Voorwoord
Een groot aantal mensen die van de Edda of de Oud-Noorse mythen hebben
gehoord, denken daarbij hoofdzakelijk aan Balder, de zonnegod, die door
een twijg van de maretak werd gedood; of ze roepen misschien het beeld
op van een machtige Thor, die met donder en bliksem slingert, en die
met zijn voetstappen de aarde doet beven. Of misschien herinneren ze
zich Loki, de onruststoker, die ondeugend is zonder kwaadaardig te zijn,
en die voortdurend moeilijkheden schijnt op te roepen, en toch telkens
weer door verbeeldingskracht en intelligentie de moeilijkheden oplost
die hijzelf heeft veroorzaakt.
De Maskers van Odin is een uitdagende studie van ‘de
Oud-Noorse wijsheid’. Hoewel in dit boek de verschillende aspecten
en vormen worden geschilderd die Odin aanneemt om kennis op te doen
van de negen werelden die door goden en reuzen, mensen, elfen en dwergen
worden bevolkt, heeft Elsa-Brita Titchenell een meeromvattend doel op
het oog. Ze is een serieuze onderzoeker van zowel de Edda als de theosofie,
en haar weefgetouw heeft een kosmisch bereik, waarbij de schering de
theosophia perennis of eeuwige god-wijsheid symboliseert en
de inslag de Edda is, waarvan zij de veelkleurige draden tot een kleurrijk
en vaak inspirerend patroon van interpretaties weeft.
De oudste tradities van de wereld stellen dat langgeleden alle volkeren,
hoever ook van elkaar gescheiden, de gemeenschappelijke erfgenamen waren
van een geheel van heilige waarheden die aanvankelijk door goddelijke
wezens uit hogere regionen aan de eerste mensheden werden meegedeeld;
en verder dat mythemakers uit elk land in meerdere of minder mate de
doorgevers waren van deze archaïsche wijsheid/wetenschap. Tegen
deze achtergrond neemt de schrijfster het op zich om enkele van de belangrijkste
sagen van de Oud-Noorse Edda te interpreteren, waarbij ze deze opnieuw
vertaalt uit de Zweedse tekst die ze dan vergelijkt met het IJslandse
origineel. Haar doel is niet om alleen maar een andere versie van de
Edda tot stand te brengen waarvan er al verschillende in het Engels
beschikbaar zijn, zowel in proza als in versvorm, maar veeleer ‘om
door te dringen tot de kern van de geïnspireerde betekenis’
die ligt verborgen in de mythische kennis van de wereld. Het zou volgens
haar geheel uitgesloten zijn geweest om dit te proberen als er niet
twee radicale veranderingen in het algemene denken waren opgetreden:
ten eerste, het onthullen – ongeveer een eeuw geleden –
van een belangrijk deel van de universele theosofische filosofie door
H.P. Blavatsky en het bevrijdende effect dat dit op de menselijke geest
heeft gehad, en ten tweede, de nieuwe ontwikkelingen in de westerse
wetenschap.
In Deel 1 schetst Elsa Titchenell de hoofdkenmerken van de belangrijkste
karakters die een rol spelen in het drama van de schepping van de kosmos
en van de aarde zoals deze in de Edda zijn opgetekend; daartoe behoren
de geschenken aan de vroege mensheid van geest, denkvermogen en levenskracht
door de drie Asen (goden), zodat wij mensen na verloop van tijd ‘godmakers’
kunnen worden. Ze brengt theosofische leringen en de huidige ontdekkingen
van de astrofysica en fysica in verband met traditionele mythische symbolen
en schildert de oude mythografen af als filosofen en wetenschappers
van formaat. Voor de Oud-Noorse barden of skalden symboliseerde
de wisselwerking tussen goden en reuzen de voortdurende interactie van
geest en stof op een reeks van ‘niveaus’ of gebieden, terwijl
de ‘levensrivieren’, ieder op hun eigen manier, bewegen
door de huizen van de planetaire en solaire sferen binnen het rijk van
Alvader-Odin.
In Deel 2 vormen de Aantekeningen van de schrijfster die aan
de Liederen voorafgaan een waardevolle gids voor de lezer door het vaak
verbijsterende doolhof van metaforen en symbolische toespelingen. De
eerste sage is de bekende Völuspá of Profetie van
de Sibille, waarin wordt verteld over de vorming van werelden, over
Odins zoektocht naar wijsheid in de sferen van de stof, en over het
‘omvallen van de wereldboom’ wanneer de goden zich terugtrekken
en de aarde niet meer bestaat – tot de Vala (sibille) uit de zee
een nieuwe aarde ziet oprijzen wanneer alle kwaad is opgelost en de
Asen terugkeren. In het Lied van de Verhevene lezen we over de ervaring
die Odin volledig doormaakte toen hij negen nachten lang ‘aan
de door de wind geteisterde boom hing’, de levensboom, zodat hij
‘de runen zou kunnen bezielen’ en de mede van alwetendheid
zou kunnen drinken.
Bij het opnieuw verwoorden van lied na lied is er veel om van te genieten
en van te leren, terwijl ieder lied zijn eigen verhaal en waarheid te
vertellen heeft. Inderdaad wordt maar een gedeelte van het beschikbare
materiaal behandeld, en dit is voornamelijk ontleend aan de Poëtische
of Oudere Edda van Saemund de Wijze. De schrijfster weet heel goed wat
voor uitdaging de mysterietaal van de symboliek vormt zoals die door
de dichter-filosofen van de oudheid werd gebruikt, maar zij hoopt dat
anderen in dit ‘fragment van runen-wijsheid’ de stimulans
zullen vinden om verder en meer volledig onderzoek te doen naar de Oud-Noorse
verslagen.
Of zij nu schrijft als onderzoeker van de Edda of als theosoof, als
amateurwetenschapper, mythograaf, of vertaler, Elsa-Brita Titchenell
heeft door haar heldere en scherpzinnige vakmanschap voor De Maskers
van Odin een eervolle plaats verdiend in de literatuur over de
Edda.
Grace F. Knoche
De maskers van
Odin – Oud-Noorse wijsheid, blz. vii-x
© 2005 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag