De maskers van Odin – Oud-Noorse wijsheid
Elsa-Brita Titchenell

isbn 9789070328634, gebonden, bestel boek

Uit deze uitgave mag alleen met toestemming van de uitgever iets worden overgenomen.

© 2005  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

 

      Inhoudsopgave     

 

20 – Grottasöngr (Het lied van de molen)


Aantekeningen van de vertaler

Ook al malen de molens van God langzaam, toch malen ze uiterst fijn.    – Longfellow

Hier zijn twee mythen opgenomen die schijnen te verwijzen naar de vierde (Atlantische) mensheid op onze bol. Beide zijn het onderwerp van talloze sagen. Een is het lied van Grotte, de magische molen, zoals deze van toepassing is op de aardse cyclus, hoewel hij, zoals we hebben gezien, ook een meer universele toepassing heeft. De andere is die van Völund, de smid. Hierin wordt verteld hoe in het vierde grote tijdperk de ziel van de mensheid – Völund – door het kwaad – koning Nidud – tot slaaf werd gemaakt. Nidud symboliseert de meest materiële eeuw in de evolutie van de aarde en van de mensheid.

Volgens de chronologie van de theosofie vonden deze gebeurtenissen in de geschiedenis van de mensheid enkele miljoenen jaren geleden plaats, op een moment toen het menselijke ras de grootste materiële vooruitgang had geboekt, die wat fysieke vaardigheden betreft de technologie van ons huidige tijdperk zelfs overtrof. Maar het was een eenzijdig wonder, want de mens had de spirituele waarden al vergeten die in eerdere perioden aan het ras waren gegeven toen goddelijke invloeden zich onder de eerste mensheden belichaamden en ons in ons menselijke jeugdstadium onderwezen en begeleidden.

Onder de mythen die er aanspraak op kunnen maken dat ze afkomstig zijn uit de wijsheid-traditie van de oudheid zijn de verhalen over de magische molen misschien het meest algemeen bekend. Het is nooit tot aller tevredenheid verklaard waarom in de oudheid op ieder continent mensen bijzondere nadruk legden op de magische eigenschappen van dit werktuig: ze schreven er niet alleen het vermogen aan toe om graan te malen, zoals algemeen wordt aangenomen, maar ook dat hij voor de goden elke mogelijke substantie kon malen. Want dit was geen gewoon werktuig van de mens. Het was een instrument van goddelijke krachten dat niet alleen voedsel verschafte maar ook gezondheid, rijkdom, zout, geluk, vrede, voorspoed – voor zowel lichaam als geest; het vermaalde continenten op aarde en stervende werelden op de kosmische schaal, en het braakte homogene protosubstantie uit waaruit nieuwe werelden konden worden gevormd. In de Finse Kalevala, vormde de hemelse smid na enkele mislukkingen in het begin van de tijd met succes de molen Sampo, en zijn werk van vernietiging en schepping gaat door zolang werelden sterven en worden geboren. Het Maya-volk van Midden- Amerika voert tot op deze dag riten op van de heilige molen, en brengt daarmee een lang vergeten kennis tot uitdrukking. Grotte, zijn naam in de Edda, betekent groei en is semantisch verbonden met evolutie.

De mysterieuze molen van alle heilige tradities komt in sprookjes voor als een opmerkelijk instrument dat alles heeft voortgebracht: vermogens en eigenschappen van wezens en ook materie. Het werd gevormd door goddelijke tussenkomst voor de manifestatie en de instandhouding van leven. Het was ook de vernietiger ervan.

In één verhaal van de Edda worden twee reuzinnen gedwongen om de beurt rijkdommen en gerieflijkheden voor koning Frode (zijn naam betekent voorspoed) te malen gedurende de eerste eonen van vrede en vreugde die bekendstaan als de gouden eeuw. Ze werken onophoudelijk om eindeloze bronnen van genoegen voort te brengen voor het plezier van de koning. Na verloop van tijd wordt de koning steeds hebzuchtiger naar meer goud en grotere genoegens tot hij de meisjes slechts zoveel tijd gunt om te rusten als een haan nodig heeft om te kraaien of zolang de roep van een koekoek duurt. Zo bereidt hij zijn eigen ondergang voor. Onverbiddelijk malen de onvermoeibare reuzinnen hun zwaarwichtige wraak. Hun onophoudelijke zingen, vergezeld van het geknars van de molenstenen, maalt een leger voort dat, onder aanvoering van de zeekoning Mysing de landen van Frode onder de voet loopt en verovert.

Koning Mysing neemt de molen van de groei mee en na verloop van tijd wordt ook hij het slachtoffer van hebzucht wanneer de magische molen zijn wensen in vervulling doet gaan: zijn continent verzinkt onder de wateren – het klassieke verhaal van een overstroming dat overal op de wereld wordt verteld.

Evenals in het bijbelverhaal en in andere mythische verhalen vertegenwoordigt de koning of de hoofdpersoon een volk of ras van mensen gedurende een onbepaalde tijdsperiode, en geeft ons de geschiedenis van eeuwen in een notendop. De overstroming, die tegelijk zo gewoon en zo controversieel is, komt in iedere veelomvattende traditie voor, want ze is een universele ervaring voor de hele mensheid. Mythen vertellen in verhaalvorm over het periodieke omhoogkomen en verzinken van continentale landmassieven – als snelle rampen maar ook als de aanhoudende erosie en het langzame oprijzen waarmee we bekend zijn. De plotselinge overstroming die ze beschrijven – of deze nu een eenmalige gebeurtenis is of een die periodiek terugkeert – heeft ongetwijfeld een voldoend diepe indruk achtergelaten op het bewustzijn van de mens om te rechtvaardigen dat ze onderdeel is van het erfgoed van de geschriften van ieder volk op de aardbol.

In het licht van de huidige wetenschap doet de goddelijke molen denken aan iets dat van meer universele betekenis is dan een hulpmiddel om de seismologie op aarde te beschrijven. In zijn veelzijdigheid, in het feit dat hij wordt gebruikt om allerlei soorten dingen voort te brengen – niet alleen fysieke stof maar ook andere substanties – zien we een aanwijzing voor het karakter ervan als een werktuig van schepping. In dit opzicht vertoont hij een nauwe parallel met de hamer van Thor, Mjölnir (wat ‘molenaar’ betekent). Mjölnir is de verpulveraar van reuzenwerelden, die de stof tot homogeniteit reduceert. Hij is ook het instrument van schepping: we hebben gezien dat Thor en zijn hamer een officiële rol spelen bij huwelijken om zeker te zijn van voortplanting en volgende generaties.

Het is verleidelijk om te denken dat een zwart gat van de astronomie wordt weergegeven door de molen van de goden, want met iedere vooruitgang in de astrofysische wetenschap betreffende deze intrigerende verschijnselen schijnen we een beschrijving van de mythische molen meer te benaderen. Zoals de draaikolk de wereld van koning Mysing opzoog in het oog van de molensteen, evenzo trekt de draaikolk die een zwart gat omringt alle materie binnen het bereik van zijn zwaartekrachtsveld naar de horizon van dit proces, waar ze uit het waarneembare heelal verdwijnt. De mystieke quasars die schijnbaar onmogelijke hoeveelheden straling van alle waarneembare golflengten uitstoten, van infrarood tot röntgenstralen, zouden bovendien tegelijk met de zwarte gaten in de centra van de melkwegstelsels bestaan. Een interessante en opmerkelijke bijkomstigheid is dat in De Mahatma Brieven (blz. 53) – gepubliceerd een halve eeuw vóór het bestaan van zwarte gaten werd vermoed – de substanties van dode werelden zouden worden ‘vermalen in de werkplaats van de natuur’.

Zulke goddelijke molens zijn van toepassing op kosmische schaal. De aardse Grotte – de molen van groei of evolutie waarvan de massieve wielen worden gedraaid door de reuzinnen van aardse tijdperken – brengt het resultaat voort van welke hoeveelheid ook die wordt aangeleverd door de huidige ‘koning’ of het huidige ras van de mensheid. Hij kan niet anders. Zo moet iedere beschaving of golf van karakteristieke eigenschappen zijn eigen gevolgen teweegbrengen. Tijdens koning Frode’s begintijd van vrede en overvloed zou een gouden ring eeuwenlang op een drukke kruising hebben gelegen zonder dat iemand er aanspraak op maakte. Toen hij verdween was het gouden tijdperk geëindigd. Er volgde een nieuw tijdperk – koning Mysing – dat op zijn beurt werd overweldigd door een overstroming toen zijn landen onder de golven verzonken, een gebeurtenis die kan verwijzen naar het verzinken van het zogenaamde Atlantische continent en zijn beschavingen. In de theosofische verslagen markeerden deze het punt halverwege de levensduur van onze planeet, het meest materiële tijdperk van alle – het middernachtelijk uur van de mensheid.

Het is veelbetekenend dat het middernacht was toen de reuzinnen aan koning Mysing vroegen of hij genoeg zout had. Het was een beslissend moment: om verder te gaan met het scheppen van materie, de neerwaartse trend van het voorbije tijdperk, of om de evolutiestroom te richten op geestelijke groei. De keuze van de koning had een onvermijdelijk resultaat: de overstroming deed zijn schepen zinken en bracht een einde aan de cyclus van zijn regering. Het vierde tijdperk had zijn eigen vernietiging over zichzelf afgeroepen door overstroming – een gebeurtenis die de mensheid de gelegenheid bood om opnieuw op te klimmen naar de goddelijke bron waaruit zij oorspronkelijk was afgedaald.


 

Proloog tot Grottasöngr

Sköld (schild) was de zoon van Odin. Hij had één zoon genaamd Fridleif (hij die van vrede houdt), wiens zoon Frode (voorspoed) werd genoemd.

Gedurende het tijdperk dat Frode koning was, was de wereld vervuld van vrede en harmonie. Niemand zou een ander kwaad doen; er waren geen dieven en rovers. Eeuwenlang bleef een gouden ring openlijk op een kruising liggen, onaangeroerd. Koning Frode kocht twee slaven, twee reuzinnen, genaamd Fenja en Menja. Ze waren groot en sterk, in staat om de zware molen op gang te brengen waar niemand anders beweging in kon krijgen. Deze molen bezat de eigenschap dat hij alles kon voortbrengen wat ervan verlangd werd. Hij heette Grotte.

Koning Frode had de reuzinnen bij de molen gebracht en verzocht hen goud en vrede en geluk voor hem te malen. Hij schonk hun geen rust die langer duurde dan de koekoek nodig had om zijn lied te zingen. De twee reuzenmeisjes zouden het Lied van de Molen hebben gezongen en voor ze ophielden met zingen, waarbij ze elkaar afwisselden bij de molensteen, hadden ze een leger gemalen tegen Frode, zodat er ’s nachts een zeekoning kwam die Frode doodde en veel oorlogsbuit meenam. Hiermee eindigde de vrede van Frode.

De veroveraar, koning Mysing, nam de molen en de molenaarsters mee. Hij verzocht hen zout te malen. Om middernacht vroegen ze of hij al genoeg zout had, maar hij verzocht hen door te gaan. Ze maalden verder tot na enige tijd zijn schepen zonken. Er ontstond een draaikolk in de zee waar de wateren verdwijnen in het oog van de molensteen. De oceaan schuimt wanneer de molen draait, en dit maakt de zee zout.

 

Grottasöngr

1.
Nu zijn naar het paleis gekomen het paar Fenja en Menja met vooruitziende blik;
Zij zijn bij Frode, de zoon van Fridleif, reuzenmeisjes
Die als slaven worden gehouden.
2.
Naar de molenbank werden ze gebracht
Om de grijze steen in beweging te zetten;
Hij gaf hun geen rust en geen vrede
Lette alleen op het geknars van de molen.
3.
Hun lied was een klaagzang,
Die de stilte verbrak;
‘Zet de bak eronder en bevrijd de stenen van hun last!’
Toch wilde hij dat ze nog meer maalden.
4.
Ze zongen terwijl ze de steen aanzwengelden en draaiden
Terwijl de meeste mensen sliepen;
Toen zong Menja, het was haar beurt bij de molen,
De koppige meid met een donderstem:
5.
‘Goederen malen we voor Frode, een vermogen malen we bij elkaar,
Een heel menu van rijkdommen op de molen van heerlijkheden;
Hij zal op goud zitten; hij zal op dons slapen,
En wakker worden met wilskracht, dan is er goed gemalen.
6.
Hier zal niemand een ander kwaad doen, noch boze gedachten koesteren,
Noch een vloek zijn voor een ander,
Noch met een scherp zwaard verwonden, zelfs als hij
De vloek van zijn broeder geboeid aantreft!’
7.
De handen stopten, rustten; de molensteen was stil;
Toen gaf de koning uiting aan zijn oude eis:
‘Slaap niet langer dan de haan stil is, rust niet langer
Dan de woorden die ik spreek!’
8.
‘Frode, u was niet helemaal wijs, o, vriend van de mens,
Toen u deze slaven kocht;
U koos ons om onze kracht en ons voorkomen,
Lette niet op uit welk ras wij zijn geboren.
9.
Sterk was Rungner, sterk zijn vader;
Tjasse was sterker dan beide;
Ide en Örner, vaderen van ons ras, broeders van bergreuzen,
Zij zijn onze voorouders.
10.
Grotte was nooit opgestaan van de grijze berg
Het vaste gesteente van de aarde,
Noch zou de bergmeid malen,
Als iemand haar soort had gekend.
11.
Negen winters duurde onze speeltijd,
Onder de aarde groeide onze macht;
Grote werken verrichtten we voortdurend;
We verplaatsten zelfs bergen.
12.
Uit de velden van de reuzen trokken we grote keien;
Zodat de aarde trilde, verzakte, en schudde;
We rolden vandaar de zingende steen,
De zware platte steen, om door mensen te worden meegenomen.
13.
In het land Svitjod sloten wij beiden,
met vooruitziende blik, ons aan bij het volk;
Jaagden op beren, braken schilden,
Marcheerden door de grijze gelederen.
14.
We vernietigden één vorst, steunden een ander,
De goede Gothorm hielpen we met zijn horde.
Geen vrede was er tot we Knue veroverden;
Daar stopten we en namen de stad in.
15.
Zo groot was onze vooruitgang in vroeger tijden,
Goed bekend waren we bij de strijders;
Toen schakelden we helden uit met gescherpte speren,
Verwondden ze en maakten ze rood met vuur.
16.
Nu zijn we gekomen bij het huis van de koning,
In slavernij; niemand heeft mededogen met ons;
Gruis rijt onze voeten open, de ijskou bevriest onze gedaanten terwijl we de vredesmolen laten draaien.
Het is akelig bij Frode.
17.
Handen zullen rusten; de steen zal stoppen;
Ik heb mijn leven lang gemalen.
Toch mag de hand niet stoppen tot Frode voelt
Dat alles volledig is vermalen.
18.
De handen zullen harde handvaten vasthouden, met bloed bevlekte wapens.
Word wakker, Frode!
Word wakker, Frode, als u onze liederen wilt horen en
Onze sagen van langgeleden.
19.
Vuur zie ik branden ten oosten van het fort;
Roep de koeriers, vraag om de lichtbakens!
Een horde krijgers zal deze plaats onder de voet lopen
En de woning van de Budlung1 verbranden.
20.
U zult de troon van Leidre niet behouden,
Uw roodgouden ringen, of uw molen van rijkdommen;
Grijp de schacht steviger, zuster!
We worden niet verwarmd door het bloed van de koning!
21.
Mijn vaders meisje maalde ongetwijfeld krachtig,
Want ze zag veel mannen hun dood tegemoet gaan;
De grote stutten van de molen, hoewel gevat in ijzer,
Barstten uiteen – en toch maalden we verder.
22.
En nog meer maalden we! Moge Yrsa’s zoon, telg van Halfdan,
Hem wreken op Frode;
Hij kan als haar zoon worden beschouwd, en ook als haar broer.
Wij beiden weten dit.’
23.
De meisjes maalden uit alle macht
Jong waren ze, in hun reuzenwoede;
De daksparren beefden, de boom kwam omlaag,
Met oorverdovend kabaal barstte de rolsteen.
24.
Zo stortte de vroegere wereld ineen.
En de bruid van de bergreus zong:
‘Wij hebben voor u gemalen, Frode, want we werden ertoe gedwongen.
Bij de molen bleven de vrouwen tot het eind!’



Noot

1. Koning.

 


De maskers van Odin – Oud-Noorse wijsheid, blz. 242-52

© 2005  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag