-Granth, genaamd, en breidde het aanzienlijk uit met fragmenten
uit 45 sutra’s van de jains. Terwijl de Adi-Granth de
religieuze vormen van zowel de Veda’s als de Koran
aanvaardde, nadat ze ze nauwkeurig had onderzocht en hun symboliek had
verklaard, vertoont ze bij de meest ingewikkelde metafysische denkbeelden
niettemin een grotere overeenkomst met die van de guru’s van de
school van de jains. De opvattingen over astrologie, of de invloed van
de sterrensferen op onszelf, werden blijkbaar overgenomen uit die zeer
opmerkelijke school van de oudheid. Hiervan kan men zich gemakkelijk
overtuigen door de toelichtingen van Abhayadeva Suri op de oorspronkelijke
45 sutra’s in de Magadhi of Balabasha taal1
te vergelijken met de Adi-Granth. Een oude jain guru, van wie
men zegt dat hij de horoscoop van Ranjit Singh had getrokken, op het
toppunt van zijn macht, had de ondergang van het koninkrijk Lahore voorspeld.
Het was de geleerde Arjan, die zich in Amritsar terugtrok, de sekte
in een politiek-religieuze gemeenschap veranderde en daarbinnen een
andere en meer esoterische organisatie van guru’s, geleerden en
metafysici oprichtte, waarvan hij het enige hoofd werd. Hij stierf in
de gevangenis als gevolg van martelingen op bevel van Aurangzeb, in
wiens handen hij aan het begin van de 17de eeuw was gevallen. Zijn zoon
Govinda, een guru (religieus leraar) van grote bekendheid, zwoer wraak
tegen het volk van de moordenaars van zijn vader, en na vele wisselvalligheden
van het lot werden de Afghanen ten slotte in 1767 door de sikhs uit
de Punjab verdreven. Deze overwinning maakte hun haat nog bitterder
en vanaf dat moment tot de dood van Ranjit Singh in 1839, zien we dat
ze de moslims voortdurend een slag toebrachten. Mahan Singh, de vader
van Ranjit, had de sikhs in twaalf misls of delen gescheiden, elk met
zijn eigen hoofd (sirdar), terwijl zijn geheime staatsraad uit geleerde
guru’s bestond. Onder hen waren meesters in de spirituele wetenschap,
en ze zouden, als ze dat zouden willen, even verrassende ‘wonderen’
en goddelijke goochelarij kunnen vertonen als de oude moslim akhund.
Deze wist dat goed, en daarom vreesde hij hen nog meer dan dat hij hen
haatte wegens zijn nederlaag en die van zijn emir door Ranjit Singh.
1. Dit waardevolle werk wordt nu opnieuw gepubliceerd
door Ookerdhaboy Shewjee. De Theosophical Society heeft het, via de
voorzitter van de afdeling in Bombay, ontvangen van de samensteller.
Wanneer het gereed is, zal het de eerste editie van de bijbel van de
jains, Sutra-Sangraha of Vihiva Punnutti Sutra, zijn
die bestaat, want de jains bewaren al hun heilige boeken in het geheim.
Een hoogst dramatisch incident in het leven van de ‘paus van
Saidu’ is het volgende authentiek verklaarde voorval, waarover
ongeveer 20 jaar geleden in zijn district van India veel werd gesproken.
Toen op een dag in 1858 de akhund, op zijn tapijt gehurkt, amuletten,
zegeningen en voorspellingen onder de voor hem samengekomen vrome pelgrims
ronddeelde, sprak een lange hindoe die zwijgend dichterbij was gekomen
en zich onder de menigte begaf zonder dat hij opgemerkt werd, hem plotseling
als volgt toe: ‘Zeg mij profeet, u die anderen zo goed voorspellingen
doet, of u weet wat over 20 jaar uw eigen lot zal zijn, en dat van de
‘verdediger van het geloof’, uw sultan van Istanboel?’
De oude Ghafur staarde, overrompeld door grote verbazing, zijn ondervrager
aan, maar gaf geen antwoord. Toen hij de sikh herkende, scheen hij elk
vermogen om te spreken te hebben verloren, en de menigte was als betoverd.
‘Zo niet,’ vervolgde de indringer, ‘dan zal ik het
u zeggen. Nog 20 jaar en uw ‘prins van de gelovigen’ zal
vallen door de hand van een moordenaar uit zijn eigen huis. Twee oude
mensen, één de dalai lama van de christenen, de ander
de grote profeet van de moslims – uzelf – zullen gelijktijdig
door de hand van de dood worden vernietigd. Dan zal het eerste uur slaan
van de ondergang van die tweeling-vijanden van de waarheid – het
christendom en de islam. De eerste, die de krachtigste is, zal de tweede
overleven, maar beide zullen al snel tot kleine sekten verkruimelen,
die elkaars geloof onderling zullen uitroeien. Zie, uw volgelingen zijn
machteloos, en ik zou u nu kunnen doden, maar u bent in de handen van
het lot, en dat kent zijn eigen uur.’
Vóórdat men iets kon doen, was de spreker verdwenen.
Dit incident is op zich al voldoende bewijs dat de sikhs Abdul Ghafur,
als ze dat wilden, op elk moment hadden kunnen vermoorden, en het kan
zijn dat The Mayfair Gazette, die in juni 1877 profetisch opmerkte
dat de rivaliserende pausen van Rome en Swat gelijktijdig zouden kunnen
sterven, dit verhaal van een of andere ‘oude Indiër’
had gehoord, evenals de schrijfster die het van een informant in Lahore
hoorde.
H.P. Blavatsky:
Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 105-10
© 2015 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag