Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

14. De ‘theosofische mahatma’s’

Zijn het ‘verlichte geesten’ of ‘verdoemde geesten’?

Vr.: Wie zijn eigenlijk die zogenaamde ‘meesters’? Sommigen zeggen dat het ‘geesten’ zijn of een ander soort bovennatuurlijke wezens, terwijl anderen hen een ‘mythe’ noemen.

HPB: Geen van beide. Ik heb een buitenstaander eens tegen iemand horen zeggen dat ze een soort mannelijke meerminnen zijn, wat voor schepsels dat ook zijn. Maar als u luistert naar de verhalen die rondgaan zult u er nooit een goed beeld van krijgen. In de eerste plaats zijn het levende mensen, geboren net als wij, en voorbestemd om, net als iedere sterveling, te sterven.

Vr.: Ja, maar er gaan geruchten dat sommigen van hen wel 1000 jaar oud zijn. Is dat waar?

HPB: Even waar als de magische haar op het hoofd van Merediths Shagpat. Net als bij ‘the Identical’1 is geen enkel theosofisch scheermes erin geslaagd om ermee af te rekenen. Hoe meer we die verhalen ontkennen en proberen mensen op het juiste spoor te zetten, hoe dwazer de verzinsels worden. Men vertelde mij eens dat Methusalem 969 jaar is geworden; maar omdat ik me niet gedwongen voelde om dit te geloven, heb ik om die bewering gelachen en toen werd ik door veel mensen gelijk als een ketterse godslasteraar beschouwd.

Vr.: In alle ernst, worden ze ouder dan de gewone mens?

HPB: Hoe oud wordt de gewone mens volgens u? Ik herinner me in de Lancet te hebben gelezen over een Mexicaan die bijna 190 is geworden; maar ik heb nog nooit over een sterfelijk mens, adept of niet, gehoord die zelfs maar de helft van het aan Methusalem toegeschreven aantal jaren haalde. Sommige adepten worden een stuk ouder dan de gewone mens; toch is daar niets wonderbaarlijks aan, en de meesten van hen zijn niet geïnteresseerd in een lang leven.

Vr.: Wat betekent het woord ‘mahatma’ eigenlijk?

HPB: Eenvoudig een ‘grote ziel’, groot door hun hoge ethische niveau en verstandelijke vermogens. Als de titel groot aan een dronken soldaat zoals Alexander wordt gegeven, waarom zouden we dan niet die mensen ‘groot’ noemen die op het gebied van de geheimen van de natuur veel grotere overwinningen hebben behaald dan Alexander op het slagveld? Bovendien is het een Indiase term en een heel oud woord.

Vr.: En waarom noemt u ze ‘meesters’?

HPB: We noemen ze ‘meesters’ omdat ze onze leraren zijn; en omdat we alle theosofische waarheden van hen hebben ontvangen, hoe gebrekkig deze door sommigen van ons ook onder woorden zijn gebracht en door anderen zijn begrepen. Deze mensen, die we ingewijden noemen, bezitten een grote kennis en hun leven is zeer heilig. Ze zijn geen asceten in de gewone betekenis van het woord, hoewel ze beslist buiten het gewoel en de strijd van uw westerse wereld blijven.

Vr.: Maar is het niet egoïstisch om zich zo af te zonderen?

HPB: Wat is daar egoïstisch aan? Bewijst het lot van de Theosophical Society niet voldoende dat de wereld nog niet gereed is om hen te erkennen en evenmin om met hun leringen haar voordeel te doen. Wat voor zin zou het hebben als prof. Clerk Maxwell aan een kleuterklas de tafels van vermenigvuldiging zou leren? Bovendien zonderen ze zich alleen van het Westen af. In hun eigen land bewegen ze zich in het openbaar even vrij als andere mensen.

Vr.: Schrijft u aan hen geen bovennatuurlijke vermogens toe?

HPB: Zoals ik u al eerder zei, geloven we niet in iets bovennatuurlijks. Als Edison 200 jaar eerder had geleefd en zijn fonograaf had uitgevonden, zou hij zeer waarschijnlijk met fonograaf en al zijn verbrand, en zou het allemaal aan de duivel zijn toegeschreven. De vermogens die ze gebruiken zijn eenvoudig de tot ontwikkeling gebrachte latente vermogens die in iedere man en vrouw sluimeren, en zelfs de officiële wetenschap begint het bestaan ervan te erkennen.

Vr.: Is het waar dat die mensen sommige van uw schrijvers inspireren, en dat veel, zo niet al, uw theosofische werken door hen zijn gedicteerd?

HPB: Sommige. Er zijn passages die in hun geheel letterlijk door hen zijn gedicteerd, maar in de meeste gevallen inspireren ze alleen de ideeën en laten de literaire vormgeving aan de schrijvers over.

Vr.: Maar dat is op zich al wonderbaarlijk; het is in feite een wonder. Hoe kunnen ze dat?

HPB: Geachte heer, u maakt een grote vergissing, en de wetenschap zelf zal uw argumenten in de nabije toekomst weerleggen. Waarom zou dat een ‘wonder’ zijn, zoals u het noemt? Van een wonder wordt verondersteld dat het een bovennatuurlijke werking is, terwijl er in feite niets boven of buiten de natuur en de natuurwetten bestaat. Tot de vele vormen van ‘wonderen’ die de moderne wetenschap is gaan erkennen, behoort hypnose, en één aspect van dat vermogen staat bekend als ‘suggestie’, een vorm van gedachteoverbrenging die met succes is gebruikt bij het bestrijden van bepaalde fysieke kwalen, enz.

De tijd is niet ver meer dat de wetenschap zal moeten erkennen dat er een even grote wisselwerking bestaat tussen het ene denkvermogen en het andere, ongeacht de afstand, als tussen twee voorwerpen die met elkaar in contact komen. Als er tussen twee denkvermogens een band van sympathie bestaat, en de instrumenten door middel waarvan ze functioneren magnetisch en elektrisch op elkaar zijn afgestemd, kan men gedachten van de een naar de ander overbrengen wanneer men dat wil, en niets kan dat verhinderen. Omdat het denkvermogen geen tastbare aard bezit, die door afstand gescheiden kan zijn van het voorwerp waaraan het denkt, volgt daaruit dat het enige verschil dat tussen twee denkvermogens kan bestaan, een verschil van toestand is. Dus als laatstgenoemd obstakel uit de weg is geruimd, waar is dan het ‘wonder’ van gedachteoverbrenging, over welke afstand dan ook?

Vr.: Maar u zult toch toegeven dat hypnose niet zoiets wonderbaarlijks of verbazingwekkends tot stand brengt?

HPB: Integendeel, het is een bewezen feit dat een hypnotiseur de hersenen van zijn proefpersoon zo kan beïnvloeden dat hij zijn eigen gedachten, en zelfs zijn woorden, door middel van het organisme van zijn proefpersoon tot uitdrukking brengt; en hoewel de verschijnselen waarmee deze manier van werkelijke gedachteoverbrenging gepaard gaat, tot nu toe gering in aantal zijn, zal volgens mij niemand durven zeggen hoeveel er in de toekomst gebruik van zal worden gemaakt, als meer van de wetten die hun optreden bepalen wetenschappelijk zijn vastgesteld. En als zulke dingen alleen al met kennis van de eerste beginselen van hypnose kunnen worden gedaan, waarom zou een adept in psychische en spirituele vermogens dan geen dingen kunnen doen die u, met uw huidige beperkte kennis van hun wetten, geneigd bent ‘wonderbaarlijk’ te noemen?

Vr.: Waarom experimenteren onze artsen dan niet om te proberen of ze evenveel kunnen bereiken?2

HPB: In de eerste plaats, omdat ze geen adepten zijn met een grondige kennis van de geheimen en wetten van de psychische en spirituele gebieden, maar materialisten die bang zijn buiten het beperkte terrein van de stof te treden; en ten tweede, zolang ze niet erkennen dat zulke vermogens verworven kunnen worden, moeten ze wel tekortschieten.

Vr.: Zou het hun geleerd kunnen worden?

HPB: Niet zonder zich eerst daarop te hebben voorbereid door het materialistische bezinksel dat zich in hun hersenen heeft verzameld tot het laatste atoom op te ruimen.

Vr.: Dat is heel interessant. Zeg eens, hebben de adepten veel van uw theosofen op die manier geïnspireerd en gedicteerd?

HPB: Nee, integendeel, slechts enkelingen. Aan zulke activiteiten zijn specifieke voorwaarden verbonden. Een gewetenloze, maar bedreven adept van de Zwarte Broederschap (we noemen hen ‘broeders van de schaduw’ of dugpa’s) heeft met veel minder moeilijkheden te kampen. Omdat zijn daden niet door wetten van spirituele aard worden ingeperkt, zal zo’n dugpa-‘tovenaar’ zonder pardon iemands denkvermogen onder zijn controle brengen en geheel aan zijn macht onderwerpen.

Onze meesters zullen dat nooit doen. Ze hebben niet het recht op de volledige macht over het onsterfelijke ego van een mens, omdat ze anders tot zwarte magie vervallen, en daarom kunnen ze alleen inwerken op de fysieke en psychische aard van een mens en laten zijn vrije wil daarbij geheel intact. Als iemand niet psychisch is afgestemd op de meesters en wordt geholpen door zijn volle vertrouwen in en toewijding aan zijn leraren, zullen laatstgenoemden, als ze hun gedachten op hem of haar overbrengen wanneer niet aan deze voorwaarden is voldaan, grote moeilijkheden ondervinden om door de duistere chaos van de atmosfeer van die persoon heen te dringen. Maar dit is niet de plaats om een onderwerp als dit te behandelen. Het volstaat om te zeggen dat, als zo’n kracht bestaat, er ook intelligenties zijn (belichaamd of niet-belichaamd) die haar leiden, en tevens levende bewuste instrumenten die haar overbrengen en ontvangen. We moeten alleen op onze hoede zijn voor zwarte magie.

Vr.: Maar wat bedoelt u eigenlijk met ‘zwarte magie’?

HPB: Eenvoudig misbruik van paranormale vermogens of van natuurgeheimen; het gebruiken van occulte vermogens voor egoïstische en slechte doeleinden. Een hypnotiseur die zijn vermogen van ‘suggestie’ misbruikt om een proefpersoon tot diefstal of moord te dwingen, zou door ons een zwarte magiër worden genoemd. De bekende ‘verjongingskuur’ van dr. Brown-Sequard uit Parijs, door middel van een walgelijke injectie met dierlijke stoffen in het menselijk bloed – een ontdekking die nu in alle medische vakbladen in Europa wordt besproken – is, als ze op waarheid berust, onbewuste zwarte magie.

Vr.: Maar dat is middeleeuws geloof in hekserij en toverkunst! Zelfs de wet hecht geen geloof meer aan zulke dingen.

HPB: Des te erger voor de wet, want door zo’n gebrek aan onderscheidingsvermogen heeft ze zich meer dan eens aan een gerechtelijke dwaling en een misdrijf schuldig gemaakt. Het is alleen het woord dat u afschrikt door de klank van ‘bijgeloof’ erin. Zou de wet misbruik van hypnotische vermogens, zoals ik die zojuist noemde, niet straffen? In Frankrijk en Duitsland is dat al bestraft; toch zou men verontwaardigd ontkennen een misdrijf te straffen dat duidelijk op tovenarij berust.

Het is niet mogelijk wél te geloven in de uitwerking en echtheid van de vermogens van suggestie van artsen en mesmeristen (of hypnotiseurs), en dan te weigeren geloof te hechten aan dezelfde vermogens wanneer die met kwade bedoelingen worden gebruikt. Doet men dat wel, dan gelooft men in toverkunst. Men kan niet in het goede geloven en tegelijk het kwade ontkennen, echt geld aannemen, maar weigeren te geloven in het bestaan van vals geld. Er kan niets bestaan zonder zijn tegenhanger, en het bewustzijn zou zich geen voorstelling kunnen maken van dag, licht en het goede, als er geen nacht, duisternis of kwaad bestonden als tegenhanger of contrast.

Vr.: Ik heb mensen gekend die overtuigd zijn van dat wat u grote paranormale of magische krachten noemt, maar lachten zodra hekserij en toverkunst zelfs maar ter sprake kwamen.

HPB: Wat bewijst dat? Eenvoudig dat ze niet logisch denken. Des te erger voor hen. Wij, die weten dat er goede en heilige adepten bestaan, geloven evenzeer dat er slechte en onheilige adepten, of dugpa’s, bestaan.

Vr.: Maar als de meesters bestaan, waarom verschijnen ze dan niet aan alle mensen, en weerleggen ze niet voor eens en altijd de vele beschuldigingen die tegen mw. Blavatsky en de Society worden ingebracht?

HPB: Welke beschuldigingen?

Vr.: Dat ze niet bestaan, en dat zij ze heeft verzonnen. Dat het stropoppen zijn, ‘mahatma’s van mousseline en zeepbellen’. Doet dit alles geen afbreuk aan haar reputatie?

HPB: Hoe kan zo’n beschuldiging haar in feite raken? Heeft ze ooit geld verdiend met hun veronderstelde bestaan, had ze er voordeel bij, of kreeg ze er roem door? Mijn antwoord is dat ze alleen beledigingen, laster en geroddel heeft geoogst, wat heel pijnlijk zou zijn geweest als ze niet langgeleden had geleerd volkomen onverschillig te blijven onder zulke valse beschuldigingen. Want waar komt het uiteindelijk op neer? Eigenlijk op een onbedoeld compliment, en als de dwazen die haar beschuldigen niet waren meegesleept door hun blinde haat, zouden ze zich wel twee keer hebben bedacht voordat ze daaraan uiting gaven.

Als men zegt dat ze de meesters heeft verzonnen, komt dat hierop neer: ze moet dan alle filosofie die ooit in de theosofische literatuur is bekendgemaakt, zelf hebben bedacht. Ze moet de schrijfster zijn van de brieven die de basis vormen van Esoteric Buddhism; de enige bedenker van elke stelling die in de Geheime leer voorkomt, een boek dat, als de wereld rechtvaardig was, zou worden erkend als een werk dat veel schakels verschaft die in de wetenschap ontbreken, zoals over zo’n honderd jaar zal worden ontdekt. Door dat te zeggen, geven ze haar eigenlijk de eer veel slimmer te zijn dan de honderden mensen (waaronder heel wat geleerden, en menig wetenschapper) die geloven in wat ze zegt, want ze moet hen dan allemaal om de tuin hebben geleid! Als ze de waarheid spreken, dan moet ze vele mahatma’s in één zijn – zoals een verzameling Chinese poppen die in elkaar passen – want de zogenaamde ‘Mahatma brieven’ vertonen allerlei verschillende stijlen, en zouden volgens haar beschuldigers allemaal door haar zijn geschreven.

Vr.: Dat is precies wat ze zeggen. Maar is het voor haar niet erg pijnlijk om in het openbaar te worden uitgemaakt voor ‘de meest vindingrijke bedriegster van de eeuw, die het verdient om zo in onze herinnering te blijven voortleven’,3 zoals gebeurt in het Rapport van de ‘Society for Psychical Research’?

HPB: Het zou pijnlijk zijn als het waar was, of afkomstig van mensen die niet zo intens materialistisch en bevooroordeeld zijn. Zoals het er nu voor staat, heeft ze persoonlijk alleen minachting voor de hele affaire, terwijl de mahatma’s er eenvoudig om lachen. Het is in feite het grootste compliment dat ze kan krijgen.

Vr.: Maar haar vijanden beweren hun zaak te hebben bewezen.

HPB: Och ja, het is heel eenvoudig zoiets te beweren, als je jezelf tot rechter, jury, en openbare aanklager hebt opgeworpen, zoals ze hebben gedaan. Maar wie gelooft erin, behalve hun directe aanhang en onze vijanden?

Vr.: Maar ze hebben toch een vertegenwoordiger naar India gestuurd om de zaak te onderzoeken, is het niet?

HPB: Dat is waar, en hun slotconclusie berust geheel en al op de ongecontroleerde verklaringen en ongeverifieerde beweringen van die jongeman. Een jurist die zijn verslag heeft doorgenomen vertelde een vriend van mij dat hij in zijn hele loopbaan nog nooit ‘zo’n belachelijk en onhoudbaar document’ had gezien. Het bleek vol te staan met veronderstellingen en ‘werkhypothesen’ die met elkaar in tegenspraak zijn. Moet men deze beschuldiging serieus nemen?

Vr.: Toch heeft ze de Society veel kwaad gedaan. Waarom heeft ze niet ten minste haar goede naam voor een rechtbank van blaam gezuiverd?

HPB: In de eerste plaats omdat het als theosoof haar plicht is geen acht te slaan op alle persoonlijke beledigingen. Ten tweede omdat noch de Society noch mw. Blavatsky geld had om aan zo’n rechtszaak te verspillen. En ten slotte omdat het voor beide belachelijk zou zijn hun beginselen ontrouw te worden wegens een aanval van een kudde domme, oude, Britse rammen, die door een al te dartel lammetje uit Australië ertoe werd gebracht ze op de horens te nemen.

Vr.: Dat is lovenswaardig. Maar denkt u niet dat het de zaak van de theosofie goed zou hebben gedaan als ze dit alles voor eens en altijd overtuigend had weerlegd?

HPB: Misschien. Maar gelooft u dat een Engelse jury of rechter de echtheid van paranormale verschijnselen ooit zou hebben toegegeven, zelfs als ze volkomen onbevooroordeeld waren? En als u bedenkt dat ze al vooringenomen zullen zijn door het schrikbeeld dat ik een ‘Russische spionne’ zou zijn, door de beschuldiging van atheïsme, en alle andere laster die over ons is verspreid, dan moet u toch inzien dat zo’n poging om voor een rechtbank ons gelijk te behalen, volledig zinloos zou zijn! De mensen van de Society for Psychical Research wisten dat heel goed, en hebben laaghartig misbruik gemaakt van hun positie om zich boven ons te plaatsen en zich ten koste van ons eruit te redden.

Vr.: De SPR ontkent het bestaan van mahatma’s nu volledig. Ze zegt dat ze van begin tot eind een sprookje zijn dat mw. Blavatsky zelf heeft verzonnen.

HPB: Wel, ze had minder slimme dingen kunnen bedenken. In elk geval hebben we geen enkel bezwaar tegen die theorie. Ze geeft er nu bijna de voorkeur aan dat men niet in de meesters gelooft. Ze heeft liever dat men denkt dat het enige mahatmaland te vinden is in haar grijze hersenmassa, kortom, dat ze hen heeft opgediept uit haar eigen innerlijk bewustzijn, dan dat hun naam en hun verheven ideaal zo schandelijk worden ontheiligd als nu gebeurt. Eerst protesteerde ze verontwaardigd tegen alle twijfel aan hun bestaan. Nu neemt ze nooit meer de moeite het te bewijzen of te ontkennen. Laat men maar denken wat men wil.

Vr.: Maar deze meesters bestaan toch wél?

HPB: We verzekeren dat ze bestaan. Niettemin helpt dat niet veel. Veel mensen, zelfs enkele theosofen en ex-theosofen, zeggen dat ze nooit enig bewijs voor hun bestaan hebben gekregen. Goed; dan antwoordt mw. Blavatsky met dit alternatief: als ze hen heeft verzonnen, dan heeft ze ook hun filosofie uitgedacht en de praktische kennis die enkelen hebben verworven. En als dat zo is, wat maakt het dan uit of ze wel of niet bestaan, omdat ze zelf wél hier is en haar eigen bestaan toch moeilijk kan worden ontkend? Als de kennis die door hen zou zijn verstrekt, in essentie juist is, en ze wordt door veel mensen met een bovengemiddelde intelligentie als zodanig aanvaard, waarom moet er over die vraag dan zoveel drukte worden gemaakt? Dat ze een bedriegster zou zijn is nooit bewezen, en dat punt zal altijd onbeslist blijven; maar het is een onbetwistbaar feit dat de door de ‘meesters’ verkondigde filosofie, door wie ze ook is bedacht, een van de edelste en heilzaamste is, als ze eenmaal goed wordt begrepen.

Hoewel de lasteraars door de laagste gevoelens worden gedreven – haat, wrok, boosaardigheid, gekwetste ijdelheid, of gefrustreerde eerzucht – schijnen ze zich helemaal niet ervan bewust te zijn dat ze haar verstandelijke vermogens de hoogste eer bewijzen. Zo zij het, als dat de wens is van die arme dwazen. Mw. Blavatsky heeft er werkelijk niets op tegen door haar vijanden te worden voorgesteld als een drievoudig adept, en een ‘mahatma’ op de koop toe. Maar ze heeft er geen zin in om, zoals zij dat ziet, als een kraai met pauwenveren te pronken; daarom voelt ze zich tot op de dag van vandaag verplicht om zich aan de waarheid te houden.

Vr.: Maar als u zulke wijze en goede mannen heeft om de Society te leiden, hoe komt het dan dat er zoveel fouten zijn gemaakt?

HPB: De meesters leiden de Society niet, zelfs niet de stichters; en niemand heeft ooit beweerd dat ze dat wel doen; ze waken er slechts over en beschermen haar. Dat wordt uitvoerig bewezen door het feit dat geen fouten haar hebben kunnen verlammen, en dat geen interne commotie, noch de meest schadelijke aanvallen van buitenaf, haar ten val hebben kunnen brengen. De meesters kijken naar de toekomst, niet naar het heden, en elke fout voegt weer iets toe aan de verzamelde wijsheid voor de toekomst.

Die andere ‘meester’, die de man met de vijf talenten eropuit stuurde, zei hem niet hoe hij die moest verdubbelen, en hij belette de dwaze dienstknecht ook niet zijn ene talent te begraven. Ieder moet door eigen ervaring en verdienste wijsheid verwerven. De christelijke kerken, die aanspraak maken op een veel hogere ‘meester’, de Heilige Geest zelf, hebben zich door de eeuwen heen, en ook nu nog, niet alleen schuldig gemaakt aan ‘fouten’ maar ook aan een reeks bloedige misdaden. Toch zou volgens mij geen enkele christen daarom zijn geloof in die ‘meester’ willen ontkennen, terwijl zijn bestaan veel hypothetischer is dan dat van de mahatma’s, omdat niemand ooit de Heilige Geest heeft gezien. Zijn leiding van de kerk wordt bovendien door hun eigen kerkgeschiedenis duidelijk tegengesproken. Zich vergissen is menselijk. Laten we naar ons onderwerp terugkeren.

Het misbruik van heilige namen en woorden

Vr.: Is dan wat ik heb gehoord, namelijk dat veel van uw theosofische schrijvers beweren dat ze door deze meesters zijn geïnspireerd, of hen hebben gezien en met hen hebben gesproken, niet waar?

HPB: Dat kan al dan niet waar zijn. Hoe moet ik dat weten? De bewijslast berust bij hen. Sommigen van hen, enkelen – in feite heel weinigen – hebben óf duidelijk gelogen óf ze hadden hallucinaties toen ze zich beroemden op zo’n inspiratie; anderen werden werkelijk door grote adepten geïnspireerd. Men kent de boom aan zijn vruchten; en zoals alle theosofen moeten worden beoordeeld naar hun daden en niet naar wat ze schrijven of zeggen, evenzo moeten alle theosofische boeken op hun inhoud worden beoordeeld en niet op grond van het gezag waarop ze misschien aanspraak maken.

Vr.: Maar zou mw. Blavatsky dit ook op haar eigen werken willen toepassen, bijvoorbeeld op De geheime leer?

HPB: Zeker wel; in het voorwoord zegt ze met nadruk dat ze de leringen bekendmaakt die ze van haar meesters heeft ontvangen. Maar ze maakt voor wat ze recent heeft geschreven geen enkele aanspraak op zo’n inspiratie. Wat onze beste theosofen betreft, ze hadden ook in dit geval veel liever gezien dat de namen van de meesters nooit op een of andere manier met onze boeken in verband waren gebracht. Op enkele uitzonderingen na zijn de meeste daarvan niet alleen onvolmaakt, maar beslist onjuist en misleidend.

De namen van twee van de meesters zijn aan grove ontheiliging blootgesteld. Er is bijna geen medium dat niet heeft beweerd ze te hebben gezien. Uit commerciële overwegingen beweert tegenwoordig elke onzin verkopende vereniging te worden geleid en bestuurd door ‘meesters’, die vaak geacht worden veel hoger te staan dan de onze! De wandaden van hen die deze aanspraken maakten zijn talrijk en ernstig, want ze werden ingegeven door winstbejag, ijdelheid, of onverantwoordelijk mediumschap. Veel mensen zijn van hun geld beroofd door zulke verenigingen, die de geheimen van macht, kennis, en spirituele waarheid voor waardeloos goud te koop aanbieden.

Het ergste is dat de heilige naam van het occultisme en de heilige namen van de verheven beschermers daarvan door het slijk zijn gehaald, en zijn besmeurd door er lage motieven en immorele praktijken mee in verband te brengen. Duizenden mensen zijn van het pad van waarheid en licht afgehouden doordat zulke zwendel en bedrog dit onderwerp een slechte naam bezorgde en in diskrediet bracht. Ik zeg nogmaals dat iedere oprechte theosoof het nu uit de grond van zijn hart betreurt dat deze heilige namen en zaken ooit openlijk zijn genoemd, en dat hij niets liever had gewild dan dat ze binnen een kleine kring van vertrouwde en toegewijde vrienden waren geheimgehouden.

Vr.: De namen worden tegenwoordig inderdaad vaak genoemd, en ik herinner me niet dat ik over personen zoals de ‘meesters’ eerder iets heb gehoord.

HPB: Dat is zo; en als we naar het wijze beginsel van stilzwijgen hadden gehandeld, in plaats van alles bekend te maken en te publiceren wat we wisten en hoorden, dan zou zo’n ontwijding nooit hebben plaatsgevonden.

Nog maar 14 jaar geleden, vóór de stichting van de Theosophical Society, werd er alleen over ‘geesten’ gesproken. Ze waren overal, op ieders lippen; en niemand dacht er ook maar in de verste verte aan over levende ‘adepten’, ‘mahatma’s’, of ‘meesters’ te spreken. Men hoorde de term rozenkruisers zelfs nauwelijks, en het bestaan van zoiets als ‘occultisme’ werd slechts door weinig mensen vermoed. Nu is dat allemaal veranderd.

Wij theosofen waren helaas de eersten die over deze zaken spraken en bekendmaakten dat er in het Oosten ‘adepten’ en ‘meesters’ en occulte kennis bestaan. Inmiddels zijn deze namen gemeengoed geworden. We dragen nu het karma, de gevolgen van de daaruit voortvloeiende ontwijding van heilige namen en zaken. Alles wat u over die dingen in de huidige literatuur aantreft – en dat is heel wat – kan worden teruggevoerd tot de impuls die de Theosophical Society en haar stichters in die richting hebben gegeven. Tot op de dag van vandaag profiteren onze vijanden van onze fout.

Het laatst verschenen boek dat zich tegen onze leringen keert, zou zijn geschreven door iemand die al 20 jaar een adept is. Dat is een duidelijke leugen. We kennen de man die het heeft geschreven en degenen die het hebben geïnspireerd (hij is zelf namelijk te onwetend om zoiets te schrijven). Deze ‘inspiratoren’ zijn levende mensen met een wraakzucht en gewetenloosheid die evenredig zijn aan hun verstandelijke vermogens. Er zijn verschillende van die pseudo-adepten, niet slechts één. De cyclus van ‘adepten’ die als mokers worden gebruikt om de theosofische hoofden in te slaan, begon 12 jaar geleden met ‘Louis’ uit Art Magic en Ghost Land van Emma Hardinge Britten, en eindigt nu met de ‘adept’ en ‘auteur’ van The Light of Egypt, een werk dat door spiritisten tegen de theosofie en haar leringen is geschreven.

Het heeft geen zin te treuren over wat er is gebeurd, en we kunnen ons slechts erbij neerleggen, in de hoop dat onze loslippigheid het voor anderen misschien wat gemakkelijker heeft gemaakt de weg te vinden naar deze meesters, van wie de namen nu overal worden misbruikt, en die als dekmantel worden gebruikt voor zoveel onrecht dat al is gepleegd.

Vr.: U beschouwt ‘Louis’ dus niet als een adept?

HPB: We veroordelen niemand, en laten die edele taak over aan onze vijanden. Misschien kent de spiritistische schrijfster van Art Magic, etc. al dan niet zo’n adept, dat is haar zaak – en door dit zo te zeggen, zeg ik heel wat minder dan wat die dame de laatste jaren over ons en de theosofie heeft gezegd en geschreven. Maar wanneer een zogenaamde ‘adept’ in een plechtig mystiek visioen in Greenwich, Engeland, geesten denkt te zien door Lord Rosse’s telescoop, die in Parsonstown, Ierland, is gebouwd en nooit ergens anders heeft gestaan,4 dan mag ik me toch wel verbazen over de onwetendheid van die ‘adept’ over onderwerpen uit de wetenschap. Dat overtreft alle vergissingen en blunders die soms door de chela’s van onze leraren zijn begaan! En die ‘adept’ wordt nu gebruikt om de leringen van onze meesters af te breken!

Vr.: Ik begrijp heel goed hoe u over deze zaak denkt, en vind dat niet meer dan natuurlijk. Na alles wat u heeft gezegd en uitgelegd is er nog één onderwerp waarover ik u graag een paar vragen wil stellen.

HPB: Als ik ze kan beantwoorden, dan zal ik dat doen. Wat is het?

Noten

  1. Noot vert.: ‘the Identical’ is de naam van een magische haar op het hoofd van Shagpat in George Merediths roman The Shaving of Shagpat.
  2. Bijvoorbeeld prof. Bernheim en dr. C. Lloyd Tuckey in Engeland, de professoren Beaunis en Liégeois in Nancy, Delboeuf in Luik, Burot en Bourru in Rochefort, Fontain en Sigard in Bordeaux, Forel in Zürich, en de artsen Despine in Marseille, Van Renterghem en Van Eeden in Amsterdam, Wetterstrand in Stockholm, Schrenck-Notzing in Leipzig en vele andere vooraanstaande artsen en schrijvers.
  3. Noot vert.: vgl. Vernon Harrison, H.P. Blavatsky en de SPR; een onderzoek van het Hodgson Rapport uit 1885, TUPA, 1998, blz. 4.
  4. Zie Ghost Land, 1876, deel 1, blz. 133ev.

Sleutel tot de theosofie, blz. 230-42

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag