Gedachten over De stem van de stilte
Help de natuur en werk met haar mee; en de natuur zal u als een van haar scheppers beschouwen en voor u neerbuigen.
– H.P. Blavatsky, De stem van de stilte, blz. 13
Van de geschriften van H.P.Blavatsky heeft haar devotionele klassieker De stem van de stilte door de jaren heen een grote aantrekkingskracht uitgeoefend. De zuiverheid van de universele waarheid blijkt uit iedere bladzijde ervan. De stem is ontleend aan ‘Het boek van de gulden voorschriften’, dat al ontelbare eeuwen de weg heeft gewezen aan leerlingen in de mystiek die op zoek zijn naar het spirituele pad.
De oorspronkelijke Voorschriften omvatten ongeveer ‘negentig korte verhandelingen’, waarvan HPB er negenendertig uit het hoofd leerde. Afschriften ervan zijn op dunne platen gegraveerd en worden ‘gewoonlijk bewaard op de altaren van de tempels die zijn verbonden aan de centra’ van de mahayana-scholen. In haar latere jaren vertaalde ze een aantal uitgekozen fragmenten uit de Voorschriften die, voorzien van haar aantekeningen, dit werk van grote schoonheid vormen.
De Stem bestaat uit drie ‘fragmenten’ – De stem van de stilte, De twee paden en De zeven poorten – die als doel hebben om het lager zelf zich bewust te laten worden van het hoger zelf. De aansporingen, de wijsheid en de geluidloze stem van dit zelf kunnen niet volledig worden begrepen vóór wij dat zelf worden, ‘de handelende persoon en de getuige, . . . het licht in de klank en de klank in het licht’.
Mededogen is de drijvende kracht in zowel het mahayana-boeddhisme als de Theosophical Society. De bekende zenboeddhistische geleerde dr. D.T.Suzuki schreef over De stem van de stilte:
Ongetwijfeld was Mw. Blavatsky tot op zekere hoogte ingewijd in de diepere mahayana-leringen en bracht daarna als theosofie naar buiten wat ze voor de westerse wereld geschikt achtte.
– The Eastern Buddhist (oude reeks) 5:377
De goddelijke eenheid van het leven, de rechtvaardige en onfeilbare werkingen van karma, en onze cyclische wedergeboorten hier op aarde, vormen het omvangrijke doek waarop aspecten van menselijke conflicten en mogelijkheden openhartig worden afgeschilderd. Verschillende soorten illusie die uit ‘de ketterij van afgescheidenheid’ voortvloeien, worden eveneens behandeld, en ook de discipline en de beoefening van de paramita’s of deugden die van een echte adept of leraar worden verlangd. Deze omvatten naastenliefde, harmonie in woord en daad, geduld, standvastigheid en gelijkmoedigheid ten opzichte van genot en leed, wat via dhyana (contemplatie) leidt tot verlichting – prajña. ‘De twee paden’ en ‘De zeven poorten’ wijzen op de verschillen tussen het pad van de pratyekaboeddha die kiest voor langdurig nirvanische geluk, en het pad van de boeddha van mededogen die zich geroepen voelt afstand te doen van zijn welverdiende nirvana met het doel op aarde te blijven en het leed van de mensheid te helpen verlichten.
Het pad ‘voor zichzelf alleen’ wordt de dharma van het oog of het verstand genoemd, het uiterlijke en vergankelijke; het pad om anderen te helpen, de dharma van het hart, is blijvend en eeuwigdurend en is bekend als het ware kenmerk van esoterische wijsheid.
De aarde is ons thuis waar we al eeuwenlang de vruchten van vroegere daden en gedachten oogsten, soms in vreugde en soms vervuld van pijn en lijden. Ze wordt de Hal van Verdriet – Myalba (hel) – genoemd vanwege de beproevingen die we zelf in vorige levens hebben veroorzaakt. Op onze reis via de Hal van Lering naar de Hal van Wijsheid worden we ons geleidelijk ervan bewust dat ware vreugde ontstaat door het volgen van de dharma van het hart, door het opofferen van het persoonlijke aan het zelfloze en universele, van de duisternis van de angst aan het hartenlicht van moed.
Wanneer we ons karma en de absolute rechtvaardigheid van de karmische werking positief onder ogen zien, geeft dat ons bemoedigende gedachten:
geen poging, hoe gering ook, hetzij in goede of verkeerde richting, kan uit de wereld van oorzaken verdwijnen. Zelfs verwaaide rook laat sporen na. . . . De peperplant zal geen rozen voortbrengen, evenmin zal de zilveren ster van de geurige jasmijn doorn of distel worden. – blz. 32
Het is boeiend het gebruik van paradoxen in De stem te onderzoeken. Een paradox toont twee schijnbaar tegenstrijdige kanten van dezelfde waarheid als een middel om de intuïtie en andere vermogens dan de zuiver verstandelijke wakker te roepen. Door het denkvermogen de vrije teugel te geven om andere mogelijke betekenissen te onderzoeken kan het niet verstarren tot één zienswijze. De waarheid is altijd vitaal en in beweging, maar als ze wordt vastgelegd in een gedachtevorm, verdwijnt de vitaliteit en wordt ze een dogma: ‘De zaden van wijsheid kunnen in een bedompte ruimte niet ontkiemen en groeien.’
De betekenis van het pad is een paradox gehuld in paradoxen. Individueel zijn wij het pad dat leidt naar het hart van het heelal: ‘U bent zelf het voorwerp van uw zoeken.’ Als mensheid zijn we echter allen samen op weg en leren we de lessen die bij onze staat van zelfbewustzijn horen. Maar al zijn we zelfbewust, dan betekent dat niet dat we ons bewust zijn van onze spirituele toekomst. De moeilijkheden en kansen verschillen voor ieder van ons, afhankelijk van het ‘karmische kroost van al onze vroegere gedachten en daden’. ‘De leraar kan slechts de weg wijzen. Het pad is één voor allen, de middelen om het doel te bereiken moeten per pelgrim verschillen.’
We geven al richting aan onze eigen evolutie, maar naarmate onze wil en innerlijke betrokkenheid toenemen, worden we voor al onze gedachten en daden in hogere mate verantwoordelijk. Zodra we met goede bedoelingen één stap vooruit doen zegt het leven ‘bewijs het’, en nemen de moeilijkheden toe. Het is een lange en afwisselende reis waarbij we met vallen en opstaan vele keren een doodlopende weg inslaan of omwegen maken. Maar er zijn altijd aanmoedigingen. ‘Bedenk . . . dat iedere mislukking succes betekent, en dat elke oprechte poging te zijner tijd wordt beloond’: ‘Als u geen zon kunt zijn, wees dan een nederige planeet . . . Wijs anderen de ‘Weg’ . . . zoals de avondster de weg wijst aan hen die hun pad in het duister bewandelen.’
De dualiteit van het denken is een belangrijke paradox, want het denken is de spil van ons mens-zijn en kan óf worden gebruikt als de ‘speelplaats van de zintuigen’ óf als een instrument voor zielenwijsheid. We aarzelen tussen het ‘ik ben ik’ bewustzijn en het besef van ‘ik ben een deel van alle dingen’. Hoofdgeleerdheid die niet door de geest wordt verlicht, valt ten prooi aan het bedrieglijke licht van de illusie, dat de zintuigen betovert en ‘het denken verblindt’, waardoor egoïsme, zelfzucht, wreedheid, en eerzucht worden gevoed; bescheidenheid en onpersoonlijkheid daarentegen openen de deur naar zelfkennis. Op de allereerste bladzijde lezen we: ‘Het denken is de grote vernietiger van het werkelijke. Laat de discipel de vernietiger vernietigen.’ Dit houdt de opdracht in het negatieve aspect van het denken te overwinnen en te beheersen. Het volgende belicht de ware functie van het denken:
Want het denken is als een spiegel; bij het weerkaatsen verzamelt het stof. Het heeft de zachte ademtocht van zielenwijsheid nodig om het stof van onze illusies weg te blazen. Beginneling, probeer uw denken en ziel één te laten worden. . . . zoek in het onpersoonlijke naar de ‘eeuwige mens’; en als u die heeft ontdekt, zie naar binnen: u bent Boeddha. – blz. 24
Door ervaring leren we ons onderscheidingsvermogen te gebruiken en onze beste leraar is het leven en de omgang met anderen. Het is duidelijk dat de bekende paradox ‘Geef uw leven op, als u wilt leven’ niet betekent dat we onze verantwoordelijkheden moeten opgeven, het gezin verlaten en ons terugtrekken in de bergen om spiritueel te worden. ‘De mens die de taak die hem in het leven ten deel valt niet volbrengt, heeft vergeefs geleefd’:
Volg het levenswiel; volg het wiel van plicht tegenover volk en familie, vriend en vijand, en denk niet langer aan genot of pijn. Put de wet van karmische vergelding uit. – blz. 33-4
Door onze aandacht te richten op belangrijker zaken, en gehechtheid aan het persoonlijke en zelfzuchtige op te geven, zullen we ‘de vesting van de ziel’ vinden, die blijvend is, en zullen we passieve levensaanvaarding vervangen door een meer actief weten en handelen.
Dichterlijke beeldspraak en natuursymboliek lenen zich voor mystieke gedachten, en omdat aspecten van het menselijk bewustzijn werkingen van de natuur weerspiegelen, hebben symbolen, zoals de lotus, het vermogen om te inspireren.
Laat uw ziel het oor lenen aan elke kreet van smart, zoals de lotus zijn hart opent om het morgenlicht in te drinken.
Laat niet de felle zon één traan van smart drogen vóór u die zelf van het gezicht van iemand die lijdt heeft afgewist.
Maar laat elke brandende menselijke traan uw hart raken en daar blijven bestaan en wis hem nooit af voordat het leed dat hem deed vloeien is weggenomen.
Deze tranen, u met een groot meedogend hart, zijn de stromen die de velden van onsterfelijke barmhartigheid bevloeien. Op die grond ontluikt de middernachtelijke bloem van Boeddha . . .– blz. 12
Zouden de menselijke tranen van smart niet de reden kunnen zijn geweest dat de boeddha van mededogen uiteindelijk ervoor koos om nirvana op te geven? ‘Mededogen spreekt en zegt: ‘Kan er gelukzaligheid zijn wanneer al wat leeft moet lijden? Zult u gered worden en de hele wereld horen klagen?’’
De betrokkenheid en de mate van zelfopoffering van een bodhisattva of boeddha van mededogen zijn zodanig dat hij zichzelf volledig geeft en zich aansluit bij hen die ‘zonder door de mensen te worden bedankt of opgemerkt’ de beschermmuur bouwen en in stand houden, die de mensheid beveiligt om ons en deze planeet ‘onzichtbaar voor nog grotere rampen te behoeden’.
Iedere dag maken we keuzes en al deze keuzes bij elkaar leiden ons óf tot een steeds groter universeel mededogen óf tot een spiritueel egoïsme waarvan de pratyekaboeddha een voorbeeld is die, hoewel volkomen zuiver, niettemin door zijn einddoel van nirvana wordt verblind, en niet aan anderen denkt. De edelste dingen die men kan verwerven hebben een eenvoudig begin. In het begin van De stem lezen we de stelregel: ‘Treed uit het zonlicht in de schaduw om meer plaats te maken voor anderen.’ Dit is zo duidelijk dat een kind het kan begrijpen en een prachtige manier om het beginsel van eerst aandacht voor anderen en dan pas voor uzelf over te brengen.
Het boek bevat ook gedachten die zo diepzinnig zijn dat het verschillende levens zou vergen ze te doorgronden. Hoe weinig zien we van de verheven werkelijkheid die we innerlijk zijn. We zijn allemaal wat we van onszelf tot dusver hebben gemaakt, en onze verschijning weerspiegelt zowel het onzichtbare als het zichtbare. Dat wat van leven tot leven blijvend is zit diep in ons verborgen, onzichtbaar en nog niet verwezenlijkt:
Vestig de blik van uw ziel op de ster waarvan u een straal bent, de fonkelende ster die schijnt in de lichtloze diepten van het eeuwige zijn, de grenzeloze velden van het onbekende. – blz. 29
De schoonheid van deze woorden voert gedachten en gevoelens weg van het wereldse pad naar die grenzeloze gebieden van het onbekende waar het innerlijke zelf woont. Zulke overpeinzingen geven een diepere betekenis aan het dagelijks leven en maken het mogelijk enkele regels uit deze voorschriften te lichten en ze dagenlang op de achtergrond van het denken te houden. Dat is een natuurlijke vorm van meditatie die steeds kan doorgaan, zonder de gewone werkzaamheden te onderbreken waaraan we onze volle aandacht moeten geven. En men weet nooit wanneer een plotselinge intuïtieve gedachte door ons denken kan flitsen, waardoor we ons van waardevolle inzichten bewust worden. Want deze woorden hebben kracht – de vitale kracht van tijdloze waarheid, van wijsheid van het goddelijke, van de stem van de stilte.