De maskers van Odin – Oud-Noorse wijsheid
Elsa-Brita Titchenell

isbn 9789070328634, gebonden, bestel boek

Uit deze uitgave mag alleen met toestemming van de uitgever iets worden overgenomen.

© 2005  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

 

      Inhoudsopgave     

 

24 – Grogaldern en Fjölsvinns Ordskifte
(De toverformules van Groa en De gedachtewisseling met de Ergwijze)


Aantekeningen van de vertaler

Grogaldern

De twee liederen die nu volgen horen bij elkaar en het zou misleidend zijn om ze te scheiden. In het eerste worden de noodzakelijke eigenschappen opgesomd die een kandidaat voor inwijding moet hebben verkregen, terwijl het tweede vertelt over de beproeving zelf, het hoogtepunt waar naartoe is gewerkt. Samen vertellen ze het verhaal van Svipdag, en zijn ‘Verschijnen als Dag’.

Od1 (de mens) wordt door zijn stiefmoeder Skade eropuit gestuurd om de zogenaamd onmogelijke taak te volbrengen van het vinden van en toegang krijgen tot de zaal van Menglad (‘zij die een juweel bezit’, een naam voor Freya, eigenaar van de Brisingamen, de mensheid). Skade is de zuster, vrouw, en ook een dochter van Njörd (tijd). Zij was het die de giftige slang boven Loki’s gezicht hing toen hij in de onderwereld was opgesloten.

Om aan de bijna onoverkomelijke moeilijkheden van zijn zoektocht het hoofd te bieden roept Od de hulp in van zijn dode moeder, die Groa (groei) wordt genoemd. Zij staat op uit de doden om hem negen beschermende toverformules toe te zingen. Weergegeven als een sibille, symboliseert ze het verleden van de held, zijn vroegere zelven die zijn karakter hebben gevormd en hem geboren deden worden zoals hij nu is. Als de levens van voorbereiding hem de eigenschappen hebben gebracht die hij nodig heeft voor succes, zal hij zijn toegerust voor de grote beproeving die hem te wachten staat.

De ‘beschermende toverformules’ zijn natuurlijk de vermogens en deugden die hij heeft verdiend. In de eerste plaats is dat vrijheid van alle externe druk; de tweede is zelfbeheersing; de derde, ongevoeligheid voor de krachtige stromen die naar de gebieden van de dood (van de ziel) leiden; de vierde is het vermogen om vijanden te veranderen in vrienden, om negatieve karaktertrekken om te zetten in positieve, nuttige eigenschappen; de vijfde is het magische zwaard dat alle ketenen zal verbreken, alle beperkende zwakheden die de held intussen te boven moet zijn gekomen. Ze zijn de persoonlijke banden die de ziel afhouden van haar verheven doel. Als zesde begiftigt ze hem met de hulp van de elementen van de natuur, zelfs die van de ‘zee, die angstaanjagender is dan mensen kunnen beseffen’ (11) – het astrale licht met zijn noodlottige illusies; als zevende verkrijgt hij weerstand tegen de ‘ijskou van de hoge berg’ (12) – de verkillende angst die de ziel in zijn greep houdt wanneer zij tegenover de onbekende hoogten van zuiverder werelden komt te staan. De achtste is de kracht om zich tussen de schaduwen van de dood te begeven zonder dat dit hem deert.

Een theosofische interpretatie van dit alles laat duidelijk zien dat het avontuur waaraan Od is begonnen een inwijding is in een hoge toestand van geestelijk bewustzijn. Zo’n inwijding vereist in de eerste plaats een afdaling naar de regionen lager dan onze fysieke wereld. Elke grote leraar van de mensheid moet ‘afdalen in de hel’ om hulp te bieden aan de lagere graden van wezens en hun toestand te voelen en te begrijpen, terwijl hij zijn integriteit bewijst en onaangedaan blijft door de verderfelijke uitwasemingen van deze werelden.

Als negende maant de sibille: ‘Als je woorden wisselt met de om zijn speren befaamde reus, laat je dan over genoeg woorden beschikken, en met je mond en je hart genoeg blijk geven van een menselijk gevoel!’ (14)

De negen toverformules geven ook de eigenschappen aan die zijn ontwikkeld, of ontwikkeld hadden moeten worden, door ieder mens die de negen werelden is doorgegaan die wij in deze cyclus hebben ervaren. Het is zeker dat zij tot de noodzakelijke uitrusting behoren van een ziel die werkelijk verlicht wil worden.

 

Fjölsvinns gedachtewisseling

In dit lied zien we dat Od toegang probeert te verkrijgen tot de zaal van Menglad, van wie we de naam kennen als een kenning voor Freya. De bewaker bij de poort naar de zaal van Menglad noemt zichzelf Fjölsvinn (Ergwijze) en is niemand anders dan Odin, die hier staat voor de innerlijke god en hiërofant van de mens. Hij wijst de reiziger af, en noemt hem ‘reus’ en ‘wolf’, maar Od blijft erop aandringen dat hij toegang krijgt tot de schitterende zaal. Wanneer naar zijn naam wordt gevraagd, antwoordt hij:

‘Windkou is mijn naam, Lentekou was mijn vader. Zijn vader was Strenge Kou’ (6).

Od vraagt dan van wie deze zaal is en komt te weten dat het inderdaad die van Menglad is, ‘geboren uit haar moeder en uit de zoon van de Slaap-Tovenaar’ (7).

Dit is de oorsprong van het verhaal van de Schone Slaapster. In Zweden is zij Törnrosa (doornroosje), zij die door de roos werd geprikt met de doorn van de slaap: zij is de spirituele ziel van de mens, de niet-ontwaakte schoonheid die voor de mens het doel van het leven is. De slaap-tovenaar wordt in bepaalde opzichten geïdentificeerd met Njörd, als tijd, en ook met Lentekou, een tijdperk ver in het verleden. De zoeker en het gezochte zijn dus afkomstig uit dezelfde goddelijke bron, evenals de menselijke ziel en haar innerlijke god. Het is het doel van het individu om vereniging te verkrijgen met het universele nadat door evolutie in alle rijken van de stof zelfbewustzijn is bereikt: met Menglad-Freya – het hogere zelf van de mens, zijn spirituele intelligentie – om één te worden met de goddelijkheid die wacht op haar menselijke kampioen.

In de gedaante van Windkou stelt Od vragen aan de poortwachter, en Odin-Ergwijze antwoordt: hij geeft de naam en de functie van de poort die elke pelgrim die de klink oplicht als door boeien ketent; en van het hof gemaakt uit de ledematen van de modderreus – de substantie waaruit de eerste vormen van mensen werden gemaakt die door de goden als ongeschikte voertuigen werden verworpen en die door een latere schepping werden vervangen. Deze heeft als taak om allen die komen terug te sturen. De twee woeste waakhonden moeten volgens de Ergwijze nog elf keer de wacht houden voor deze levensperiode eindigt.

Wanneer Windkou de naam vraagt van de boom waarvan de takken zich uitspreiden over het hele land, wordt hem verteld dat deze Mimameid is, de Boom van Kennis, ‘die niet ten onder gaat door vuur of ijzer’ (20), en waarvan de vruchten helpen om wat innerlijk verborgen is te onthullen. Hij moet niet worden verward met de levensboom, en de naam ervan is verbonden met de ‘wijze reus’ Mimer, eigenaar van de bron van wijsheid die door het bestaan in de stof moet worden opgedaan. Ook in de bijbelse Genesis zijn de levensboom en de boom van kennis heel verschillend. Het is duidelijk dat de ‘val’ vanuit de onschuld een onvermijdelijk onderdeel van het evolutieproces vormde. De mens moet de kinderlijke toestand verlaten en binnengaan in wat de Edda de ‘overwinningswerelden’ noemt, om bewust en zelfbewust zijn uiteindelijke toegang te verwerven tot de levensboom. Hier moet de menselijke ziel of elf, Od, door haar eigen zelfgerichte inspanningen de goddelijke toestand bereiken die haar in staat stelt om zich te verenigen met haar hamingja (onsterfelijke essentie). We zullen zien dat een grondige bekendheid met de Boom van Kennis nodig is als de menselijke inwijdingskandidaat deze vereniging tot stand wil brengen.

Windkou vraagt over de gouden vogel in de hoogste takken van Mimameid en wordt verteld dat deze Wijdopener is. De held moet hem bemachtigen, maar om dat te doen moet hij de onderwereld binnengaan en daar het toverdrankje verkrijgen dat wordt gebrouwen door Lopt (aspiratie), het geïnspireerde aspect van Loki, denkvermogen geleid door zijn hamingja. Het brouwsel werd getrokken van het berouw in de lagere hellen en wordt in een stevig ijzeren vat bewaard, beveiligd door zeven sterke sloten. Hij moet deze aan zijn bewaakster ontfutselen, de gevreesde toverkol Sinmara die, evenals de Welshe Ceridwen, de kookpot bewaakt. Evenals de mystieke somadrank die in het oosten aan inwijdingskandidaten zou worden gegeven, helpt dit brouwsel bij het ontvankelijk maken van het bewustzijn voor de vreselijke hellen van de ziel. De kandidaat moet deze met succes oversteken – ‘eindeloze ellende’ geconcentreerd door de Wijdopener ‘in één groot verdriet’ (23).

Maar er is hier een paradox: om van Sinmara het toverdrankje te verkrijgen waardoor de Wijdopener in de bovenste takken van de Boom van Kennis bereikbaar wordt, moet de held haar een prachtige veer van die gouden vogel brengen!

De kandidaat die de wijsheid van de goden zoekt moet op die manier toegang verkrijgen tot de spirituele hoogten om af te dalen naar de lagere gebieden en ongeschonden terug te keren; pas nadat hij met succes is opgestaan uit de afdaling in de hel kan hij zijn bruid opeisen – vereniging krijgen met de onsterfelijke essentie van zichzelf, het universele hart van zijn wezen, en de vergezichten van onbeperkt bewustzijn bereiken – voor deze wereld of tak van de levensboom.

We zien hier een verhaal in een verhaal, zoals in mythen zo vaak gebeurt. Od, die aan de poort staat van de weg die leidt naar de uiteindelijke verlossing, ontvangt door zijn gedachtewisseling met de bewaker van de poort – die zijn inwijder, gids en ondervrager is – informatie die duidelijk voor de luisteraar of lezer is bedoeld: een beschrijving van de soorten ervaring en verlichting van het denken en de ziel die moeten worden ondergaan door iemand die aspireert om de zaal genaamd Kalm binnen te gaan, ‘lange tijd balancerend op de punt van een speer, waarover alleen geruchten de mensen van vroeger hebben bereikt (31) – (toen er nog niemand was die deze kon ontvangen?).

Tenslotte blijkt dat Windkou Svipdag is, de stralende – die verschijnt als de Dag. Nu noemt hij zich zoon van Heldere Zon ‘voortgeslingerd over windkoude wegen’ (46). De Egyptische mysteriën verwijzen naar de opgestane ingewijde als een ‘zoon van de zon’, want er is een straling rondom hem zichtbaar. Dit is de lang vergeten oorsprong van de usnisa of halo boven of rond het hoofd van bodhisattva’s, christussen, en heiligen in oude en middeleeuwse kunst. Svipdag, de succesvolle ingewijde, vertegenwoordigt één van die zeldzame vervolmaakte mensen in de geschiedenis van de mensheid. Wij allemaal, iedere monade, iedere vonk van goddelijk vuur die aan het begin van de tijd uit het voortkwam en neerdaalde naar de levenssferen, zijn ‘voortgeslingerd over windkoude wegen’; iedere monade van bewustzijn is voorbestemd om aan het einde van de cyclus met haar goddelijke ouder te worden verenigd, en brengt dan de extra ervaring met zich mee die in de loop van haar bestaan is opgedaan.

Het einde van dit lied toont aan dat de Edda een overlevering is van de ene universele theosofie die door de hele geschiedenis heen tot uitdrukking wordt gebracht door boeddhistische, christelijke, en andere heilige tradities. Het verhaal van Svipdag verwijst naar het ware doel van het leven – dat wordt versneld door inwijding – iets dat moderne mythologen consequent over het hoofd hebben gezien. Dit vormt juist de kern van de taak van de held, zijn onzelfzuchtige vooruitgang, zijn succes, en als bekroning de vereniging met zijn hamingja. Wanneer Menglad hem verwelkomt als haar geliefde, en zegt dat ze op de heilige berg lang op hem heeft gewacht, antwoordt hij: ‘Beiden hebben we verlangd; ik heb naar u verlangd, en u om mij te ontmoeten. Verzoening is er nu, wanneer wij beiden delen in de taken van de jaren en de eeuwen’ (48).

Deze paar woorden behoren tot de belangrijkste in alle nog bestaande mythologieën: de held die zich heeft verenigd met zijn geestelijke zelf – niet triomfantelijk in zijn glorie of tevreden om eeuwig in hemelse vrede te rusten – neemt vanaf dat moment op zich om zijn hogere zelf te helpen bij het uitvoeren ‘van de taken van de jaren en de eeuwen’. Door dit slotvers krijgen de Oud-Noorse mythen een plaats onder de edelste geschriften van de wereld, die geschriften die het goddelijke offer eisen waarbij de aspirant ernaar streeft de mensheid te dienen en universele vrede te verkrijgen alleen om deze op te geven ten bate van het welzijn van alle wezens. Door de eeuwen heen is dit het ideaal van de scholen van werkelijk occultisme en de motivatie van alle verlossers van de wereld.


 

Grogaldern
1. Zoon:
    [Od]
Word wakker, Groa, goede vrouw. Ik roep je bij de deuren van de dood.
Kan het je niet schelen dat je je zoon hebt gedwongen om naar de grafheuvel te komen?
2. Moeder:
    [Groa]
Welk lot heeft mijn enige zoon getroffen, welk kwaad is mijn kind overkomen,
Dat je je moeder uit de doden roept, waar zij is heengegaan vanuit de wereld van de mensen?
3. Zoon:
De sluwe vrouw die mijn vader omarmde heeft een gemene streek met mij uitgehaald;
Zij heeft mij naar een plaats gestuurd waar niemand mag komen – om Menglad op te zoeken.
4. Moeder:
Lang is de reis, ver zijn de wegen: ver reiken de menselijke hartstochten;
Als je erin slaagt te krijgen wat je verlangt, zal ook Skuld2 tevreden zijn.
5. Zoon:
Zing toverformules voor mij die goed zijn, help je zoon, moeder! Op brede wegen
Zal ik hulpeloos verdwalen. Ik heb het gevoel dat ik te jong ben voor het huwelijk.
6. Moeder:
Als eerste zing ik voor je het lied van het geluk dat Rane zong voor Rind:
Schud alle kwaad van je schouders en geef richting aan je eigen stappen.
7.
Ik zing een tweede voor je: Als je op terrein komt waar je niet graag verkeert: de donderslagen van Urd3
Houd jezelf dan goed in bedwang als je misstanden aantreft.
8.
Ik zing een derde voor je: Als torenhoge golven je dreigen te verzwelgen,
Zullen ze zich haasten naar Hel en voor jou zullen ze hun hoogte verlagen.
9.
Ik zing een vierde voor je: Als vijanden, gewapend, zich schuilhouden langs de wegen van mensen,
Dat hun denken zich ten gunste van jou mag keren, en hun boosheid wordt verzacht tot vriendschap.
10.
Ik zing een vijfde voor je: Als ketenen worden gelegd aan je ledematen, zal ik boven jou een zwaard laten klinken
Waardoor de sloten aan je ledematen openspringen en de ketenen van je voeten vallen.
11.
Ik zing een zesde voor je: Als je op een zee bent die angstaanjagender is dan mensen kunnen beseffen,
Zal het geraas van de wind en het gebrul van de golven je helpen op je reis.
12.
Ik zing een zevende voor je: Als je bevriest door de ijskou op de verheven berg,
Zal de kou van de dood je vlees sparen en je ledematen zullen hun leven behouden.
13.
Ik zing een achtste voor je: Als je op wolkige paden wordt verrast door de nacht,
Zal geen kwaad je overkomen door de schaduw van een christelijke vrouw.
14.
Ik zing een negende voor je: Als je woorden wisselt met de om zijn speren befaamde reus,
Laat je dan over genoeg woorden beschikken, en met je mond en je hart genoeg blijk geven van een menselijk gevoel!
15.
Reis niet over wegen waar je kwaad bespeurt. Dan hindert geen obstakel je.
Op de rots van vaste aarde stond ik in de deuropening en zong deze toverformules voor jou.
16.
Neem je moeders woorden aan, zoon; neem ze mee van hier. Laat ze voor altijd in je hart leven.
Je zult altijd al het goede oogsten, zolang je naar mijn woorden luistert.

 



Fjölsvinns Ordskifte
1.
Buiten het hof zag hij een reus omhoogklimmen naar het fort:
‘Wie is die stakker die voor het hof staat en zich wentelt in de zuiverende vlammen?
Wie zoekt u, wiens pad volgt u? Wat wilt u weten, u die geen vrienden heeft?
Zwerf nog eens rond over natte wegen. Weerloze, u heeft hier niemand die voor u opkomt.’
2. Pelgrim:
Wie is de stakker die aan de poort staat en de pelgrim geen welkom heet?
Onvriendelijke woorden spreekt u. Ga van hier snel terug naar huis!
3. De wachter:
Ergwijze is mijn naam. Ik ben verstandig genoeg maar verspil niet veel voedsel.
In dit huis zult u nooit komen. Ga naar elders, wolf!
4. Pelgrim:
Niemand wendt zich af van wat een genot voor zijn ogen is, wanneer hij iets moois ziet.
De hoven schijnen te glanzen rond de schitterende zaal. Moge ik hier gelukkig wonen.
5. Ergwijze:
Vertel me uit welk verleden u bent geboren, van welke voorouders bent u de telg?
6. Pelgrim:
Windkou is mijn naam, Lentekou was mijn vader. Zijn vader was Strenge Kou.
Zeg me, Ergwijze; ik moet vragen en wens te weten:
Wie heerst hier en oefent de macht uit over landen en weelderige zalen?
7. Ergwijze:
Menglad is haar naam, geboren uit haar moeder en uit de zoon van de Slaap-Tovenaar.
Zij heerst hier en oefent de macht uit over landen en weelderige zalen.
8. Windkou:
Zeg me, Ergwijze, ik moet vragen en wens te weten:
Hoe heet die poort waarvan men zegt dat zelfs de goden er niet een hebben die meer misleidend is?
9. Ergwijze:
Lawaaierig is haar naam en ze werd gemaakt door de drie zonen van Zonneblind.
Als een keten hecht ze zich aan iedere reiziger die haar ontsluit en haar opendoet.
10. Windkou:
Zeg mij, Ergwijze; ik moet vragen en wens te weten:
Hoe heet het hof waarvan men zegt dat zelfs de goden er niet een hebben dat gevaarlijker is?
11. Ergwijze:
Terugwijzer van vreemdelingen is zijn naam. Ik maakte hem uit de ledematen van de modderreus;
Ik heb hem zó gemaakt dat hij zolang zou bestaan als de mensen leven.
12. Windkou:
Ergwijze; ik moet vragen en wens te weten:
Hoe heten die honden, woester dan ik ooit heb gezien?
13. Ergwijze:
Eén wordt Gifr genoemd, de andere Gere, als u het moet weten.
Elf perioden moeten ze de wacht houden voordat aan de heerschappij van de heersers een einde komt.
14. Windkou:
Ergwijze; ik moet vragen en wens te weten:
Kan een mens daar binnengaan wanneer die dieren liggen te slapen?
15. Ergwijze:
Ze hebben de opdracht gekregen om beurtelings te slapen want ze werden getraind om de wacht te houden.
De ene slaapt ’s nachts, de andere overdag. Niemand gaat daar binnen.
16. Windkou:
Ergwijze; ik moet vragen en wens te weten:
Is er enig voedsel dat men hun kan geven zodat men kan binnengaan terwijl ze eten?
17. Ergwijze: Er liggen twee stukken vlees in het verblijf van Wijdopener, als u het moet weten.
Dat is het enige voedsel dat een mens hun zou kunnen geven zodat hij kan binnengaan terwijl ze eten.
18. Windkou: Ergwijze; ik moet vragen en wens te weten:
Welke stamboom spreidt hier zijn takken uit over het land?
19. Ergwijze: Mimameid is de boom en niemand weet uit welke wortels deze is gegroeid;
Welk kwaad deze kan vellen, weten denk ik maar weinigen. Hij gaat niet ten onder door vuur of ijzer.
20. Windkou: Ergwijze; ik moet vragen en wens te weten:
Wat veroorzaakt het wegkwijnen van de glorieuze boom die niet ten onder gaat door vuur of ijzer?
21. Ergwijze: Wanneer door seniele oude vrouwtjes de vruchten ervan op het vuur worden verbrand, dan komt naar buiten
Wat binnenin zou moeten zijn. Dan verdort de boom onder de mensen.
22. Windkou: Ergwijze; ik moet vragen en wens te weten:
Welke is die haan, hoog in de boom, die helemaal schittert van goud?
23. Ergwijze: Wijdopener is zijn naam; hij glinstert, hoog gezeten in de kruin van Mimameid.
Hij verzamelt in één groot verdriet de eindeloze ellende veroorzaakt door het vuur van Sinmara.
24. Windkou: Ergwijze; ik moet vragen en wens te weten:
Is er een wapen waarmee Wijdopener naar het huis van Hel kan worden gebracht?
25. Ergwijze: Lävaten is de naam ervan. Het werd door Lopt gemaakt uit berouw onder de poort van de afgrond.
In het ijzeren vat onder de hoede van Sinmara, wordt het beveiligd door negen stevige sloten.
26. Windkou: Ergwijze; ik moet vragen en wens te weten:
Keert hij terug die probeert om dat magische werktuig mee te nemen?
27. Ergwijze: Hij die probeert het magische werktuig mee te nemen kan terugkeren,
Als hij iets meebrengt wat weinigen bezitten voor het vrouwtje dat geneest met kruiden van de vruchtbare aarde.
28. Windkou: Ergwijze; ik moet vragen en wens te weten:
Is er iets kostbaars dat een mens kan bezitten om de toverkol te plezieren?
29. Ergwijze: De schitterende slagpen van de vleugels van de Wijdopener moet je meebrengen
Als geschenk aan Sinmara voordat ze zo goed is u het wapen te geven.
30. Windkou: Ergwijze; ik moet vragen en wens te weten:
Welke zaal is het die, heel wijselijk, omringd is met zuiverende vuren?
31. Ergwijze: Kalm is de naam ervan, en hij moet misschien lange tijd balanceren op de punt van een speer.
Over dat glorieuze huis hebben alleen geruchten de mensen van vroeger bereikt.
32. Windkou: Ergwijze; ik moet vragen en wens te weten:
Wie van de zonen van de goden hebben de zaal gebouwd die ik door de poort zag?
33. Ergwijze: Une en Ire, Bare en Ore, Varr en Vägdrasil, Dore, Ure en Delling; ook de sluwe elf Loki.
34. Windkou: Ergwijze; ik moet vragen en wens te weten:
Welke berg is het waar de bruid kan worden gevonden die veilig is in haar dromen?
35. Ergwijze: Heilige Berg is de naam ervan, sinds eeuwen een toevluchtshaven voor de zieken en gewonden.
Iedere vrouw die hier naartoe opklimt, al is ze doodziek, zal worden genezen.
36. Windkou: Ergwijze; ik moet vragen en wens te weten:
Wie zijn de meisjes die zitten bij de knieën van Menglad, tezamen en in harmonie?
37. Ergwijze: Haven is één, Overlever een ander, een derde Beschermer; Helder en Vriendelijk,
Zachtaardig en Vrede, Mededogen, en Gebieder van Clementie.4
38. Windkou: Ergwijze; ik moet vragen en wens te weten:
Redden zij degenen die aan hen offeren, als zij het nodig achten?
39. Ergwijze: Zij redden wijselijk degenen die offeren in een heilige plaats.
Zodat ruwheid en kwaad de mens niet treffen die zijn bevrijding in de weg zouden staan.
40. Windkou: Ergwijze; ik moet vragen en wens te weten:
Is er een mens die kan slapen in de armen van de lieftallige Menglad?
41. Ergwijze: Niemand is er die kan slapen in de armen van de lieftallige Menglad,
Behalve Svipdag; voor hem is de maagd die straalt als de zon en die hij trouw zal zweren als echtgenoot.
42. Windkou: Open wijd de poorten! Hier ziet u Svipdag!
Het is nog onbekend of Menglad zich zal verwaardigen om mij te accepteren zodat ik haar vreugde kan schenken.
43. Ergwijze tegen Menglad:
  Luister, Menglad. Een man is gekomen. Ga zelf de gast ontvangen.
De honden zijn tevreden; het huis heeft zich geopend. Het lijkt mij dat het Svipdag is.
44. Menglad: Als u liegt wanneer u zegt dat de man van ver is gekomen naar mijn zalen,
Zullen raven uw ogen uitrukken aan de hoge galgen.
45. Menglad tegen Svipdag:
  Vanwaar bent u gekomen? Waarom heeft u de reis ondernomen?
Met welke naam staat u bekend in uw eigen huis?
Aan de hand van uw familie en van uw naam zal ik door de profetische betekenis weten of ik bestemd was als uw vrouw.
46. Svipdag: Mistige Ochtend is mijn naam. Heldere Zon is mijn vader. Vandaar werd ik voortgeslingerd
Over windkoude wegen. Niemand kan treuren over het gebod van Urd ook al is de oorzaak zwak.
47. Menglad: Wees welkom! Waar ik naar heb verlangd heb ik nu; laat ik u bij uw aankomst met een kus begroeten.
Lang heb ik op u gewacht op de berg van de slaap. Nu is mijn hoop in vervulling gegaan.
U bent weer teruggekeerd, mens, naar mijn zalen.
48. Svipdag: Beiden hebben we verlangd; ik heb naar u verlangd, en u om mij te ontmoeten.
Verzoening is er nu, wanneer wij beiden delen in de taken van de jaren en de eeuwen.

 

 

Noten

1. Od hangt samen met Odr, geestelijk denkvermogen, en staat voor de ontwikkelde mens. Op eenzelfde manier wordt ons woord mens in verband gebracht met het Sanskriet manas, dat ook de hogere intelligentie betekent, van man, denken, nadenken.

2. Toekomst.

3. Het verleden.

4. Lif, Lifthrasir, Tjodvarta, Bjärt, Blid, Blöd, Frid, Eir, en Örboda



De maskers van Odin – Oud-Noorse wijsheid, blz. 288-305

© 2005  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag