26 – Vägtamskvädet (Het lied van
de pelgrim)
Aantekeningen van de vertaler
Van dit bekende en veel vertelde verhaal bestaan vele versies. Balder,
de zonnegod, had te kampen met onheilspellende dromen, wat de Asen zorgen
baarde. Toen Odin hoorde dat het Huis van Hel, de godin van de dood,
werd gereedgemaakt om zijn zoon te verwelkomen, ging Odins echtgenote
Frigga, moeder van de goden, eropuit om alle wezens te laten beloven
dat zij Balder geen kwaad zouden doen. Allen gaven haar graag de verzekering
waar ze om smeekte, en het gevaar scheen te zijn afgewend. Maar er was
één ding over het hoofd gezien: de maretak, die te klein
en te zwak was om een bedreiging te vormen.
Loki ontdekte deze onoplettendheid. Hij plukte de kleine plant, en
maakte er een pijl van en ging naar de plek waar de goden zich vermaakten
en wapens naar Balder slingerden, die lachend en onkwetsbaar standhield
terwijl de projectielen afketsten en onschadelijk op de grond vielen.
Alleen Balders tweelingbroer, de blinde god Höder, stond terzijde.
Loki benaderde hem en vroeg of hij niet met hen zou willen meedoen en
hij bood aan om Höder te helpen om op zijn doel te richten zodat
ook hij van het tijdverdrijf zou kunnen genieten. Maar de pijl die hij
op Höders boog plaatste was de noodlottige maretak. Deze doorboorde
het hart van de zonnegod, en Balder reisde daarop naar het Huis van
Hel.
Vermomd als Hermod (goddelijke moed) ging Odin eropuit om de koningin
van de dood te smeken de zonnegod te laten gaan, waarin ze toestemde
als alle wezens zonder uitzondering om hem zouden treuren. Frigga deed
weer haar vermoeiende ronde en alle wezens treurden om de geliefde Áse.
Toen alles goed leek te zijn kwam ze een oud vrouwtje tegen –
Loki in vermomming – dat weigerde. Dit was beslissend: Balder
moest in het Huis van Hel blijven.
De zonnegod werd op zijn brandstapel-schip gelegd; zijn liefhebbende
vrouw Nanna (de maan) stierf aan een gebroken hart en werd naast hem
gelegd. Vóór de trossen van het brandende schip werden
losgegooid, zou Odin zich voorover hebben gebogen en iets in het oor
van zijn gestorven zoon hebben gefluisterd.1
Er zijn veel sleutels die op dit verhaal passen: de zonnegod sterft
elk jaar tijdens het wintersolstitium en wordt wedergeboren, terwijl
zijn opvolger ‘die maar één nacht oud is’
voortgaat om zijn dood te wreken, waarna met de terugkerende zon een
nieuw jaar begint. Het feest van de ‘niet overwonnen zon’
werd in de landen ten noorden van de equator overal gevierd tijdens
het heilige jaargetijde dat later Kerstmis werd. Het is de tijd van
de ‘maagdelijke geboorte’ wanneer in de succesvolle aspirant
die in de Mysteriën wordt ingewijd het goddelijke zelf wordt geboren.
De geboorte van Christus kreeg die datum om hem als één
van deze ingewijden te identificeren.
Volgens een andere interpretatie verwijst het verhaal naar het einde
van de zonne- of gouden eeuw. In de tijd van de jeugd van de mensheid
overheerste onschuld in het pas ontstoken denkvermogen van de mens.
Het was een eeuw van vrede en kalmte, van instinctieve gehoorzaamheid
aan de wetten van de natuur, toen de invloed van de goden het leven
van de wezens beheerste. Toen de ontluikende menselijke intelligentie
haar vermogen begon te toetsen, leidde de vrijheid van keuze en wil
onvermijdelijk tot misstanden en de wet van morele verantwoordelijkheid
kwam in het spel; samen met de krachten van onwetendheid en duisternis,
vertegenwoordigd door de blinde god Höder, maakten ze een einde
aan dit rustige vegeterende bestaan. Dit is te vergelijken met het bijbelverhaal
waarin Adam en Eva, nadat ze hadden geproefd van de vruchten van de
boom van kennis van goed en kwaad, uit Eden werden verdreven, omdat
ze goden (elohim) waren geworden, verantwoordelijk voor hun evolutie.
Het menselijke denkvermogen moet vrij zijn om zijn weg te kiezen; zich
automatisch te laten meedrijven in kinderlijke onschuld paste de menselijke
ziel niet langer; die moet nu beginnen om zich doelbewust en met haar
volle verstand te richten op haar eigen vooruitgang op weg naar vervolmaking,
en moet haar goddelijkheid steeds meer gaan manifesteren.
De evolutionaire drang van intelligentie in actie – Loki, vermomd
als het oude vrouwtje – weigerde te treuren om het einde van dat
gouden tijdperk, want aan de innerlijke groei van de mens moet echt
worden gewerkt. Gebonden in de onderwereld moet Loki lijden tot het
eind van de cyclus. De mooie Skade, het negatieve aspect van Njörd,
de eeuw van Saturnus, legt een slang over zijn gezicht, en haar gif
druppelt onophoudelijk op de vastgebonden titan, waardoor zijn kwelling
nog groter wordt, terwijl zijn toegewijde vrouw Sigyn aan zijn zijde
blijft, en het gif opvangt in een beker. Wanneer zij weg moet om de
kop te ledigen, kronkelt Loki van pijn en beeft de aarde.
Het is een droevige gedachte dat in de meeste, zo niet alle, geschriften,
het instrument, waardoor de mens vanuit de onschuld van de kindertijd
tot volwassenheid en verantwoordelijkheid wordt gebracht, als kwaad
wordt beschouwd. Misschien werd het zo beschouwd omdat wij, als mensheid,
hebben geaarzeld om volwassen te worden. Zelfs nu zijn er velen die
de voorkeur eraan zouden geven om hun tekortkomingen bij een godheid,
werkelijk of fictief, neer te leggen, en die het verfoeien dat ze een
last moeten dragen, hoewel een beetje opmerkzaamheid en wat nadenken
ons ervan zal overtuigen dat evoluerende wezens die een grotere bestemming
willen vervullen, hun kindertijd achter zich moeten laten en hun taak
in het werk van het heelal doelgericht op zich moeten nemen. Dus wordt
Loki gedwongen om in de diepten van de stof te blijven en te lijden
tot de voltooiing van de cyclus. Zijn pijn wordt vergroot door het gif
dat wordt geproduceerd door de slang van kennis, precies zoals Prometheus
wordt getergd door de gier die aan zijn lever pikt. Beide kwellingen
vertegenwoordigen menselijk misbruik van de goddelijke gave van het
denkvermogen. Aan het offer van de verlichter zal pas een einde komen
wanneer de menselijke beproeving met succes zal zijn voltooid; wanneer
Fenris, Loki’s nakomeling, vrij zal zijn en aan het einde van
zijn leven de zon zal verslinden, en Vale het goddelijke werk op een
verhevener bestaansniveau zal voortzetten. Dan zullen ook wij misschien
weten wat Odin in het oor van Balder heeft gefluisterd.
Vägtamskvädet2 |
1. |
Alle Asen, goden en godinnen
Hielden samen zitting in Ting;
De machtigen beraadden zich over het volgende:
Waarom Balder door vreselijke dromen werd geplaagd. |
2. |
De slaap van de zonnegod was heel licht,
Rust en verkwikking scheen zijn slaap niet meer te geven;
De reuzen vroegen profetisch antwoord op de vraag
Hoe dit zijn schepping zou kunnen beïnvloeden. |
3. |
Het lot dat daarover werd geworpen wees uit dat
De meest geliefde van Ulls verwanten3
gedoemd was te sterven;
Angst maakte zich meester van Frigga en Svafner4
En de andere heersers. Zij werden het eens over een plan: |
4. |
Alle wezens werden ervan op de hoogte gebracht,
Om er zeker van te zijn dat Balder zou worden gespaard;
Allen zwoeren dat hij ongedeerd zou blijven.
Frigga nam alle overeenkomsten en beloften in ontvangst. |
5. |
Toch vreesde Alvader een onzekere uitkomst.
Hij had het gevoel dat er hamingja’s waren weggebleven;
Hij riep de Asen bijeen, eiste een besluit.
Er werd veel besproken op deze vergadering. |
6. |
Odin, vader van eonen, stond op,
Zadelde Sleipnir, zijn achtbenige ros;
Vandaar reed hij omlaag, de weg naar Niflhel,
Ontmoette hier de hond die hem vanuit de holte begroette. |
7. |
Het beest was bebloed op buik en borst,
Lang blafte hij tegen de vader van de runen.
Odin reed verder; luid dreunde de grond
Toen hij stopte bij de hoge zaal van Hel. |
8. |
Oostwaarts reed Odin tot voor de deur,
Waar hij wist dat de wagen van de sibille stond.
Runen over de dood zong hij tegen de magische maagd
Tot zij, gedwongen om zich te verheffen, vanuit de doden sprak. |
9. |
‘Wie onder de mensen, onbekend aan mij,
Dwingt mij tot deze zware reis?
Ik was bedekt met sneeuw, gegeseld door de regen,
Doordrenkt van de dauw. Lang was ik dood.’ |
10. Odin: |
Mijn naam is Pelgrim, ik ben de zoon van Gewend-aan-de-Dood,
Spreek vanuit het huis van Hel terwijl ik spreek vanuit het Huis
van het Leven:
Voor wie zijn de banken versierd met ringen
En de bank die geheel bedekt is met goud? |
11. Sibille: |
De mede is gemaakt, voor Balder gebrouwen,
De kostbare drank beschermd door een schild;
De verwanten van de Asen wachten vol verlangen.
Gedwongen heb ik het gezegd. Nu kan ik ophouden. |
12. Odin: |
Houd niet op, sibille. Ik wil vragen
Tot ik alles weet. Meer wil ik weten:
Wie zal de vloek zijn voor Balder
En Odins zoon van het leven beroven? |
13. Sibille: |
Höder5
brengt de mooie telg hierheen.
Hij zal voor Balder zijn vloek zijn
En Odins zoon van het leven beroven.
Gedwongen heb ik gesproken. Nu kan ik ophouden. |
14. Odin: |
Houd niet op, sibille. Ik wil vragen
Tot ik alles weet. Meer wil ik weten:
Wie zal voor hem wraak nemen op Höder
En Balders vloek naar de brandstapel brengen? |
15. Sibille: |
Rin6
baart Vale7
in westelijke zalen.
Maar één nacht oud zal Odins zoon strijden;
Hij wast zijn handen niet, noch kamt hij zijn haar
Eer hij de vijand van Balder op de brandstapel heeft gebracht.
Gedwongen heb ik gesproken. Nu kan ik ophouden. |
16. Odin: |
Houd niet op, sibille. Ik wil vragen
Tot ik alles weet. Meer wil ik weten:
Wie zijn de meisjes die dan zullen huilen
En hun zakdoeken in de lucht zullen gooien? |
17. Sibille: |
Je bent geen pelgrim, zoals de sibille dacht.
Je bent Odin, vader van eonen. |
18. Odin: |
Je bent ook geen sibille, noch een wijze zieneres.
Je bent eerder de vloek van drie reuzen. |
19. Sibille: |
Rijd naar huis, Odin, met een kalme geest!
Niemand zal mij ooit weer zo dicht naderen
Tot Loki van zijn ketens is bevrijd, en de krachten,
Oplossers van alles, naar Ragnarök8
komen. |
Noten
1. Vgl. Vaftrudnismál,
53.
2. Vägtam
(gewend aan wegen): pelgrim.
3. Balder, de
zonnegod.
4. Svafner: de
Sluiter (hij die de slaap brengt); Odin.
5. De blinde
god van duisternis en onwetendheid.
6. Rind: de koude
winter aarde.
7. Vale: zoon
van Odin.
8. Het einde
van een wereld.
|
De maskers van
Odin – Oud-Noorse wijsheid, blz. 318-25
© 2005 Theosophical
University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag
|