Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

13. Misvattingen over de Theosophical Society

Theosofie en ascese

Vr.: Ik heb horen zeggen dat uw regels aan alle leden voorschrijven dat ze vegetariër en ongehuwd moeten zijn, en een streng ascetisch leven moeten leiden; maar tot dusver heeft u daarover niets gezegd. Kunt u me eens en voor altijd zeggen wat hiervan waar is?

HPB: De waarheid is dat onze regels zoiets helemaal niet voorschrijven. De Theosophical Society verwacht van geen enkel lid, laat staan dat ze dat eist, dat hij of zij in welk opzicht dan ook een asceet wordt, maar wel – als u dat ascese noemt – dat hij moet proberen andere mensen te helpen en in zijn eigen leven onbaatzuchtig te zijn.

Vr.: Maar toch zijn veel van uw leden strenge vegetariërs, en komen openlijk ervoor uit dat ze van plan zijn ongehuwd te blijven. Dit is ook vaak het geval bij hen die in het werk van uw Society een belangrijke rol spelen.

HPB: Dat is niet meer dan logisch, omdat de meesten van onze serieuze werkers lid zijn van de innerlijke sectie van de Society, waarover ik u al eerder heb verteld.

Vr.: O! U eist dus wel het beoefenen van ascese in die innerlijke sectie?

HPB: Nee, zelfs daar eisen we dat niet en schrijven het ook niet voor; maar ik kan beter toelichten wat onze opvattingen over ascese in het algemeen zijn, en dan zult u de rol van het vegetarisme, enz., begrijpen.

Vr.: Graag, ga verder.

HPB: Zoals ik u al heb verteld, willen de meeste mensen die de theosofie serieus bestuderen en actieve medewerkers in onze Society worden, méér dan alleen een theoretische studie maken van de waarheden die we verkondigen. Ze willen de waarheid leren kennen door eigen rechtstreekse persoonlijke ervaring, en het occultisme bestuderen met het doel de wijsheid en kracht te verwerven die ze denken nodig te hebben om anderen daadwerkelijk en oordeelkundig, in plaats van blindelings en op goed geluk, te helpen. Daarom sluiten ze zich vroeg of laat bij de innerlijke sectie aan.

Vr.: Maar u zei toch dat zelfs in die innerlijke sectie ‘ascetische praktijken’ niet verplicht zijn?

HPB: Dat is ook zo, maar het eerste wat de leden daar leren is een juist begrip van de relatie tussen het lichaam, of het fysieke omhulsel, en de innerlijke, werkelijke mens. Het verband en de onderlinge wisselwerking tussen deze twee aspecten van de menselijke natuur worden toegelicht en aan hen duidelijk gemaakt, zodat ze al snel worden doordrongen van het feit dat de innerlijke mens veel belangrijker is dan de uiterlijke vorm of het lichaam. Er wordt hun geleerd dat blind, onverstandig ascetisme eenvoudig dwaasheid is; dat een gedrag zoals dat van de heilige Labre, over wie ik het eerder heb gehad, of dat van de Indiase fakirs en de jungle-asceten, die hun lichaam op de wreedste en afschuwelijkste manier kastijden met snij- en brandwonden, niet meer is dan zelfkwelling voor egoïstische doelstellingen, d.w.z. om wilskracht te ontwikkelen, maar dat het volkomen nutteloos is om een werkelijk spirituele, of theosofische, ontwikkeling te bevorderen.

Vr.: Ik begrijp dat u dus alleen morele ascese noodzakelijk acht. Een middel tot een doel, en dat doel is het volmaakte evenwicht van de innerlijke natuur van de mens, en het verkrijgen van volledige beheersing over het lichaam met al zijn begeerten en verlangens?

HPB: Precies. Maar die middelen moeten verstandig en wijs worden gebruikt, niet blindelings en dwaas; zoals een atleet die zich traint en voorbereidt op een grote wedstrijd, niet zoals een vrek die om zijn zucht naar goud te kunnen bevredigen zich laat verhongeren tot hij ziek wordt.

Vr.: Ik begrijp nu wat u bedoelt, maar laten we eens kijken hoe u die gedachte in de praktijk toepast. Hoe denkt u bijvoorbeeld over het vegetarisme?

HPB: Een van de grote Duitse geleerden heeft aangetoond dat elk soort dierlijk weefsel, hoe u het ook bereidt, nog bepaalde duidelijke kenmerken behoudt van het dier waartoe het heeft behoord, en dat die eigenschappen kunnen worden herkend. Afgezien daarvan kan iedereen proeven wat voor vlees hij eet. We gaan een stapje verder, en bewijzen dat wanneer het vlees van een dier door de mens als voedsel in zich wordt opgenomen, het sommige van de eigenschappen van het dier waarvan het afkomstig is fysiologisch op hem overbrengt. Bovendien onderwijst de occulte wetenschap, en toont dit voor haar onderzoekers op zichtbare wijze aan, dat deze ‘vergrovende’ of ‘verdierlijkende’ uitwerking op de mens het grootst is bij vlees van de grotere dieren, minder bij vogels, nog minder bij vis en andere koudbloedige dieren en het minst wanneer hij alleen plantaardig voedsel eet.

Vr.: Kan hij dan het best helemaal niet eten?

HPB: Als hij kon leven zonder te eten, dan zou dat natuurlijk zo zijn. Maar zoals de zaken er nu voor staan moet hij eten om in leven te blijven, en daarom raden we serieuze onderzoekers aan voedsel te eten dat hun hersenen en lichaam het minst belemmert en belast, en dat de ontwikkeling van hun intuïtie, hun innerlijke vermogens en krachten zo weinig mogelijk hindert en vertraagt.

Vr.: U neemt dus niet alle argumenten aan die vegetariërs gewoonlijk naar voren brengen?

HPB: Zeker niet. Sommige argumenten zijn erg zwak, en vaak gebaseerd op veronderstellingen die volkomen onjuist zijn. Maar aan de andere kant is veel van wat ze zeggen volkomen juist. We geloven bijvoorbeeld dat veel ziekten, en vooral de grote vatbaarheid voor ziekten, die zo kenmerkend voor onze tijd is, grotendeels moet worden toegeschreven aan het eten van vlees, vooral vlees uit blik. Maar het zou te veel tijd vergen grondig op het onderwerp ‘vegetarisme’, en de voordelen daarvan, in te gaan; ga dus liever over op een ander onderwerp.

Vr.: Nog één vraag. Wat moeten de leden van de innerlijke sectie, wat hun voeding betreft, doen als ze ziek zijn?

HPB: Ze moeten natuurlijk het meest praktische advies opvolgen dat ze kunnen krijgen. Is het u nog niet duidelijk geworden dat we in dit opzicht nooit vaste regels voorschrijven? Bedenk voor eens en altijd dat we bij al zulke zaken een redelijk en nooit een fanatiek standpunt innemen. Als iemand door ziekte of langdurige gewoonte niet zonder vlees kan, laat hij dat dan vooral eten. Het is geen misdaad; het zal alleen zijn vooruitgang wat vertragen; per slot van rekening zijn de zuiver lichamelijke werkingen en functies veel minder belangrijk dan wat iemand denkt en voelt, welke verlangens hij koestert, wortel laat schieten en voedt.

Vr.: Wat het gebruik van wijn en sterke drank betreft, neem ik aan dat u de mensen niet aanraadt die te drinken.

HPB: Die zijn slechter voor zijn morele en spirituele groei dan vlees; want alcohol in al zijn vormen heeft een directe, duidelijke, en heel schadelijke invloed op de psychische toestand van een mens. Het drinken van wijn en sterke drank is maar weinig minder schadelijk voor de ontwikkeling van de innerlijke vermogens dan het regelmatig gebruik van hasj, opium, en soortgelijke drugs.

Theosofie en het huwelijk

Vr.: Nu een andere vraag; moet een mens trouwen of ongehuwd blijven?

HPB: Dat hangt ervan af wat voor persoon u bedoelt. Als u doelt op iemand die in de wereld wil leven, die, al is hij een goede, oprechte theosoof en een enthousiaste werker voor onze zaak, nog banden en verlangens heeft die hem aan de wereld binden – kortom die niet het gevoel heeft dat hij het wereldse leven definitief achter zich heeft gelaten en alleen nog maar naar waarheid verlangt om anderen te kunnen helpen – dan zeg ik dat er voor zo iemand geen reden is waarom hij niet zou trouwen, als hij het risico wil nemen van die loterij waarin zoveel meer nieten dan prijzen zijn. U denkt toch niet dat we zo dwaas en fanatiek zijn dat we ons volledig tegen het huwelijk keren? Integendeel, het huwelijk is, afgezien van enkele uitzonderlijke gevallen van praktisch occultisme, het enige middel tegen immoreel gedrag.

Vr.: Maar waarom kan men die kennis en kracht niet verwerven als men getrouwd is?

HPB: Geachte heer, ik kan met u niet in fysiologische details treden; maar ik kan u wel een duidelijk en volgens mij overtuigend antwoord geven dat de morele redenen verklaart die we ervoor hebben. Kan iemand twee meesters dienen? Nee! Dan is het voor hem even onmogelijk zijn aandacht te verdelen tussen de beoefening van het occultisme en een echtgenote. Probeert hij dat wel, dan zal hij ongetwijfeld op geen van beide terreinen succes hebben; en bedenk dat de studie van het praktisch occultisme voor iemand veel te moeilijk en te gevaarlijk is, tenzij hij doodserieus is en bereid is alles op te offeren, zichzelf in de eerste plaats, om zijn doel te bereiken. Maar dit is niet van toepassing op de leden van onze innerlijke sectie. Ik doel alleen op hen die vastbesloten zijn dat pad van leerlingschap te betreden dat naar het hoogste doel leidt. De meesten van hen, zo niet allen, die tot onze innerlijke sectie toetreden, zijn maar beginnelingen die zich in dit leven voorbereiden om dat pad in toekomstige levens werkelijk te betreden.

Theosofie en onderwijs

Vr.: Het grote leed en de ellendige omstandigheden die vooral in onze grote steden voorkomen, vormen een van uw beste argumenten die wijzen op het tekortschieten van de bestaande vormen van religie in het Westen, en tot op zekere hoogte ook van de materialistische filosofie die nu zo populair is, maar die u als een troosteloze gruwel schijnt te zien. Maar u moet toch toegeven dat er veel is en wordt gedaan om deze toestand te verbeteren, door uitbreiding van het onderwijs en verspreiding van kennis.

HPB: De toekomstige generaties zullen u echt niet dankbaar zijn voor die ‘verspreiding van kennis’ en uw huidige onderwijs zal niet veel goeds uitrichten voor het arme, hongerende volk.

Vr.: O! maar u moet ons de tijd geven. We zijn nog maar een paar jaar geleden begonnen met het onderwijs voor het gewone volk.

HPB: En wat heeft uw christelijke religie dan sinds de 15de eeuw gedaan, als u toegeeft dat men nu pas probeert het volk te onderwijzen – nota bene het werk dat christenen, d.w.z. een kerk en volk die Christus willen navolgen, bij uitstek zouden moeten doen?

Vr.: Goed, u kunt daar wel gelijk in hebben; maar nu . . .

HPB: Laten we het onderwerp ‘onderwijs’ vanuit een ruim standpunt bekijken, en dan zal ik aantonen dat u met veel van uw verbeteringen, waar u zo prat op gaat, meer kwaad dan goed doet. Hoewel het nut van de scholen voor arme kinderen lang niet is wat het zou moeten zijn, bieden ze een betere omgeving dan de armoedige omstandigheden waaronder ze door uw moderne maatschappij gedoemd zijn te leven. Maar het bijbrengen van wat praktische theosofie zou die arme lijdende mensen in hun leven 100 keer zoveel helpen als al dat inprenten van (nutteloze) kennis.

Vr.: Maar toch . . .

HPB: Laat me dit alstublieft afmaken. U heeft een onderwerp aangesneden dat ons theosofen na aan het hart ligt, en ik wil het graag uitleggen. Ik ben het er helemaal mee eens dat het voor een klein kind, dat in de sloppen wordt grootgebracht waar het alleen de goot als speelterrein heeft en voortdurend met ruwe taal en ruw gedrag te maken heeft, een groot voordeel is als het elke dag in een lichte en schone klas wordt geplaatst met platen aan de muur en vaak met bloemen opgevrolijkt. Daar wordt het geleerd schoon, vriendelijk, en ordelijk te zijn; het leert er zingen en spelen; er is speelgoed dat zijn intelligentie stimuleert; het leert allerlei handvaardigheden; er wordt met een glimlach in plaats van met afkeuring tegen hem gesproken; het wordt vriendelijk terechtgewezen of overtuigd, in plaats van uitgescholden. Dit alles maakt de kinderen menselijker, stimuleert hun hersenen, en maakt ze ontvankelijk voor spirituele en morele invloeden. De scholen zijn niet allemaal wat ze zouden kunnen zijn en wat ze moeten zijn, maar vergeleken bij hun ouderlijk huis zijn ze een paradijs, en langzaamaan ondergaat dat huis de invloed ervan. Maar al geldt dit voor veel volksscholen, toch verdient uw stelsel de scherpste afkeuring.

Vr.: Zo zij het; gaat u verder.

HPB: Wat is het werkelijke doel van het moderne onderwijs? Is het de ontwikkeling van het verstand in de goede richting; de misdeelde en ongelukkige mensen te leren de last van het leven (hun door karma toebedeeld) moedig te dragen en hun wil sterker te maken; hun naastenliefde en het gevoel van onderlinge afhankelijkheid en broederschap bij te brengen; en op deze manier het karakter te trainen en te vormen voor de praktijk van het leven? Niets daarvan. En toch is dit ontegenzeglijk het doel van elk echt onderwijs. Niemand ontkent dat; al uw onderwijsdeskundigen geven dit toe, en hebben de mond vol van dit onderwerp. Maar wat is het praktische resultaat van hun werk? Iedere schooljongen, ja heel de jongere generatie van onderwijzers zal antwoorden: ‘Het doel van het moderne onderwijs is slagen voor examens’ – een stelsel dat geen gezonde rivaliteit bevordert, maar dat jaloezie, afgunst, en bijna haat kweekt onder de jongeren, en dat ze traint voor een leven van wreed egoïsme en de strijd om eer en salaris in plaats van het aankweken van welwillendheid.

Vr.: Ik moet erkennen dat u hierin gelijk heeft.

HPB: En wat betekenen die examens – de schrik van de huidige jeugd? Ze zijn niet meer dan een manier van classificeren die de resultaten van uw onderwijs in kaart brengt. Met andere woorden, ze zijn de praktische toepassing van de moderne wetenschappelijke methode om de menselijke soort naar verstandelijk begrip in te delen.

De ‘wetenschap’ onderwijst dat het verstand een gevolg is van de mechanische wisselwerking van de hersenstof; het is daarom niet meer dan logisch dat het moderne onderwijs vrijwel geheel mechanisch is – een soort automaat voor het produceren van intellect per kilo. Men hoeft slechts weinig ervaring met examens te hebben om te zien dat het onderwijs dat ze opleveren eenvoudig neerkomt op het trainen van het fysieke geheugen, en vroeg of laat zullen al uw scholen tot dat peil afzakken. Een echte, gezonde ontwikkeling van het vermogen om na te denken en logisch te redeneren is eenvoudig onmogelijk, omdat alles moet worden beoordeeld aan de hand van de resultaten van de vergelijkende examens.

Nogmaals, een schoolopleiding is van het grootste belang voor de karaktervorming, vooral in morele zin. Uw huidige stelsel is van begin tot eind gebaseerd op zogenaamd wetenschappelijke ontdekkingen: ‘de strijd om het bestaan’ en ‘het overleven van de best aangepaste’. Iedereen wordt dit in de jeugdjaren ingeprent door voorbeelden en ervaringen uit de praktijk, en ook door rechtstreeks onderricht, totdat het onmogelijk is de gedachte kwijt te raken dat het ‘zelf’, het lagere, persoonlijke, dierlijke zelf, het enige doel in het leven is. Hier ligt de bron van alle latere ellende, misdaad, en harteloos egoïsme, en u erkent dit evengoed als ik. Egoïsme is voor de mensheid de grootste vloek en de vruchtbare bron van alle kwaad en alle misdaad in dit leven; en uw scholen vormen de kweekplaatsen voor dat egoïsme.

Vr.: In zijn algemeenheid formuleert u dat allemaal heel knap, maar ik wil graag enkele feiten, en ik wil ook horen hoe dat allemaal kan worden verbeterd.

HPB: Goed; ik zal proberen u tevreden te stellen. Er bestaan [in Engeland] drie soorten onderwijsinstellingen: volksscholen, scholen voor de middenstand, en scholen voor de hogere standen, uiteenlopend van uiterst commercieel tot idealistisch-klassiek, met vele variaties en combinaties. Praktisch-commerciële overwegingen brengen het moderne schooltype voort, en het oude orthodox-klassieke ziet men zelfs tot in volksscholen terug.

We zien nu duidelijk dat het wetenschappelijke en materieel-commerciële het oude orthodoxe en klassieke verdringen. De reden daarvoor is niet ver te zoeken. De doelstellingen van deze tak van onderwijs zijn tenslotte guldens, kwartjes en dubbeltjes, het hoogste goed van de 19de eeuw. Op deze manier wordt alle energie die door de hersenmoleculen van haar aanhangers wordt voortgebracht, op één punt gericht, en vormt zo in zekere zin een georganiseerd leger van onderlegde en ondernemende intellecten van de getrainde minderheid tegenover het onwetende en eenvoudige volk dat gedoemd is te worden uitgezogen, uitgebuit en onderdrukt door hun in intellectueel opzicht sterkere broeders. Zo’n training is niet alleen ontheosofisch, ze is eenvoudig onchristelijk. Gevolg: het directe resultaat van deze tak van onderwijs is dat de markt wordt overstroomd met geldmakende machines, met harteloze, egoïstische mensen – beesten – die met de grootste zorg zijn afgericht om hun medemensen uit te zuigen en misbruik te maken van de onwetendheid van hun zwakkere broeders!

Vr.: Maar u kunt dit toch in ieder geval niet van onze beste scholen voor de hogere standen beweren?

HPB: Niet echt, dat is zo. Maar hoewel de vorm verschilt, is de geest die er heerst dezelfde: ontheosofisch en onchristelijk, of Eton en Harrow nu natuurwetenschappers afleveren of geestelijken en theologen.

Vr.: Maar u wilt Eton en Harrow toch niet ‘commercieel’ noemen?

HPB: Nee. Natuurlijk wordt het klassieke stelsel bovenal gerespecteerd, en levert het tegenwoordig ook wel wat goeds op. Het blijft nog steeds het meest geliefde stelsel op onze beste kostscholen, waar men niet alleen een intellectuele, maar ook een maatschappijgerichte opleiding kan krijgen. Daarom is het van het grootste belang dat de ongeïnteresseerde zonen van aristocratische en welgestelde ouders naar zulke scholen gaan om er andere jongeren van adel en uit de rijke klasse te ontmoeten. Maar zelfs voor de toelating heerst helaas een enorme concurrentie, want de rijke klasse wordt groter, en arme, maar intelligente jongens proberen met een flinke studiebeurs op die scholen en vandaar op de universiteiten te komen.

Vr.: Als dat zo is, moeten de rijkere ‘sukkels’ dan niet nog harder werken dan hun armere medestudenten?

HPB: Dat is zo. Maar vreemd genoeg brengen de trouwe aanhangers van de leer van het ‘overleven van de best aangepaste’ hun geloof niet in praktijk, want hun hele streven is erop gericht de best aangepaste door de van nature onaangepaste te laten verdringen. Zo lokken ze door omkoping met grote geldbedragen de beste leraren weg bij hun beste leerlingen, om hun van nature ongeschikte nageslacht in beroepen te manoeuvreren waar op die manier onnodig veel mensen voor zijn.

Vr.: En waaraan schrijft u dat allemaal toe?

HPB: Dit alles is een gevolg van het verderfelijke stelsel dat producten aflevert op bestelling, zonder te letten op de natuurlijke neigingen of aanleg van de jongeren. Het arme kandidaatje voor dit progressieve leerparadijs komt vrijwel regelrecht van de kleuterschool in de tredmolen van een voorbereidende school voor herenzoontjes. Hier wordt hij onmiddellijk aangepakt door het personeel van de materialistisch-intellectuele fabriek en volgepropt met Latijnse, Franse, en Griekse verbuigingen, jaartallen en tabellen, zodat zijn natuurlijke aanleg, als hij die heeft, er snel wordt uitgeperst door de walsen van wat Carlyle terecht ‘lege woorden’ noemde.

Vr.: Maar er wordt hem toch nog wel wat anders dan ‘lege woorden’ geleerd, en veel wat hem rechtstreeks kan brengen tot de theosofie, zo niet helemaal tot de Theosophical Society?

HPB: Niet veel. Hij leert namelijk alleen voldoende over de geschiedenis van zijn eigen land, en dat geeft hem een stalen harnas van vooroordeel tegenover alle andere volkeren. Zo wordt hij ondergedompeld in de modderpoel van nationale haat en bloeddorst uit de geschiedenisboeken, en dat zou u toch geen theosofie willen noemen?

Vr.: Wat zijn uw verdere bezwaren?

HPB: Daarnaast krijgt hij nog wat oppervlakkige kennis van geselecteerde, zogenaamd bijbelse feiten, en wanneer die worden bestudeerd wordt het verstand volledig uitgeschakeld. Het is alleen maar een oefening van het geheugen, en de leraar licht alleen de omstandigheden toe, maar verklaart niet hoe deze zijn ontstaan.

Vr.: Ja; maar ik heb gehoord dat u blij bent dat het aantal agnostici en atheïsten in onze tijd steeds groter wordt. Het lijkt er dus op dat zelfs mensen die zijn opgeleid in het stelsel dat u zo hartgrondig afkeurt, toch zelfstandig leren denken en redeneren.

HPB: Ja; maar dat komt eerder door een gezonde reactie op dat stelsel dan door het stelsel zelf. We geven in onze Society verreweg de voorkeur aan agnostici en zelfs aan echte atheïsten boven religieuze fanatici, uit welke hoek ook. Het denken van een agnosticus staat altijd open voor de waarheid; maar een fanaticus wordt door de waarheid verblind zoals een uil door de zon. De beste – d.w.z. de meest waarheidlievende en eerlijke – van onze leden waren en zijn agnostici en atheïsten (d.w.z. zij die niet in een persoonlijke God geloven). Maar er zijn geen vrijdenkende jongens en meisjes, en in het algemeen zal het onderwijs uit onze jeugd haar sporen achterlaten in de vorm van een verkrampt en verwrongen denken. Een goed en gezond onderwijsstelsel zou een krachtige en vrije geest moeten kweken, getraind in strikt logisch en nauwkeurig denken, en niet in blind geloof. Hoe kunt u ooit goede resultaten verwachten, wanneer u het logisch denken van uw kinderen verwringt door zondags van hen te eisen dat ze in de wonderen van de Bijbel geloven en hun de zes andere dagen van de week te leren dat zulke dingen wetenschappelijk onmogelijk zijn?

Vr.: Wat zou u dan willen?

HPB: Als we geld hadden, zouden we scholen oprichten die wat anders zouden opleveren dan toekomstige hongerlijders die kunnen lezen en schrijven. Aan kinderen moet bovenal zelfvertrouwen worden geleerd, liefde voor alle mensen, altruïsme, onderlinge verdraagzaamheid, en in de eerste plaats dat ze zelfstandig en logisch gaan denken. We zouden het zuiver mechanische geheugenwerk tot een volstrekt minimum reduceren, en die tijd besteden aan de ontwikkeling en training van de innerlijke zintuigen, vermogens en latente kwaliteiten. We zouden ernaar streven ieder kind als uniek te behandelen, en het zó opvoeden dat zijn vermogens zich op de meest harmonische en evenwichtige manier ontplooien, zodat zijn talenten zich volledig en natuurlijk ontwikkelen. We zouden ons richten op het vormen van vrije mensen, verstandelijk vrij, moreel vrij, in alle opzichten onbevooroordeeld, en bovenal onbaatzuchtig. En we geloven dat veel hiervan, zo niet alles, zou kunnen worden bereikt door goed en echt theosofisch onderwijs.

Waarom is er zoveel vooroordeel tegen de TS?

Vr.: Als de theosofie ook maar de helft is van wat u zegt, waarom is men haar dan zo vijandig gezind? Dat lijkt me het grootste probleem.

HPB: Dat is inderdaad zo; maar vergeet niet hoeveel krachtige tegenstand we hebben opgeroepen sinds de vorming van onze Society. Als de theosofische beweging een van die talrijke moderne rages was, die uiteindelijk even ongevaarlijk als kortstondig zijn, dan zou er alleen maar om worden gelachen – zoals sommigen doen die nog steeds haar werkelijke betekenis niet begrijpen – en zou ze met rust worden gelaten. Maar dat is ze helemaal niet.

In feite is de theosofie de meest serieuze beweging van deze tijd; bovendien vormt ze een grote bedreiging voor veel traditionele vormen van bedrog, vooroordelen, en maatschappelijke kwalen van deze tijd – kwalen die het de upper ten en hun na-apers en vleiers, de tientallen welgestelden van de middenklasse, mogelijk maken zich vet te mesten en gelukkig te zijn, terwijl miljoenen armen door hen worden verpletterd en doodgehongerd. Denk daar eens aan, en dan zult u gemakkelijk de reden begrijpen van de meedogenloze vervolging door die anderen die, omdat ze opmerkzamer en scherpzinniger zijn, de ware aard van de theosofie inzien en er daarom bang voor zijn.

Vr.: Wilt u zeggen dat enkele mensen, omdat ze hebben begrepen waar theosofie toe leidt, proberen de beweging te vernietigen? Maar als theosofie alleen tot het goede leidt, dan wilt u tegen die enkelingen toch zeker niet zo’n zware beschuldiging van gemene harteloosheid en bedrog uiten?

HPB: Integendeel, dat wil ik wel. Ik noem de vijanden die we in de eerste negen of tien jaar van het bestaan van de Society moesten bestrijden, niet machtig of ‘gevaarlijk’; maar alleen degenen die de laatste drie of vier jaar tegen ons zijn opgestaan. En ze spreken, schrijven, en prediken niet tegen de theosofie, maar werken in stilte en door middel van de dwazen die als hun zichtbare marionetten optreden. Al zijn die dan voor de meeste leden van onze Society onzichtbaar, bij de echte ‘stichters’ en beschermers van onze Society zijn ze goed bekend. Maar ze moeten om bepaalde redenen op dit moment ongenoemd blijven.

Vr.: En zijn die aan velen van u bekend, of alleen aan u?

HPB: Ik heb nooit gezegd dat ik ze ken. Misschien ken ik ze, misschien niet – maar ik weet wel dat ze bestaan, en dat is voldoende; en ik daag hen uit alles uit de kast te halen. Ze kunnen groot onheil en verwarring stichten in onze gelederen, vooral onder de twijfelaars en bij hen die alleen naar de uiterlijke schijn kunnen oordelen, maar de Society zullen ze niet vernietigen, wat ze ook doen. Afgezien van deze werkelijk gevaarlijke vijanden – hoewel alleen ‘gevaarlijk’ voor die theosofen die deze naam niet waard zijn, en van wie de plaats eerder buiten dan binnen de TS is – is het aantal van onze tegenstanders behoorlijk groot.

Vr.: Kunt u die dan wel noemen, als u niet over de anderen wilt spreken?

HPB: Natuurlijk kan ik dat. We moeten strijden tegen (1) de haat van de spiritisten, Amerikaanse, Engelse, en Franse; (2) de voortdurende tegenwerking van de geestelijkheid van alle kerken; (3) vooral de meedogenloze haat van en vervolging door de zendelingen en missionarissen in India; (4) wat leidde tot de beruchte en schandelijke aanval op onze Theosophical Society door de Society for Psychical Research,1 een aanval die werd uitgelokt door een echte samenzwering, op touw gezet door de zendelingen en missionarissen in India. Tot slot moeten we rekening houden met het vertrek van verschillende vooraanstaande (?) leden, om redenen die ik al heb uiteengezet; en ze hebben allemaal hun uiterste best gedaan om het vooroordeel tegen ons te vergroten.

Vr.: Kunt u me daarover wat meer details geven, zodat ik weet wat ik moet antwoorden als me daarover iets wordt gevraagd – kortom een beknopte geschiedenis van de Society; en waarom de wereld dat allemaal gelooft?

HPB: Dit is eenvoudig te verklaren. De meeste buitenstaanders wisten helemaal niets over de Society zelf, over haar doelstellingen of welke opvattingen ze verdedigt. Vanaf het begin heeft de wereld in theosofie niets anders dan bepaalde verbazingwekkende verschijnselen gezien, waarin twee derde van de mensen die geen spiritist zijn niet gelooft. Al snel werd de Society beschouwd als een groep die beweerde over ‘wonderbaarlijke’ vermogens te beschikken.

De wereld heeft nooit beseft dat de Society juist leerde om volstrekt niet in wonderen te geloven, of zelfs in de mogelijkheid daarvan; dat er in de Society maar enkele mensen waren die zulke paranormale vermogens bezaten en slechts enkelingen daarvoor belangstelling hadden. Men heeft ook niet begrepen dat de verschijnselen nooit in het openbaar werden teweeggebracht, maar alleen in besloten kring voor vrienden, en alleen als bijzaak om door rechtstreekse demonstratie aan te tonen dat dit ook kan zonder donkere kamers, geesten, mediums, of de andere gebruikelijke middelen.

Het is jammer dat die misvatting in hoge mate werd versterkt en aangedikt door het eerste boek over dit onderwerp dat in Europa grote aandacht trok: The Occult World van Sinnett. Al heeft dit boek veel betekend voor de bekendheid van de Society, het heeft in nog hogere mate haar ongelukkige hoofdrolspelers laster en bespotting gebracht en ze in een verkeerd daglicht gesteld. Daarvoor was de schrijver van The Occult World meer dan genoeg gewaarschuwd, maar hij heeft geen aandacht besteed aan de voorspelling – want dat was het, al was die half versluierd.

Vr.: Waarom en sinds wanneer haten de spiritisten u?

HPB: Vanaf de eerste dag van het bestaan van de Society. Zodra het feit bekend werd dat de TS als organisatie niet in contact met de geesten van de doden geloofde, maar de meeste zogenaamde ‘geesten’ beschouwde als astrale weerspiegelingen van overleden personen, als schillen, enz., zijn de spiritisten ons enorm gaan haten, vooral de stichters. In alle Amerikaanse spiritistische bladen kwam die haat tot uitdrukking in alle mogelijke soorten laster, harteloze persoonlijke opmerkingen, en in belachelijke verkeerde voorstellingen van de theosofische leringen.

Jarenlang zijn we vervolgd, aangeklaagd, en uitgescholden. Dat is in 1875 begonnen en duurt nog voort tot op de dag van vandaag. In 1879 verhuisde het hoofdkwartier van de TS van New York naar Bombay in India, en daarna voorgoed naar Madras. Toen in Londen de eerste afdeling van onze Society, de Engelse TS, werd opgericht, trokken de Engelse spiritisten tegen ons ten strijde, net als de Amerikaanse spiritisten dat eerder hadden gedaan; en de Franse spiritisten volgden dit voorbeeld.

Vr.: Maar waarom zou de geestelijkheid u vijandig gezind zijn, aangezien de theosofische leringen toch overwegend gericht zijn tegen het materialisme, de grote vijand van alle huidige vormen van religie?

HPB: De geestelijkheid werkte ons tegen volgens het algemene beginsel: ‘Wie niet voor ons is, is tegen ons.’ Omdat de theosofie het met geen enkele geloofsrichting eens is, wordt ze als de vijand van alle beschouwd, omdat ze leert dat ze allemaal min of meer onjuist zijn. De missionarissen en zendelingen in India haatten ons en probeerden ons te gronde te richten, omdat ze zagen dat de bloem van de ontwikkelde Indiase jeugd en de brahmanen, die voor hen vrijwel onbereikbaar zijn, zich in grote aantallen bij ons aansloten. Ondanks deze algemene haat, telt de TS onder haar leden toch veel geestelijken, en zelfs één of twee bisschoppen.

Vr.: En wat was voor de Society for Psychical Research de aanleiding om de strijd met u aan te gaan? U volgde toch in sommige opzichten dezelfde tak van studie, en verschillende van haar onderzoekers waren lid van uw Society.

HPB: Eerst waren we heel goed bevriend met de leiders van de SPR; maar toen de aanval op de verschijnselen in het Christian College Magazine verscheen, bevestigd door de zogenaamde onthullingen van een huisbediende, vonden ze bij de SPR dat ze haar goede naam in gevaar hadden gebracht door in haar Proceedings te veel verschijnselen te publiceren die in verband met de TS hadden plaatsgevonden. Ze willen dat de SPR als een gezaghebbende en strikt wetenschappelijke organisatie bekendstaat, en dus moesten ze kiezen: óf ze behielden die goede naam door de TS overboord te gooien en zelfs te proberen haar te vernietigen, óf ze werden op één hoop gegooid met de ‘goedgelovige’ theosofen en spiritisten. Er was voor hen geen andere uitweg, en ze verkozen ons overboord te gooien. Het was voor hen bittere noodzaak. Onze vijanden hadden grote moeite om een plausibel motief te vinden voor de toewijding en tomeloze inzet van de twee stichters, en voor de totale afwezigheid van enig geldelijk of ander voordeel voor hen, en moesten om die toewijding te verklaren hun toevlucht nemen tot de meer dan belachelijke en volslagen bespottelijke, nu beruchte, ‘Russische-spionne-theorie’.

Maar opnieuw bleek het oude gezegde, ‘de bloei van de kerk is gebaseerd op het bloed van martelaren’, juist te zijn. Na de eerste schok van die aanval verdubbelde en verdrievoudigde de TS haar ledental, maar toch blijft de slechte indruk die is gemaakt nog hangen. Een Franse schrijver had gelijk toen hij zei: ‘Calomniez, calomniez toujours et encore, il en restera toujours quelque chose.’2 Daardoor komt het dat onrechtvaardige vooroordelen nog rondwaren, en dat alles wat verband houdt met de TS, en vooral met haar stichters, zo leugenachtig wordt verdraaid, omdat het alleen op lasterpraatjes wordt gebaseerd.

Vr.: Toch moet u in de 14 jaar dat de Society bestaat ruimschoots tijd en gelegenheid hebben gehad uzelf en uw werk in het juiste licht te plaatsen?

HPB: Hoe en wanneer heeft men ons die gelegenheid gegeven? Onze meest vooraanstaande leden hadden een afkeer ervan zich in het openbaar te rechtvaardigen. Hun stelregel was altijd: ‘We moeten door onze leefwijze het tegendeel bewijzen’; en ‘Wat maakt het uit wat de kranten schrijven en de mensen denken?’ De Society was te arm om mensen eropuit te sturen om in het openbaar te spreken, en daarom bleef het uiteenzetten van onze opvattingen en leringen beperkt tot enkele theosofische boeken, die succes hadden maar die men ook vaak verkeerd begreep, of die men alleen kende van horen zeggen. Onze tijdschriften werden, en worden nog, geboycot; ons literaire werk genegeerd; en tot op de dag van vandaag schijnt niemand er helemaal zeker van te zijn of de theosofen een soort slang-en-duivel-aanbidders zijn of eenvoudig ‘esoterische boeddhisten’ – wat dat ook mag betekenen.

Het had voor ons geen nut om elke dag, jaar in jaar uit, allerlei onmogelijke en sterke verhalen over ons te blijven ontkennen; want zodra het ene uit de weg was geruimd, rees een ander, nog dwazer en kwaadaardiger verhaal uit de as van het eerste op. De menselijke natuur zit helaas zo in elkaar dat als er iets goeds over iemand wordt gezegd, dit onmiddellijk wordt vergeten en nooit wordt herhaald. Maar men hoeft slechts lasterpraatjes of leugens te vertellen – hoe absurd, onjuist of ongeloofwaardig ze ook zijn, als ze maar slaan op iemand die impopulair is – en men heeft succes; ze worden onmiddellijk als een historisch feit geaccepteerd. Zoals Don Basilio’s ‘calunnia’, ontstaat een gerucht aanvankelijk als een zacht briesje, dat het gras onder uw voeten nauwelijks in beweging brengt, en waarvan niemand weet waar het ontstond; vervolgens verandert het in een oogwenk in een krachtige wind, begint aan te wakkeren, en voor je het weet is het een bulderende storm!

Te midden van al het nieuws is laster zoiets als een octopus onder de vissen; hij zuigt zich vast in het denken, zet zich vast in ons geheugen, dat zich ermee voedt, en laat onuitwisbare sporen achter, zelfs als die laster al volledig is ontzenuwd. Een lasterlijke leugen is de enige sleutel die toegang geeft tot ieder brein. Hoe verachtelijk de bron en het motief ervan ook zijn, ze wordt gastvrij ontvangen en verwelkomd door iedereen die ook maar enigszins bevooroordeeld is.

Vr.: Vindt u niet dat uw bewering veel te ver gaat? Een Engelsman gelooft niet zo snel wat er wordt gezegd, en ons volk staat bekend om zijn spreekwoordelijke liefde voor eerlijk spel. Al is de leugen nog zo snel . . .

HPB: Een Engelsman is net zo bereid om kwaadsprekerij te geloven als iemand van een ander volk; want dat zit in de menselijke aard, en is geen eigenschap van een bepaald volk. Wat leugens betreft, ook al worden ze volgens het spreekwoord achterhaald, ze hebben bijzonder snelle vleugels; en ze vliegen sneller en verder dan enig ander nieuws, zowel in Engeland als elders. Bedenk wel dat leugens en laster de enige soort literatuur is die we altijd gratis kunnen krijgen, zonder voor een abonnement te betalen. We kunnen de proef op de som nemen als u dat wilt. Zou u, die zoveel belangstelling voor theosofische zaken heeft en zoveel over ons heeft gehoord, me vragen willen stellen over alle geruchten en ‘praatjes’ die u zich herinnert? Ik zal u dan de waarheid en niets dan de waarheid vertellen, die nauwkeurig kan worden geverifieerd.

Vr.: Laten we dan, voor we op een ander onderwerp overgaan, eerst de hele waarheid horen over het volgende. Er zijn enkele schrijvers die uw leringen ‘immoreel en verderfelijk’ hebben genoemd. Anderen beschuldigen u ervan niet veel meer dan fallisme te leren; er zijn immers veel ‘autoriteiten’ en oriëntalisten die in de Indiase religies niets anders zien dan allerlei vormen van verering van het geslachtsdeel. Omdat de hedendaagse theosofie zo nauw met het oosterse en vooral het Indiase denken is verbonden, zeggen ze dat ze van deze smet niet vrij kan zijn. Nu en dan gaan ze zelfs zover Europese theosofen ervan te beschuldigen dat ze praktijken die verband houden met die cultus, nieuw leven inblazen. Hoe zit het daarmee?

HPB: Daar heb ik al eerder over gehoord en gelezen; mijn antwoord is dat nog nooit een meer ongegronde en leugenachtige laster is uitgedacht en in omloop gebracht. ‘Dwaze mensen kunnen alleen maar dwaze dromen hebben’, zegt een Russisch spreekwoord. Bij het horen van zulke smerige beschuldigingen, die zonder enige grond worden geuit en alleen op bepaalde conclusies berusten, gaat je bloed koken. Vraag de honderden rechtschapen Engelsen die al jarenlang lid van de Theosophical Society zijn, of er ooit een immoreel voorschrift of een verderfelijke leer aan hen is gegeven. Sla de Geheime leer erop na, en u vindt bladzijde na bladzijde waar de joden en andere volkeren juist worden bekritiseerd wegens die toewijding aan fallische rituelen, die het gevolg zijn van een letterlijke interpretatie van de natuursymboliek en grofmaterialistische opvattingen van haar dualisme in alle exoterische geloofsvormen. Dit voortdurend en kwaadaardig verdraaien van onze leringen en opvattingen is werkelijk schandelijk.

Vr.: Maar u kunt toch niet ontkennen dat het fallische element in de religies van het Oosten wel degelijk bestaat?

HPB: Dat ontken ik ook niet; ik beweer alleen dat dit even weinig bewijst als de aanwezigheid ervan in het christendom, de religie van het Westen. Als u zich daarvan wilt overtuigen, lees dan The Rosicrucians van Hargrave Jennings. In het Oosten is de fallische symboliek misschien grover, omdat ze wat meer natuurgetrouw is, of, beter gezegd, wat naïever en oprechter dan in het Westen. Maar ze is niet losbandiger, en roept voor het oosterse denken niet dezelfde grove en ruwe denkbeelden op als voor het westerse, al bestaan er misschien een paar uitzonderingen, zoals de schandelijke sekte die bekend is als de ‘Maharaja’ of Vallabhacharya sekte.

Vr.: Een schrijver in Agnostic Journal – een van uw aanklagers – heeft kortgeleden erop gezinspeeld dat de volgelingen van die schandelijke sekte theosofen zijn en ‘aanspraak maken op werkelijk theosofisch inzicht’.

HPB: Hij heeft onwaarheid geschreven, dat is alles. Geen enkele Vallabhacharya is of was ooit lid van onze Society. Dat ze theosofisch inzicht hebben of beweren te hebben is ook een leugen, gebaseerd op grote onwetendheid over de Indiase sekten. Hun ‘maharaja’ maakt alleen aanspraak op het geld en de vrouwen en dochters van zijn dwaze volgelingen, meer niet. Deze sekte wordt door alle andere hindoes veracht.

Maar dit onderwerp wordt uitvoerig behandeld in de Geheime leer, waarnaar ik u voor een uitvoeriger toelichting opnieuw moet verwijzen. Tot besluit wil ik zeggen dat de geest van de theosofie volkomen in strijd is met fallisme; dat geldt nog sterker voor haar occulte of esoterische sectie dan voor de exoterische leringen. Er bestaat geen leugenachtiger bewering dan de bovenstaande. Wilt u me nu wat andere vragen stellen?

Is de Theosophical Society een winstgevende onderneming?

Vr.: Heeft een van de stichters, kol. H.S. Olcott of H.P. Blavatsky, ooit door hun werk voor de TS geld verdiend of winst gemaakt, of enig werelds voordeel genoten, zoals sommige kranten beweren?

HPB: Geen stuiver. De kranten liegen. Integendeel, ze hebben beiden alles gegeven wat ze bezaten en zich letterlijk tot de bedelstaf gebracht. En wat ‘wereldse voordelen’ betreft, denk eens aan alle laster en kwaadsprekerij die ze te verduren hebben gehad, voordat u die vraag stelt!

Vr.: Toch heb ik in heel wat zendelingenbladen gelezen dat de entreegelden en contributies alle uitgaven ruim dekten; een ervan zei dat de stichters 20.000 pond per jaar verdienden!

HPB: Dat is een leugen, net als zoveel andere. In het verslag dat in januari 1889 is gepubliceerd, vindt u een nauwkeurige opgave van al het geld dat ooit sinds 1879 uit welke bron ook is ontvangen. Het totaal dat uit alle bronnen (entreegelden, donaties, enz.) in die tien jaar is binnengekomen, blijft onder de 6000 pond, en daarvan werd een belangrijk deel door de stichters zelf bijgedragen, uit de opbrengst van hun eigen middelen en hun literaire werk. Dat is allemaal openlijk en officieel erkend, zelfs door onze vijanden, de Psychic Research Society. En nu hebben de beide stichters geen cent meer; de een, die te oud en te ziek is om net als vroeger te werken en die geen tijd heeft voor literair werk om de Society aan geld te helpen, kan nu alleen nog maar voor de theosofische zaak schrijven; de ander blijft net als vroeger ervoor zwoegen, en oogst daarvoor even weinig dank.

Vr.: Maar ze hebben toch geld nodig om te leven?

HPB: Helemaal niet. Zolang ze te eten en onderdak hebben, ook al danken ze dat aan de toewijding van enkele vrienden, hebben ze niet veel meer nodig.

Vr.: Maar zou met name mw. Blavatsky door haar geschriften niet meer dan genoeg kunnen verdienen om van te leven?

HPB: Toen ze in India was, ontving ze gemiddeld ongeveer 1000 roepies per jaar voor artikelen in Russische en andere bladen; maar dat gaf ze allemaal aan de Society.

Vr.: Politieke artikelen?

HPB: Nooit. Alles wat ze tijdens de zeven jaar van haar verblijf in India heeft geschreven is daar in druk verschenen. Het gaat alleen over de religies, etnologie en gebruiken in India, en over theosofie – nooit over politiek, waar ze niets van weet en nog minder om geeft. Verder heeft ze twee jaar geleden verschillende contracten geweigerd, die samen ongeveer 1200 goudroebels per maand zouden opleveren; ze kon die niet aannemen zonder haar werk voor de Society in de steek te laten, waar al haar tijd en energie voor nodig was. Ze heeft documenten die dat bewijzen.

Vr.: Maar waarom konden zij en kol. Olcott niet hetzelfde doen als anderen – met name veel theosofen – hun eigen beroep uitoefenen en de rest van hun tijd aan het werk voor de Society wijden?

HPB: Omdat, door twee meesters te dienen, óf het werk voor hun beroep óf het filantropische werk te lijden zou hebben. Iedere echte theosoof is moreel verplicht het persoonlijke aan het onpersoonlijke op te offeren, zijn eigen huidige belang aan het toekomstige welzijn van anderen. Als de stichters niet het voorbeeld geven, wie dan wel?

Vr.: En zijn er velen die dat volgen?

HPB: Het is mijn plicht u naar waarheid te antwoorden. In Europa in totaal ongeveer een half dozijn, uit een groter aantal afdelingen.

Vr.: Dus het is niet waar dat de Theosophical Society een groot eigen kapitaal heeft?

HPB: Dat is onjuist, want ze heeft helemaal niets. Nu het entreegeld van £ 1, en de kleine jaarlijkse bijdrage zijn afgeschaft, is het zelfs maar de vraag of de stafleden van het hoofdkwartier in India niet snel van honger zullen omkomen.

Vr.: Waarom wordt er dan geen contributie geheven?

HPB: We zijn niet het Leger des Heils; we mogen niet bedelen en hebben dat ook nooit gedaan; we hebben ook nooit het voorbeeld van de kerken gevolgd en ‘collectes gehouden’. Wat zo nu en dan ter ondersteuning van de Society wordt gezonden, de kleine geldbedragen van enkele toegewijde leden, zijn allemaal vrijwillige schenkingen.

Vr.: Maar ik heb gehoord dat er grote bedragen aan mw. Blavatsky zijn gegeven. Vier jaar geleden werd er verteld dat ze £ 5000 kreeg van een rijk jong ‘lid’ dat zich in India bij hen heeft aangesloten, en £ 10.000 van een andere welgestelde en bekende Amerikaan, een van uw leden die vier jaar geleden in Europa overleed.

HPB: Zeg tegen de mensen die u dat hebben verteld, dat ze een grote leugen verkondigen of herhalen. ‘Mw. Blavatsky’ heeft nooit een stuiver van de twee genoemde heren gevraagd of ontvangen, en ook geen soortgelijke bedragen van iemand anders sinds de oprichting van de Theosophical Society. Laat iemand maar proberen die laster te bewijzen; het zal hem gemakkelijker vallen te bewijzen dat de Bank van Engeland failliet is dan dat genoemde ‘stichtster’ ooit geld heeft verdiend aan de theosofie. Beide roddels zijn afkomstig van twee adellijke dames uit de Londense aristocratie, en zijn onmiddellijk nagegaan en weerlegd. Het zijn de dode vormen, de geraamten van twee verzinsels, die nu weer aan de oppervlakte van het stilstaande water van de laster zijn gebracht, na in de zee van vergetelheid ondergedompeld te zijn geweest.

Vr.: Verder heeft men me verteld over enkele grote legaten die aan de TS zijn vermaakt. Eén van ongeveer £ 8000 werd door een of andere excentrieke Engelsman nagelaten, die zelfs niet tot de Society behoorde. Het andere – £ 3000 of £ 4000 – werd per testament nagelaten door een Australisch lid van de TS. Is dat waar?

HPB: Van het eerste heb ik gehoord; ook weet ik dat, of het legaat wettelijk was geregeld of niet, de TS er nooit iets van heeft ontvangen, en dat de stichters daarvan ook nooit officieel in kennis zijn gesteld. Omdat de Society toen geen rechtspersoon was, dus wettelijk niet bestond, heeft de rechter van het Hof voor de Verificatie van Testamenten, naar ons is verteld, er geen aandacht aan geschonken en het bedrag aan de erfgenamen uitgekeerd. Tot zover het eerste geval.

Wat het tweede betreft, dat is helemaal juist. De erflater was een van onze toegewijde leden en heeft zijn hele bezit aan de TS vermaakt. Maar toen de voorzitter, kol. Olcott, de zaak bekeek, bleek dat de erflater kinderen had die hij wegens familieproblemen had onterfd. Hij heeft toen een raadsvergadering bijeengeroepen, en daar werd besloten dat het legaat moest worden geweigerd en het geld naar de wettige erfgenamen moest gaan. De Theosophical Society zou haar naam ontrouw zijn geweest als ze van geld had geprofiteerd waar anderen feitelijk recht op hebben, in ieder geval volgens theosofische, zo niet wettelijke, beginselen.

Vr.: En verder, en ik zeg dit op gezag van uw eigen tijdschrift, The Theosophist, is er een Indiase raja die de Society een donatie gaf van 25.000 roepies. U heeft hem toch voor zijn gulle gift bedankt in The Theosophist van januari 1888?

HPB: Dat hebben we in de volgende bewoordingen gedaan: ‘Dat de dank van de Conventie aan Z.H. de maharaja . . . wordt overgebracht voor zijn toegezegde royale gift van 25.000 roepies aan het fonds van de Society.’ Die dank is naar behoren overgebracht, maar het geld is nog steeds een ‘toezegging’, en heeft het hoofdkwartier nooit bereikt.

Vr.: Maar als de maharaja de toezegging heeft gedaan, en hij daar openlijk en in druk voor is bedankt, zal hij die belofte toch zeker wel nakomen?

HPB: Dat kan zijn, hoewel de toezegging inmiddels 18 maanden oud is. Ik spreek over het heden en niet over de toekomst.

Vr.: Hoe stelt u zich voor verder te gaan?

HPB: Zolang de TS enkele toegewijde leden heeft die er zonder beloning en dank voor willen werken, en zolang enkele goede theosofen haar steunen door af en toe een bijdrage te geven, zolang zal ze bestaan en kan niets haar vernietigen.

Vr.: Ik heb veel theosofen horen spreken over een ‘kracht achter de Society’ en over bepaalde ‘mahatma’s’ die ook in de boeken van Sinnett worden genoemd en van wie wordt gezegd dat ze de Society hebben opgericht, erover waken, en haar beschermen.

HPB: U kunt erom lachen, maar zo is het.

De medewerkers van de TS

Vr.: Ik heb gehoord dat die mensen grote adepten, alchemisten, en wat al niet zijn. Als ze dan lood in goud kunnen omzetten, zoveel geld kunnen maken als ze willen, en bovendien naar wens alle mogelijke wonderen kunnen verrichten, zoals vermeld in Sinnetts The Occult World, waarom bezorgen ze u dan geen geld, en maken ze het de stichters en de Society niet wat gemakkelijker?

HPB: Omdat ze geen ‘mirakelclub’ hebben opgericht. Omdat de Society bedoeld is om mensen te helpen hun latente vermogens door eigen inspanning en verdienste te ontwikkelen. Omdat ze geen valsemunters zijn, wat voor verschijnselen ze al dan niet voortbrengen; evenmin willen ze het pad van leden en kandidaten nog moeilijker maken door grote verleidingen: theosofie is niet te koop. Tot nu toe heeft geen enkel werkend lid de afgelopen 14 jaar ooit loon of een geldelijke vergoeding van de meesters of van de Society ontvangen.

Vr.: Wordt dus geen enkele medewerker betaald?

HPB: Tot nu toe niemand. Maar omdat iedereen moet eten, drinken, en zich kleden, wordt iedereen aan het hoofdkwartier in Madras, India, die niet over eigen middelen beschikt en zijn tijd volledig aan het werk van de Society wijdt, van de noodzakelijke levensbehoeften voorzien, hoewel dat ‘noodzakelijke’ in feite erg bescheiden is! (Zie het reglement in de appendix.) Maar nu het werk van de Society in Europa zo is toegenomen en nog voortdurend toeneemt (let wel, als gevolg van de lasterpraatjes), hebben we meer medewerkers nodig. We hopen enkele leden te krijgen die in het vervolg een vergoeding zullen ontvangen – als dat woord tenminste in die gevallen kan worden gebruikt. Deze leden, die bereid zijn al hun tijd aan de Society te geven, geven dan goede banen met uitstekende vooruitzichten op om voor minder dan de helft van hun vroegere salaris voor ons te werken.

Vr.: En wie zal het geld daarvoor verschaffen?

HPB: Enkele van onze leden die net iets rijker zijn dan de anderen. Iemand die aan de theosofie geld wil verdienen is het niet waard om in onze gelederen te blijven.

Vr.: Maar u verdient toch geld met uw boeken, tijdschriften, en andere publicaties?

HPB: The Theosophist in Madras is het enige tijdschrift dat winst oplevert, en die wordt elk jaar aan de Society afgedragen, zoals uit de gepubliceerde verslagen blijkt. Lucifer verslindt langzaam maar zeker steeds meer geld, en heeft nog nooit de onkosten kunnen dekken omdat het wordt geboycot door stationskiosken en gezagsgetrouwe boekwinkels. In Frankrijk heeft het blad Le Lotus – opgezet met de persoonlijke en beperkte middelen van een theosoof die er al zijn tijd en energie aan heeft besteed – opgehouden te bestaan, helaas door dezelfde oorzaken! Ook The Path uit New York kan zichzelf niet bedruipen, terwijl de Revue Théosophique in Parijs net is begonnen, eveneens met de persoonlijke middelen van een vrouwelijk lid. Bovendien zal een eventueel batig saldo van de boeken die door de Theosophical Publishing Company in Londen worden uitgegeven, aan de Society worden afgedragen.

Vr.: En vertel me nu alstublieft alles wat u weet over de mahatma’s. Er worden zoveel absurde en tegenstrijdige dingen over hen verteld dat men niet weet wat men moet geloven, en er doen allerlei belachelijke verhalen de ronde.

HPB: Ja, u mag die gerust ‘belachelijk’ noemen!

Noten

  1. Noot vert.: zie Vernon Harrison, H.P. Blavatsky en de SPR, TUPA, 1998.
  2. Vert.: spreek kwaad, spreek voortdurend en veel kwaad, dan blijft er altijd wel iets van hangen.

Sleutel tot de theosofie, blz. 207-29

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag