Boekbespreking
Jean B. Crabbendam
Kolonel Arthur L. Conger, door Alan E. Donant, Theosophical University Press, Pasadena, 1999; isbn 1-55700-139-1, brochure, 32 blz.
Kolonel Arthur L. Conger door Alan E. Donant, Theosophical University Press Agency online editie, Den Haag, 2005, isbn 9070328658.
Deze beknopte biografie is een zeer aan te bevelen toevoeging aan de geschiedschrijving van de theosofische beweging en werpt nieuw licht op de man die de vijfde leider van de Theosophical Society werd. Arthur Conger jr. werd in 1872 in Akron, Ohio, geboren bij welgestelde ouders, vooraanstaande burgers die vol idealen waren voor deze tweede zoon. In zijn jaren aan Harvard University ontdekte hij de theosofie, wat hem gedurende zijn hele leven het verlangen gaf om de leringen ervan te bestuderen, in praktijk te brengen en te verspreiden. Hij woonde theosofische bijeenkomsten bij in Boston en Cambridge, waar hij Margaret Loring Guild, zijn toekomstige vrouw, ontmoette die later bekend werd door haar chronologie van de Mahatma en Blavatsky brieven aan A.P. Sinnett. Hij maakte veel vrienden die zijn belangstelling voor oosterse religies, goede boeken en muziek met hem deelden – hij was een talentvolle organist.
Na het behalen van zijn graad kondigde Conger zijn besluit aan om voor de theosofie te werken; zijn ouders waren ontsteld. Beiden hadden zich hem als predikant voorgesteld, en om hen te kalmeren gaf hij zich plichtmatig op aan een theologische hogeschool. Terwijl hij daar was, zette hij zijn muziekstudie voort bij de componist Edward McDowell, die hem als een zoon behandelde en in 1895 meenam op een reis met zijn gezin naar Zwitserland. In het tweede jaar ontdekte het schoolbestuur echter dat hij actief was in theosofische kringen en ze bevalen hem daarmee op te houden. In plaats daarvan trok hij zich terug en ging in 1896 werken aan het hoofdkwartier van de Theosophical Society in New York. Hij bleef twee jaar aan het hoofdkwartier en werd bevriend met Katherine Tingley, een vriendschap die zich in de loop der jaren verdiepte.
Het ongenoegen van zijn ouders over zijn toewijding aan de theosofie bracht hem er ten slotte toe een militaire loopbaan te kiezen, want in april 1898 sneden ze hem financieel af. Hij nam dienst in het leger tijdens de Spaans-Amerikaanse oorlog en onderscheidde zich in de Eerste Wereldoorlog bij de inlichtingendienst. Generaal George C. Marshall sprak later over hem als een van de ‘knapste koppen in het leger’, en het verslag van Harvard ter gelegenheid van de 50ste verjaardag van zijn jaargang omschreef hem als:
Onze meest prominente legerofficier, met een opleiding gebaseerd op een studie van de klassieken en van de oosterse religies en ervaring in het componeren van muziek; militair historicus; bekwaam in het onderhouden van vriendschappen en buitenlandse diplomatie; een heel verdienstelijke dienaar van ons land.
Het grootste deel van de biografie behandelt de periode die begint in de jaren twintig, toen kolonel Conger opnieuw actief de band met de theosofie aanhaalde, terwijl hij zowel in de Verenigde Staten als in Europa in het leger diende. Na zijn pensionering uit het leger in 1928 woonde hij met zijn vrouw in Takoma Park, Maryland, bij Washington, DC, waar zij studiegroepen hadden en alle zoekers en belangstellenden in hun huis welkom heetten. Katherine Tingley overleed in 1929 en haar opvolger, G. de Purucker, vroeg zijn oude vriend Conger in 1932 zich kandidaat te stellen voor de functie van voorzitter van de Amerikaanse afdeling, wat hij met succes deed. Hij had echter een ernstige vorm van de ziekte van Parkinson gekregen, waarvoor toen geen afdoende behandeling was; daardoor was hij in 1933 genoodzaakt af te treden. Toen zijn gezondheid verbeterde, werd hij in 1939 opnieuw gekozen en bekleedde hij het voorzitterschap tot zijn verkiezing als Leider.
Verscheidene jaren voor de plotselinge en onverwachte dood van dr. De Purucker in 1942 had deze aan de leden van zijn Kabinet instructies gegeven voor het kiezen van een nieuwe Leider, en om niet af te gaan op vooropgezette denkbeelden of plannen. Als er binnen drie jaar geen Leider zou verschijnen, moesten ze iemand kiezen. Pas na drie jaar trad kolonel Conger naar voren. De dagen rond zijn verkiezing waren emotioneel en chaotisch, zoals Donant aan de hand van documenten laat zien. Ik herinner het me nog goed dat kolonel Conger in 1945 naar het hoofdkwartier in Covina kwam. Mijn jongere zus en ik waren student aan de theosofische universiteit en beginnelingen in de theosofie. We waren verbaasd en in verwarring gebracht door de opwinding die zijn kandidatuur wekte bij sommigen van de staf, van wie we de meesten goed kenden, al kon je gemakkelijk zien waarom ze twijfelden. Daar was een bejaarde man, aan een rolstoel gekluisterd, en zijn spraakvermogen aangetast door de gevorderde ziekte van Parkinson, een volkomen contrast met hun vroegere welbespraakte en lichamelijk energieke leider. Toen we echter van de gemene beschuldigingen hoorden die zijn tegenstanders over kolonel Conger uitten en hun pogingen vernamen om zoveel mogelijk leden negatief te beïnvloeden, sloten we ons aan bij hen die hem steunden. Een passage in De mahatma brieven vermeldt dat de grootste zwakheid van de meeste westerlingen hun gewoonte is om alles naar de schijn te beoordelen en zegt verder dat het vruchtvlees van een sinaasappel binnen de schil zit en dat de parel ligt binnen de eenvoudige korstige schelp van een oester.
De storm bedaarde ten slotte en het openbare werk en het programma van de uitgeverij kregen bijzondere nadruk in de pogingen van kolonel Conger om de Society om te buigen ‘van de ontvangende zijde naar de gevende kant van de theosofie’. In een set van drie delen publiceerde hij de verslagen van de bijeenkomsten van De Purucker met esoterische studenten, Dialogen van G. de Purucker, en kort voor zijn dood sloot hij de esoterische sectie van de Theosophical Society. Het is soms moeilijk de bestaande en vertrouwde toestand los te laten, maar zonder toestroom van nieuwe impulsen treedt altijd verval in. Kolonel Conger kwam met nieuwe opvattingen en methoden, waardoor noodzakelijke veranderingen mogelijk werden.
Het lezen van het boekje van Alan Donant bracht veel persoonlijke herinneringen aan kolonel Conger naar boven. Een paar maanden na mijn huwelijk in 1946, werden mijn man en zijn broer zonder financiële ondersteuning naar New York gestuurd om theosofisch werk te doen. Ik had een klein inkomen uit een belegging in effecten en zond hen het meeste daarvan. Op een dag vertelde een goede vriendin me dat ze onbedoeld een rekening ver had laten oplopen, en ze vroeg me haar uit de moeilijkheden te helpen, wat ik deed. Daardoor zat ik zonder geld; die nacht lag ik wakker en piekerde hoe ik wat geld kon verdienen. De volgende ochtend toen ik mijn post ging ophalen, vond ik een kaart van kolonel Conger. De bedoeling daarvan was me geluk te wensen met mijn huwelijk (hoewel hij onze getuige was geweest) en ook een verlaat huwelijksgeschenk te brengen. Er was een cheque van $100 bijgesloten, in die tijd een hoop geld! Ook bij verschillende andere gelegenheden scheen hij op mijn gedachten en gevoelens te hebben afgestemd.
In het laatste jaar van zijn leven begon hij stap voor stap het hoofdkwartier te verhuizen van Covina naar Pasadena, waar het nu nog is, en waar zijn richtlijnen nog steeds houvast bieden. Kolonel Conger en zijn naaste medewerkers verhuisden in oktober 1950 naar het hoofdkwartier in Pasadena; mijn man en ik waren daar bij. Op 21 februari wisten we allemaal dat de kolonel stervende was en er kwamen huisgenoten aan zijn bed staan. Ik besloot in een nabijgelegen kamer te gaan zitten en te luisteren naar de zachte muziek van de klassieke radiozender. Kort na middernacht kwam plotseling een sterke stroming uit de kamer van de kolonel ruisen, stopte boven mijn hoofd, streek neer, een laatste zegen, alvorens uit het venster aan de noordzijde weg te zweven. Nadien ben ik elke angst voor de dood kwijtgeraakt, want ik had de sterke vreugde van zijn ziel gevoeld toen ze zich naar haar innerlijke thuis spoedde. Ik was me ook bewust van de werkelijkheid van wezens en sferen die voor onze sterfelijke ogen onzichtbaar zijn en onbegrijpelijk voor ons aardse verstand.
De vurige hoop van kolonel Conger, evenals van Blavatsky, was dat de oude wijsheid zich in de 21ste eeuw ruim zou kunnen verspreiden, en in een toenemend aantal mensen de verborgen geestelijke eigenschappen zou wakker maken; want alleen de inspanningen en de wil van verlichte mensen kunnen helpen de hardnekkige greep van het materialisme te doen verslappen. Wij bewijzen eer aan kolonel Conger en aan allen die, zoals hij, hun leven wijden aan het welzijn van de mensheid, een moeilijke keuze, maar geestelijk de belangrijkste.