H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Fragmenten van Mw. Blavatsky

[‘Fragments de Madame Blavatsky’, La revue spirite, Parijs, april 1878, blz. 131-4; CW 1:361-4]

De Engelse spiritisten stichten nogal wat verwarring over de geest en de périsprit. Misschien maken ze geen onderscheid tussen die twee, en geven eerstgenoemde weer door het woord ziel, en de tweede door geest. Theosofen doen het tegenovergestelde; voor hen is de eigenlijke geest nous. De périsprit of psyche, is de ziel.

Theosofen erkennen geen dogma’s, dat wil zeggen, vooropgezette meningen of beginselen, waaraan alles ondergeschikt moet zijn. Ze zoeken naar waarheid met wijsheid en in goed vertrouwen, en zijn bereid om haar te accepteren uit welke bron ze ook komt, zelfs als dit betekent dat ze wat ze tot nu toe hebben aangenomen moeten opgeven. Wat ze op dit moment ook beweren, ze denken helemaal niet dat ze alle vraagstukken hebben opgelost. Dan zou men aanspraak maken op alwetendheid, en dat zou belachelijk zijn. Op de dag dat een nieuwe Oedipus de volledige oplossing zal hebben gevonden van dat raadsel van de eeuwen: ‘Wat is de mens?’ op die dag zullen de oude en moderne leringen, de benaderingen van de spiritisten zelf, evenals de oude sfinx, in de oceaan van vergetelheid worden geworpen.

Theosofen, evenals de oude filosofen en hun leerling Paulus die zei dat het fysieke lichaam werd doordrongen en in leven gehouden door de périsprit, de psyche, beschouwen de mens als een drie-eenheid: lichaam, périsprit en geest.

De boeddhisten, die deze drie entiteiten onderscheiden, verdelen de périsprit nog verder in verschillende delen. Bij het bereiken van het punt van volmaking – nirvana – erkennen ze echter nauwelijks iets anders dan een van deze onderdelen: de geest.

De Grieken deden hetzelfde, en verdelen de périsprit in het leven en de hartstochtelijke aard, of thumos. De périsprit is dus zelf een combinatie: de fysiologische vitaliteit, bios, de begeertenatuur, epithumia, en het ideële, phren. De périsprit is samengesteld uit de etherische substantie die het heelal vult; hij is dus afgeleid van het kosmische astrale fluïdum, dat helemaal geen geest is; want hoewel dit astrale fluïdum ontastbaar, ongrijpbaar, is, is ze vergeleken met de geest objectieve stof. Door zijn samengestelde aard kan de périsprit zelf zich tamelijk nauw verbinden met de lichamelijke natuur, om aan de morele invloed van een hoger leven te ontsnappen. Evenzo kan hij zich tamelijk nauw met de geest verenigen om deel te hebben aan zijn kracht, in welk geval zijn voertuig, de fysieke mens, als een god kan verschijnen, zelfs tijdens zijn aardse leven. Als een dergelijke vereniging van de geest en de périsprit, niet plaatsvindt, is de mens als entiteit niet onsterfelijk: de périsprit valt vroeg of laat uiteen.

Plutarchus zegt dat Proserpina bij de dood het lichaam van de ziel (périsprit) scheidt, waarna laatstgenoemde een genius of daimon wordt, vrij en onafhankelijk. Een tweede ontbinding moet plaatsvinden, door de werking van het goede. Demeter scheidt de périsprit van de geest. Na verloop van tijd wordt eerstgenoemde ontbonden in etherische deeltjes; laatstgenoemde stijgt op, treedt toe tot de goddelijke krachten, en wordt geleidelijk een zuivere goddelijke geest.

Kapila hechtte, zoals alle oosterse filosofen, weinig belang aan de aard van de périsprit. Deze verzameling van grove deeltjes, van menselijke emanaties vol onvolkomenheden, zwakheden, hartstochten, de menselijke begeerten, die onder bepaalde omstandigheden objectief waarneembaar kunnen worden, wordt door de boeddhisten skandha’s, of groepen, genoemd, door de theosofen, ziel, door Allan Kardec, de périsprit.

De brahmanen en boeddhisten zeggen dat de menselijke individualiteit niet veilig is zolang de mens niet met de laatste van deze groepen het resterende overblijfsel van aardse kleuring heeft achtergelaten. Vandaar hun leer van de metempsychose, die door onze oriëntalisten zo vaak belachelijk is gemaakt maar door hen zo weinig wordt begrepen. De wetenschap leert inderdaad dat de stoffelijke moleculen die het fysieke lichaam van de mens samenstellen, door middel van evolutie, door de natuur worden overgeplaatst naar lagere fysieke vormen. De boeddhisten zeggen hetzelfde over de deeltjes van het astrale lichaam; ze beweren dat de halfstoffelijke groepen van de périsprit worden gebruikt voor de evolutie van de lagere astrale vormen en zich met hen verenigen overeenkomstig hun graad van verfijning. Zolang een ontlichaamd mens één enkel deeltje van deze skandha’s bevat, zullen sommige delen van zijn périsprit daarom de astrale lichamen van planten of dieren moeten binnengaan. Dus als de astrale mens is samengesteld uit zodanig materiaal dat Demeter daarin geen deeltje ‘geest’ kan vinden, dan wordt het individu beetje bij beetje opgelost in de smeltkroes van de evolutie. De hindoes symboliseren dit door een periode van duizend jaar die wordt doorgebracht in de onzuivere lichamen van dieren. Theosofen zijn het in essentie eens met deze gedachte.

Voor theosofen zijn de grote figuren, de genieën, de dichters, de echte kunstenaars, spiritueel geïnspireerd, en zijn – althans in het algemeen – niet eenvoudig mediums, passieve instrumenten in handen van hun gidsen. Ze zijn, in tegendeel, zielen (périsprits) die rijkelijk zijn verlicht, dat wil zeggen, ze bezitten het spirituele element in hoge mate, en zijn dus in staat om samen te werken met zuivere geesten voor de vergeestelijking en verheffing van de mensheid.

Wat de verschijnselen van de périsprit en van het mediumschap betreft, zijn we van mening dat het zuiver passieve medium goede geesten niet kan onderscheiden van slechte, en om dat te kunnen moet hij een bewuste middelaar worden. We weten ook dat hoewel de geïncarneerde mens, zelfs als hij een hoge adept is, in macht niet kan concurreren met zuivere geesten die – bevrijd van hun skandha’s – subjectief zijn geworden voor de fysieke zintuigen, hij op het gebied van verschijnselen dat wat door gewone mediums wordt voortgebracht ten minste kan evenaren en zelfs overtreffen.

Kan een kind – dat wil zeggen een niet volledig ontwikkeld mens – dat naar de andere wereld gaat, daar bestaan in omstandigheden die geschikt zijn gemaakt voor de vervolmaakte exemplaren van zijn soort? Een plant of een dier kan dat evenmin.

Het kind bezit bij wijze van spreken nog geen geest, het is slechts een ziel, en zijn ontwikkeling heeft alleen zijn astrale natuur beïnvloed en betrof alleen uiterlijke zaken.

De cyclus van de mens is niet voltooid zolang hij niet het stadium van het aardse leven heeft doorgemaakt. Geen enkel stadium van beproeving of ervaring kan worden overgeslagen; hij moet een mens zijn geweest voordat hij de staat van een zuivere geest bereikt.

Een gestorven kind is dus een mislukking van de natuur; het moet opnieuw worden geboren, dezelfde périsprit moet in zo’n geval de onderbroken beproeving doormaken door middel van een ander leven. Hetzelfde geldt voor iemand die als een verstandelijk zwaar gehandicapte wordt geboren. Dit zijn de enige gevallen van menselijke reïncarnatie.1

1. Noot vert.: Maar zie het artikel ‘Theorieën over reïncarnatie en geesten’ van Blavatsky, dat als appendix is opgenomen in Isis ontsluierd (2:753-69).

Als het kind dat slechts een dualiteit is, onsterfelijk zou zijn, waarom dan niet ook de dieren? Alleen de triade leeft voort.

Bij de dood wordt de périsprit het buitenste lichaam; erbinnen wordt een meer etherisch lichaam gevormd, en het geheel wordt min of meer overschaduwd door de geest.

De elementaren van het menselijk lichaam vallen bij de lichamelijke dood echter niet altijd uiteen; het kan gebeuren dat ze door een uiterste poging in staat zijn om een deel van het derde element te behouden, en op die manier, langzaam en met moeite, van sfeer naar sfeer opklimmen, en bij elke stap het zwaardere gewaad afwerpen, en zich kleden in stralender gewaden; ten slotte bereiken ze de volmaking, bevrijd van elk stoffelijk deeltje, en worden eenheden, goden.

We hebben gezegd dat een mens die geen vonkje van de goddelijke geest bezit om hem na de dood te redden, nauwelijks van de dieren is te onderscheiden.

Er zijn enkele trieste voorbeelden van dit soort gevallen, niet alleen onder de verdorvenen, maar ook onder degenen die moedwillig blind zijn en degenen die alles ronduit ontkennen. De wil van de mens, zijn macht om over zichzelf te beschikken, bepaalt inderdaad voor een deel zijn lot, en als een mens blijft geloven in de vernietiging na de dood, dan zal deze plaatsvinden. De omstandigheden van het fysieke leven, de soort dood, hangen heel vaak af van de wil. Er zijn mensen die alleen al door de kracht van hun vastbeslotenheid ontsnappen aan de greep van de dood, terwijl anderen aan een onbetekenende ziekte bezwijken. Wat een mens kan doen met zijn lichaam, kan hij ook doen met zijn astrale lichaam, dat wil zeggen, met zijn ontlichaamde périsprit.

H.P. Blavatsky

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 101-5

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag