Theosophical University Press Agency

Het mysterie en de mysteriescholen

W.T.S. Thackara

Het leven is een mysterie, zo diep als de dood ooit kan zijn;
Maar o, hoe dierbaar is het voor ons, dit leven dat we leiden en zien!
Mary Mapes Dodge

Zelfs bij de duizelingwekkende uitbreiding van kennis in de twintigste eeuw en ons vermogen om miljarden lichtjaren dwars door het heelal te kijken, begrijpt iedereen die op een heldere avond de blik omhoog richt naar de sterrenhemel en de eenvoudige vraag stelt ‘Waarom?’ de wezenlijke betekenis van [het begrip] mysterie. Daarvandaan is het geen al te grote stap naar de mysterietraditie en haar scholen, waarvan de leringen zich concentreren op de mysteriën van de dood en het levenspad. De volgende fragmenten uit het Tao Te Ching door Lao-Tse voeren ons rechtstreeks naar de kern van het vraagstuk en roepen tegelijk de diepte en de paradox ervan tevoorschijn:

De weg (tao) die kan worden beschreven is niet de eeuwige weg;
de naam die kan worden gegeven is niet de definitieve naam.
Naamloos is het de bron van hemel en aarde;
met een naam is het de moeder van alle dingen.

Wie zonder begeerten is, ziet de essentie van het leven.
Wie begeerte heeft, ziet de manifestaties ervan.
Deze twee zijn dezelfde,
maar wat wordt voortgebracht heeft namen.

Ze kunnen beide het kosmische mysterie worden genoemd:
van het kosmische naar het mystieke
is de deur naar de essentie van alle leven.
hfst. 1 (naar Eng. vert. Beck)

Dan, iets over de helft, stuiten we op een schijnbaar onoverkomelijk probleem:

Zij die weten spreken niet.
Zij die spreken weten niet.
Doe de mond dicht; sluit de deur.

Hoe kunnen we dan zinvol praten over iets waarover we niet kunnen spreken? Hoe kunnen we door een deur gaan die is dichtgedaan? We kunnen ons afvragen waarom Lao-Tse eigenlijk nog iets heeft gezegd als zij die weten niet spreken. Toch hebben we altijd sedert de mens taal heeft ontwikkeld en het vermogen om zich te verbazen, op een of andere manier ons kunstig met het onmogelijke beziggehouden: we benaderen het al pratend, symboliseren het, maken er een parabel van, vinden woorden om er dichterbij te komen, om te zeggen wat het niet is, geven iets aan – en al die tijd verlangen we intens, spannen ons in om inzicht te krijgen in die onuitsprekelijke, naamloze, mysterieuze oorsprong uit wie en waaruit we in essentie voortkomen.

De paradox van Lao-Tse moet in breder verband worden gezien, en hij is zo vriendelijk een paar universele richtlijnen aan te bieden om ons te helpen over een drempel in onszelf te stappen:

Doe de mond dicht; sluit de deur.
Neem de scherpe kanten weg; ontwar de knopen.
Temper het schelle licht; breng de onrust tot bedaren.
Dit is mystieke eenheid.

Zij die dit bereiken hebben zich losgemaakt van vrienden en vijanden,
van voordeel en nadeel, van aanzien en ongenade.
Daarom zijn ze de waardevolste mensen in de wereld.
hfst. 56

Hij besluit zijn korte leidraad in dezelfde geest, misschien om zijn bedoeling volkomen duidelijk te maken en ons te laten stilstaan bij het belang ervan:

Ware woorden zijn niet mooi.
Mooie woorden zijn niet waarheidsgetrouw.

De deugdzamen twisten niet.
Zij die twisten zijn niet deugdzaam.

Zij die weten zijn niet geleerd.
De geleerden weten niet.

De wijzen sparen niet op.
Hoe meer zij aan anderen geven, des te meer bezitten ze.
De weg van de hemel maakt scherper maar berokkent geen schade.
De weg van de wijze brengt tot stand zonder te streven.
hfst. 81

Ons westerse woord mysterie heeft dezelfde achtergrond als deze gedachten, want het komt van het Griekse musterion, dat ‘iets geheims’ betekent. De werkwoordsvorm mueo betekent ‘inwijden in de mysteriën’, ook ‘onderrichten’, en komt op zijn beurt van muo, ‘sluiten’, waarbij de Griekse letter mu verwijst naar de met gesloten lippen gemaakte klank. Wetenschappers denken dat dit laatste woord waarschijnlijk afkomstig is van de Indo-Europese wortel MU, die ‘de mond sluiten’ betekent en betrekking heeft op ‘ritueel stilzwijgen’.

Het woord mysteriën geeft niet alleen het meervoud van ‘mysterie’ aan, maar verwijst meer in het bijzonder naar de sinds de grijze oudheid overgeleverde esoterische of mystieke traditie van goddelijke wijsheid. Het wijst eveneens op een grote verscheidenheid van institutionele uitdrukkingsvormen die vóór de christelijke jaartelling bestond in het hele Middellandse-Zeegebied en het Nabije Oosten en die de huidige onderzoekers soms de mysteriereligies noemen. Zo bestonden bijvoorbeeld in Griekenland de Eleusinische, Samothracische, Orfische en Dionysisiche mysteriën, in Egypte de mysteriën van Isis en Osiris, en in het Romeinse rijk de mysteriën van Mithras. In het oude Griekenland waren de mysteriën het verborgen hart van zijn religie, zoals ze dat ook waren in andere culturen, van Ierland tot Egypte, tot Mesopotamië en verder, waaronder de joodse leer en het christendom.1

Veel christenen zijn zich niet ervan bewust dat de woorden mysterie en mysteriën in het Nieuwe Testament vaak worden gebruikt en volledig de strekking hebben van hun oorspronkelijke betekenis van iets geheims of geheime leringen, waaronder mystieke kennis over God, wedergeboorte en het leven na de dood. Paulus schrijft bijvoorbeeld in zijn eerste brief aan de Corinthiërs:

Maar wij spreken de wijsheid Gods als een mysterie, dat verborgen was, en dat God heeft voorbeschikt tot onze heerlijkheid vóór de wereld er was. 2:7

En al ware het dat ik de gave der profetie had en wist ik al de mysteriën en al wat we weten; en al ware het dat ik al het geloof had, zodat ik bergen kon verzetten, en de liefde niet had, zo ware ik niets. 13:2

Ziet, ik zeg u een mysterie: wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen wel allen veranderd worden; . . . de doden zullen onvergankelijk worden opgewekt, . . . en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen. 15:51-3

Een interessante uitspraak van hem komt voor in Efeziërs:

Mij, de allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus;

En allen te verlichten over wat de gemeenschap van het mysterie is, dat van alle eeuwen (eonen) verborgen is geweest in God, . . .2
3:8-9

Op een fundamenteler niveau gebruikt elk van de drie synoptische evangeliën – Mattheus, Marcus en Lucas – de woorden om het eeuwenoude patroon van esoterie te benadrukken van innerlijke leringen die voor discipelen waren gereserveerd, in tegenstelling tot exoterische verhalen voor het publiek. Mattheus 13:10-17 geeft dit misschien het volledigst weer en ontsluiert het doel van een gelijkenis, maar versluiert het met een paradox:

En de discipelen, tot hem komende, zeiden tot Hem [Jezus]: Waarom spreekt U tot hen in gelijkenissen?

En Hij antwoordde hun en zei: Omdat het u is gegeven de mysteriën van het koninkrijk der hemelen te kennen, maar aan hen zijn die niet gegeven.

Want wie heeft die zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben;

Als we deze laatste zin vergelijken met die van Lao-Tse – ‘Hoe meer zij aan anderen geven, des te meer bezitten ze’ – is het duidelijk dat beide mannen vanuit een gemeenschappelijke traditie spreken. Jezus zegt verder:

maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem worden ontnomen.

Daarom spreek ik tot hen in gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien, en horende niet horen, noch ook begrijpen. . . .

Want het hart van dit volk is ongevoelig geworden en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij gesloten, . . .

Maar uw ogen zijn zalig omdat zij zien, en uw oren omdat zij horen.

Want voorwaar zeg ik u dat vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien wat u ziet, en zij hebben het niet gezien; en te horen wat u hoort en zij hebben het niet gehoord.

Dit patroon van esoterie werd in de meeste vroegchristelijke gemeenschappen aangehouden en het is algemeen bekend dat er in vele groepen geheime of halfgeheime evangeliën en andere geschriften rondgingen voor het onderricht van de ingewijde (gedoopte) neofieten. Het Apocryphon (of Geheime Boek) van Johannes bijvoorbeeld begint met een aankondiging dat het bevat ‘De leer van de Heiland, en de openbaring van de mysteriën en de in stilzwijgen verborgen zaken, te weten deze dingen die hij aan Johannes, zijn discipel, onderwees’. Het beter bekende Evangelie van Thomas, een verzameling uitspraken van Jezus die sommigen een vijfde evangelie hebben genoemd, begint met een hoofdonderwerp van de mysteriën:

Deze zijn de geheime uitspraken die de levende Jezus heeft gezegd en die Didymos Judas Thomas heeft opgeschreven.

(1) En hij zei, ‘Wie de verklaring van deze uitspraken vindt zal de dood niet ondergaan’.

In uitspraak 62 geeft Jezus bovendien aan dat er in zijn school toelatingseisen zijn: ‘Het is aan hen die mijn mysteriën waardig zijn dat ik mijn mysteriën vertel.’

Maar niettegenstaande al zijn verwijzingen naar mysteriën, in het openbaar en privé, zei Jezus ook – en daarbij herhaalt hij weer de universele traditie – ‘er is niets verborgen dat niet geopenbaard zal worden; en er is niets geschied om verborgen [apocryphon] te zijn maar opdat het in het openbaar zou komen. Zo iemand oren heeft om te horen, die hore!’ (Marcus 4:22-3) – welke aanwijzing duidelijk genoeg zegt dat indien iemand de vereiste discipline beoefent, hij de mysteriën van het ‘koninkrijk’ uit eigen ervaring kan kennen, veeleer dan door bemiddeling van buitenaf via heilige geschriften en van horen zeggen. Volgens de leraren ervan komt werkelijke kennis van binnenuit – en voor iemand die wil zien en horen, zijn er perioden dat men de deur moet sluiten, het verblindende licht temperen en de onrust tot bedaren brengen.

De ouderdom van de mysterietraditie wordt in onze oudste opgetekende verslagen bewezen; en de patronen en praktijken ervan kunnen we zien in de spirituele uitingen van volkeren op ieder continent. In de inleiding tot het Gilgamesj-epos bijvoorbeeld lezen we dat Gilgamesj ‘degene was die de grote afgrond zag. Hij was wijs en wist alles; Gilgamesj, die verborgen dingen zag, opende de geheime plaats(en) en bracht een verhaal terug over de tijd van vóór de Vloed – hij bereisde de weg (d.w.z. het pad of tao), hij was vermoeid, uitgeput van het werk en na zijn terugkeer graveerde hij zijn verhaal in steen.’ Als we de innerlijke betekenis van dat verhaal onderzoeken, ontdekken we een inwijdingsverhaal over de mysteriën van dood en wedergeboorte, en over wie en wat we als mens zijn.

Hoewel de meeste diepere riten en leringen van de oude mysteriën geheim zijn gebleven, was het wezenlijke doel ervan nooit een mysterie: de verlichting en geestelijke regeneratie van de mensheid. De hoofdleringen van de traditie – de innerlijke goddelijke bron, de universele broederschap van het leven, altruïsme, en het daaruit voortvloeiende respect, de eerbied en oprechtheid die we aan alle wezens verschuldigd zijn – zijn ook nooit voor het grote publiek verzwegen. Of dat wij als zelfbewuste mensen ten volle en persoonlijk verantwoordelijk zijn voor onze gedachten en daden, zowel in ons fysieke lichaam als na de dood daarvan; dat ons werkelijke wezen ‘leven’ is en dat we daarom gedurende de eeuwigheden de onsterfelijke makers zijn van ons eigen lot. We oogsten wat we zaaien – geen god of priester, christus of bodhisattva kan daarin verandering brengen. Zo is het ook met onze heilige voorschriften – menslievend handelen en wijsheid zoeken – deze zijn nooit geheim geweest.

In de esoterische scholen wordt van de kandidaat verwacht dat hij de langdurige discipline van zelfkennis en zelfopoffering op zich neemt, zich in toenemende mate vereenzelvigt met het goddelijke mysterie en zijn grenzeloze rijkdommen van wijsheid en mededogen, waaruit goden en atomen, heelallen en mensen worden geboren. De taal van wedergeboorte is de taal van de mysteriën – van de tweemaal geboren hindoe tot de wedergeboren christen, van Socrates die ons wilde helpen onze eigen geestelijk-verstandelijke kinderen voort te brengen, tot Paulus die ‘weer in barensnood verkeert tot Christus in u wordt ontwikkeld’.

‘Laat ons de plaats zien waar u staat’, zeiden de discipelen tegen Jezus, ‘want wij moeten die zoeken.’ En hij antwoordde ‘Wie oren heeft, laat hem horen. Er is licht in een mens van licht, en het verlicht de hele wereld. Als het niet schijnt is hij duisternis’ (Evangelie van Thomas, 24). ‘Welke voorschriften moeten we naleven nadat u bent heengegaan?’ vroeg Ananda aan Boeddha. ‘Wees een lamp voor uzelf. Wees een toevlucht voor uzelf. Houd vast aan de waarheid als een lamp. Houd als een toevlucht vast aan de waarheid. . . . Werk vol toewijding aan uw verlossing!’ (Mahaparanibbanasutta, 2.33, 6.10).

Maar leringen zijn leringen, geen verworven praktische kennis voortgekomen uit onze eigen inspanningen en ervaringen. Het maakt niet uit hoe heilig ze misschien wel zijn, de kans dat geschreven en gesproken leringen verkeerd worden begrepen, gedogmatiseerd en misbruikt, zoals de geschiedenis overvloedig laat zien – een van de redenen dat er aan de zogenaamd heidense mysteriën tenslotte een einde kwam, en waarom de mysteriën van goddelijke wijsheid periodiek moeten worden vernieuwd. Daarom bestaat de universele overlevering van avatara’s, wijzen en grote leraren die periodiek verschijnen om de ‘vanouds universele wijsheidsreligie’ terug te brengen, te hervormen, en opnieuw aan te bieden.

Het is interessant dat het woord ‘mysterieschool’ van latere tijd is en niet in de oude literatuur of zelfs in H.P. Blavatsky’s geschriften voorkomt. Zij gebruikte de term ‘esoterische scholen’ en voegde eraan toe dat alle echte scholen afstammen van het heilige origineel; op het bestaan ervan wordt gezinspeeld in de spirituele tradities van de mensheid – van het ‘verbond van het in God verborgen mysterie’ van Paulus, tot het Mshunia Kushta van de gnostische Mandeeërs, tot de mystieke gemeenschap van Shambhala in hindoe- en boeddhistische teksten.3 In het eerste filosofische artikel van HPB, geschreven twee maanden vóór de stichting van de Theosophical Society in 1875, bevestigde ze dat ‘formele academies voor neofieten van de geheime wetenschap’ nog bestonden in het oosten en dat al hun mysterieuze leringen ‘in een onafgebroken reeks van alleen mondelinge overleveringen zijn doorgegeven, . . . van de ene ingewijde overgedragen aan de andere, in dezelfde zuivere vorm als toen ze aan de eerste mens werden verkondigd door de engelen, leerlingen van Gods verheven theosofische seminarium.’

De hele geschiedenis door heeft iedere echte leraar verklaard, laten doorschemeren of aangetoond dat de tempel van God en de tempel van waarheid binnenin is, gebouwd zonder het geluid van hamer of bijl, en dat de toegang openstaat en vrij is voor iedereen die zich daartoe geschikt maakt. En hoe kan dit worden bereikt, zouden we kunnen vragen? Er is misschien geen betere samenvatting daarvan dan het volgende van een van HPB’s leraren:

Zie de waarheid voor u: een rein leven, een onbevooroordeeld denkvermogen, een zuiver hart, een scherp verstand, een ongesluierde geestelijke visie, broederlijke gevoelens voor zijn medediscipel, bereidheid raad en onderricht te geven en te ontvangen, trouw plichtsbesef tegenover de leraar, bereidwillige gehoorzaamheid aan de opdrachten van de waarheid, als we daaraan eenmaal ons vertrouwen hebben gegeven, en geloven dat die leraar daarover beschikt; moedig verdragen van persoonlijk onrecht, dapper uitkomen voor principes, heldhaftige verdediging van hen die onrechtvaardig worden aangevallen en het oog voortdurend gericht op het ideaal van vooruitgang en vervolmaking van de mens zoals dat door de geheime wetenschap is beschreven — dit is de gouden trap en langs de treden ervan kan de leerling opklimmen naar de tempel van goddelijke wijsheid.4

Verwijzingen

  1. Zie Mysteriescholen door de eeuwen heen van Grace F. Knoche.
  2. Zie ‘Ons verbinden met de ‘gemeenschap van het mysterie’’, Sunrise sep/okt 1991, blz. 150-6.
  3. Zie ‘Ons geestelijk tehuis’, Sunrise sep/okt 1990, blz. 135-143.
  4. H.P. Blavatsky Collected Writings, 12:591.

Artikelen over mysteriescholen


Uit het tijdschrift Sunrise juli/aug 2001

© 2001 Theosophical University Press Agency