20 – Grottasöngr (Het lied van de molen)
Aantekeningen van de vertaler
Ook al malen de molens van God langzaam, toch malen
ze uiterst fijn. – Longfellow
Hier zijn twee mythen opgenomen die schijnen te verwijzen naar de vierde
(Atlantische) mensheid op onze bol. Beide zijn het onderwerp van talloze
sagen. Een is het lied van Grotte, de magische molen, zoals deze van
toepassing is op de aardse cyclus, hoewel hij, zoals we hebben gezien,
ook een meer universele toepassing heeft. De andere is die van Völund,
de smid. Hierin wordt verteld hoe in het vierde grote tijdperk de ziel
van de mensheid – Völund – door het kwaad – koning
Nidud – tot slaaf werd gemaakt. Nidud symboliseert de meest materiële
eeuw in de evolutie van de aarde en van de mensheid.
Volgens de chronologie van de theosofie vonden deze gebeurtenissen
in de geschiedenis van de mensheid enkele miljoenen jaren geleden plaats,
op een moment toen het menselijke ras de grootste materiële vooruitgang
had geboekt, die wat fysieke vaardigheden betreft de technologie van
ons huidige tijdperk zelfs overtrof. Maar het was een eenzijdig wonder,
want de mens had de spirituele waarden al vergeten die in eerdere perioden
aan het ras waren gegeven toen goddelijke invloeden zich onder de eerste
mensheden belichaamden en ons in ons menselijke jeugdstadium onderwezen
en begeleidden.
Onder de mythen die er aanspraak op kunnen maken dat ze afkomstig zijn
uit de wijsheid-traditie van de oudheid zijn de verhalen over de magische
molen misschien het meest algemeen bekend. Het is nooit tot aller tevredenheid
verklaard waarom in de oudheid op ieder continent mensen bijzondere
nadruk legden op de magische eigenschappen van dit werktuig: ze schreven
er niet alleen het vermogen aan toe om graan te malen, zoals algemeen
wordt aangenomen, maar ook dat hij voor de goden elke mogelijke substantie
kon malen. Want dit was geen gewoon werktuig van de mens. Het was een
instrument van goddelijke krachten dat niet alleen voedsel verschafte
maar ook gezondheid, rijkdom, zout, geluk, vrede, voorspoed –
voor zowel lichaam als geest; het vermaalde continenten op aarde en
stervende werelden op de kosmische schaal, en het braakte homogene protosubstantie
uit waaruit nieuwe werelden konden worden gevormd. In de Finse Kalevala,
vormde de hemelse smid na enkele mislukkingen in het begin van de tijd
met succes de molen Sampo, en zijn werk van vernietiging en schepping
gaat door zolang werelden sterven en worden geboren. Het Maya-volk van
Midden- Amerika voert tot op deze dag riten op van de heilige molen,
en brengt daarmee een lang vergeten kennis tot uitdrukking. Grotte,
zijn naam in de Edda, betekent groei en is semantisch verbonden met
evolutie.
De mysterieuze molen van alle heilige tradities komt in sprookjes voor
als een opmerkelijk instrument dat alles heeft voortgebracht: vermogens
en eigenschappen van wezens en ook materie. Het werd gevormd door goddelijke
tussenkomst voor de manifestatie en de instandhouding van leven. Het
was ook de vernietiger ervan.
In één verhaal van de Edda worden twee reuzinnen gedwongen
om de beurt rijkdommen en gerieflijkheden voor koning Frode (zijn naam
betekent voorspoed) te malen gedurende de eerste eonen van vrede en
vreugde die bekendstaan als de gouden eeuw. Ze werken onophoudelijk
om eindeloze bronnen van genoegen voort te brengen voor het plezier
van de koning. Na verloop van tijd wordt de koning steeds hebzuchtiger
naar meer goud en grotere genoegens tot hij de meisjes slechts zoveel
tijd gunt om te rusten als een haan nodig heeft om te kraaien of zolang
de roep van een koekoek duurt. Zo bereidt hij zijn eigen ondergang voor.
Onverbiddelijk malen de onvermoeibare reuzinnen hun zwaarwichtige wraak.
Hun onophoudelijke zingen, vergezeld van het geknars van de molenstenen,
maalt een leger voort dat, onder aanvoering van de zeekoning Mysing
de landen van Frode onder de voet loopt en verovert.
Koning Mysing neemt de molen van de groei mee en na verloop van tijd
wordt ook hij het slachtoffer van hebzucht wanneer de magische molen
zijn wensen in vervulling doet gaan: zijn continent verzinkt onder de
wateren – het klassieke verhaal van een overstroming dat overal
op de wereld wordt verteld.
Evenals in het bijbelverhaal en in andere mythische verhalen vertegenwoordigt
de koning of de hoofdpersoon een volk of ras van mensen gedurende een
onbepaalde tijdsperiode, en geeft ons de geschiedenis van eeuwen in
een notendop. De overstroming, die tegelijk zo gewoon en zo controversieel
is, komt in iedere veelomvattende traditie voor, want ze is een universele
ervaring voor de hele mensheid. Mythen vertellen in verhaalvorm over
het periodieke omhoogkomen en verzinken van continentale landmassieven
– als snelle rampen maar ook als de aanhoudende erosie en het
langzame oprijzen waarmee we bekend zijn. De plotselinge overstroming
die ze beschrijven – of deze nu een eenmalige gebeurtenis is of
een die periodiek terugkeert – heeft ongetwijfeld een voldoend
diepe indruk achtergelaten op het bewustzijn van de mens om te rechtvaardigen
dat ze onderdeel is van het erfgoed van de geschriften van ieder volk
op de aardbol.
In het licht van de huidige wetenschap doet de goddelijke molen denken
aan iets dat van meer universele betekenis is dan een hulpmiddel om
de seismologie op aarde te beschrijven. In zijn veelzijdigheid, in het
feit dat hij wordt gebruikt om allerlei soorten dingen voort te brengen
– niet alleen fysieke stof maar ook andere substanties –
zien we een aanwijzing voor het karakter ervan als een werktuig van
schepping. In dit opzicht vertoont hij een nauwe parallel met de hamer
van Thor, Mjölnir (wat ‘molenaar’ betekent). Mjölnir
is de verpulveraar van reuzenwerelden, die de stof tot homogeniteit
reduceert. Hij is ook het instrument van schepping: we hebben gezien
dat Thor en zijn hamer een officiële rol spelen bij huwelijken
om zeker te zijn van voortplanting en volgende generaties.
Het is verleidelijk om te denken dat een zwart gat van de astronomie
wordt weergegeven door de molen van de goden, want met iedere vooruitgang
in de astrofysische wetenschap betreffende deze intrigerende verschijnselen
schijnen we een beschrijving van de mythische molen meer te benaderen.
Zoals de draaikolk de wereld van koning Mysing opzoog in het oog van
de molensteen, evenzo trekt de draaikolk die een zwart gat omringt alle
materie binnen het bereik van zijn zwaartekrachtsveld naar de horizon
van dit proces, waar ze uit het waarneembare heelal verdwijnt. De mystieke
quasars die schijnbaar onmogelijke hoeveelheden straling van alle waarneembare
golflengten uitstoten, van infrarood tot röntgenstralen, zouden
bovendien tegelijk met de zwarte gaten in de centra van de melkwegstelsels
bestaan. Een interessante en opmerkelijke bijkomstigheid is dat in De
Mahatma Brieven (blz. 53) – gepubliceerd een halve eeuw vóór
het bestaan van zwarte gaten werd vermoed – de substanties van
dode werelden zouden worden ‘vermalen in de werkplaats van de
natuur’.
Zulke goddelijke molens zijn van toepassing op kosmische schaal. De
aardse Grotte – de molen van groei of evolutie waarvan de massieve
wielen worden gedraaid door de reuzinnen van aardse tijdperken –
brengt het resultaat voort van welke hoeveelheid ook die wordt aangeleverd
door de huidige ‘koning’ of het huidige ras van de mensheid.
Hij kan niet anders. Zo moet iedere beschaving of golf van karakteristieke
eigenschappen zijn eigen gevolgen teweegbrengen. Tijdens koning Frode’s
begintijd van vrede en overvloed zou een gouden ring eeuwenlang op een
drukke kruising hebben gelegen zonder dat iemand er aanspraak op maakte.
Toen hij verdween was het gouden tijdperk geëindigd. Er volgde
een nieuw tijdperk – koning Mysing – dat op zijn beurt werd
overweldigd door een overstroming toen zijn landen onder de golven verzonken,
een gebeurtenis die kan verwijzen naar het verzinken van het zogenaamde
Atlantische continent en zijn beschavingen. In de theosofische verslagen
markeerden deze het punt halverwege de levensduur van onze planeet,
het meest materiële tijdperk van alle – het middernachtelijk
uur van de mensheid.
Het is veelbetekenend dat het middernacht was toen de reuzinnen aan
koning Mysing vroegen of hij genoeg zout had. Het was een beslissend
moment: om verder te gaan met het scheppen van materie, de neerwaartse
trend van het voorbije tijdperk, of om de evolutiestroom te richten
op geestelijke groei. De keuze van de koning had een onvermijdelijk
resultaat: de overstroming deed zijn schepen zinken en bracht een einde
aan de cyclus van zijn regering. Het vierde tijdperk had zijn eigen
vernietiging over zichzelf afgeroepen door overstroming – een
gebeurtenis die de mensheid de gelegenheid bood om opnieuw op te klimmen
naar de goddelijke bron waaruit zij oorspronkelijk was afgedaald.
Proloog tot Grottasöngr
Sköld (schild) was de zoon van Odin. Hij had één
zoon genaamd Fridleif (hij die van vrede houdt), wiens zoon Frode (voorspoed)
werd genoemd.
Gedurende het tijdperk dat Frode koning was, was de wereld vervuld
van vrede en harmonie. Niemand zou een ander kwaad doen; er waren geen
dieven en rovers. Eeuwenlang bleef een gouden ring openlijk op een kruising
liggen, onaangeroerd. Koning Frode kocht twee slaven, twee reuzinnen,
genaamd Fenja en Menja. Ze waren groot en sterk, in staat om de zware
molen op gang te brengen waar niemand anders beweging in kon krijgen.
Deze molen bezat de eigenschap dat hij alles kon voortbrengen wat ervan
verlangd werd. Hij heette Grotte.
Koning Frode had de reuzinnen bij de molen gebracht en verzocht hen
goud en vrede en geluk voor hem te malen. Hij schonk hun geen rust die
langer duurde dan de koekoek nodig had om zijn lied te zingen. De twee
reuzenmeisjes zouden het Lied van de Molen hebben gezongen en voor ze
ophielden met zingen, waarbij ze elkaar afwisselden bij de molensteen,
hadden ze een leger gemalen tegen Frode, zodat er ’s nachts een
zeekoning kwam die Frode doodde en veel oorlogsbuit meenam. Hiermee
eindigde de vrede van Frode.
De veroveraar, koning Mysing, nam de molen en de molenaarsters mee.
Hij verzocht hen zout te malen. Om middernacht vroegen ze of hij al
genoeg zout had, maar hij verzocht hen door te gaan. Ze maalden verder
tot na enige tijd zijn schepen zonken. Er ontstond een draaikolk in
de zee waar de wateren verdwijnen in het oog van de molensteen. De oceaan
schuimt wanneer de molen draait, en dit maakt de zee zout.
Grottasöngr
1. |
Nu zijn naar het paleis gekomen het paar
Fenja en Menja met vooruitziende blik;
Zij zijn bij Frode, de zoon van Fridleif, reuzenmeisjes
Die als slaven worden gehouden. |
2. |
Naar de molenbank werden ze gebracht
Om de grijze steen in beweging te zetten;
Hij gaf hun geen rust en geen vrede
Lette alleen op het geknars van de molen. |
3. |
Hun lied was een klaagzang,
Die de stilte verbrak; ‘Zet de bak eronder en bevrijd
de stenen van hun last!’
Toch wilde hij dat ze nog meer maalden. |
4. |
Ze zongen terwijl ze de steen aanzwengelden en draaiden
Terwijl de meeste mensen sliepen;
Toen zong Menja, het was haar beurt bij de molen,
De koppige meid met een donderstem: |
5. |
‘Goederen malen we voor Frode, een vermogen
malen we bij elkaar,
Een heel menu van rijkdommen op de molen van heerlijkheden;
Hij zal op goud zitten; hij zal op dons slapen,
En wakker worden met wilskracht, dan is er goed gemalen. |
6. |
Hier zal niemand een ander kwaad doen, noch boze
gedachten koesteren,
Noch een vloek zijn voor een ander,
Noch met een scherp zwaard verwonden, zelfs als hij
De vloek van zijn broeder geboeid aantreft!’ |
7. |
De handen stopten, rustten; de molensteen was stil;
Toen gaf de koning uiting aan zijn oude eis: ‘Slaap niet
langer dan de haan stil is, rust niet langer
Dan de woorden die ik spreek!’ |
8. |
‘Frode, u was niet helemaal wijs, o, vriend
van de mens,
Toen u deze slaven kocht;
U koos ons om onze kracht en ons voorkomen,
Lette niet op uit welk ras wij zijn geboren. |
9. |
Sterk was Rungner, sterk zijn vader;
Tjasse was sterker dan beide;
Ide en Örner, vaderen van ons ras, broeders van bergreuzen,
Zij zijn onze voorouders. |
10. |
Grotte was nooit opgestaan van de grijze berg
Het vaste gesteente van de aarde,
Noch zou de bergmeid malen,
Als iemand haar soort had gekend. |
11. |
Negen winters duurde onze speeltijd,
Onder de aarde groeide onze macht;
Grote werken verrichtten we voortdurend;
We verplaatsten zelfs bergen. |
12. |
Uit de velden van de reuzen trokken we grote keien;
Zodat de aarde trilde, verzakte, en schudde;
We rolden vandaar de zingende steen,
De zware platte steen, om door mensen te worden meegenomen. |
13. |
In het land Svitjod sloten wij beiden,
met vooruitziende blik, ons aan bij het volk;
Jaagden op beren, braken schilden,
Marcheerden door de grijze gelederen. |
14. |
We vernietigden één vorst, steunden
een ander,
De goede Gothorm hielpen we met zijn horde.
Geen vrede was er tot we Knue veroverden;
Daar stopten we en namen de stad in. |
15. |
Zo groot was onze vooruitgang in vroeger tijden,
Goed bekend waren we bij de strijders;
Toen schakelden we helden uit met gescherpte speren,
Verwondden ze en maakten ze rood met vuur. |
16. |
Nu zijn we gekomen bij het huis van de koning,
In slavernij; niemand heeft mededogen met ons;
Gruis rijt onze voeten open, de ijskou bevriest onze gedaanten terwijl
we de vredesmolen laten draaien.
Het is akelig bij Frode. |
17. |
Handen zullen rusten; de steen zal stoppen;
Ik heb mijn leven lang gemalen.
Toch mag de hand niet stoppen tot Frode voelt
Dat alles volledig is vermalen. |
18. |
De handen zullen harde handvaten vasthouden, met
bloed bevlekte wapens.
Word wakker, Frode!
Word wakker, Frode, als u onze liederen wilt horen en
Onze sagen van langgeleden. |
19. |
Vuur zie ik branden ten oosten van het fort;
Roep de koeriers, vraag om de lichtbakens!
Een horde krijgers zal deze plaats onder de voet lopen
En de woning van de Budlung1
verbranden. |
20. |
U zult de troon van Leidre niet behouden,
Uw roodgouden ringen, of uw molen van rijkdommen;
Grijp de schacht steviger, zuster!
We worden niet verwarmd door het bloed van de koning! |
21. |
Mijn vaders meisje maalde ongetwijfeld krachtig,
Want ze zag veel mannen hun dood tegemoet gaan;
De grote stutten van de molen, hoewel gevat in ijzer,
Barstten uiteen – en toch maalden we verder. |
22. |
En nog meer maalden we! Moge Yrsa’s zoon, telg
van Halfdan,
Hem wreken op Frode;
Hij kan als haar zoon worden beschouwd, en ook als haar broer.
Wij beiden weten dit.’ |
23. |
De meisjes maalden uit alle macht
Jong waren ze, in hun reuzenwoede;
De daksparren beefden, de boom kwam omlaag,
Met oorverdovend kabaal barstte de rolsteen. |
24. |
Zo stortte de vroegere wereld ineen.
En de bruid van de bergreus zong: ‘Wij hebben voor u gemalen,
Frode, want we werden ertoe gedwongen.
Bij de molen bleven de vrouwen tot het eind!’ |