Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

2. Ouderdom, ziekte en dood

Hoe mooi is de wereld om ons heen! Het opkomen van de zon boven de bergen in het oosten behoort tot de allermooiste dingen die ik ken.

Het is zo mooi omdat het in ons een gevoel oproept van een harmonie die verwant is aan de natuurlijke schoonheid die de oostelijke hemel kleurt. Alle schoonheid zetelt dus in het bewustzijn van de waarnemer, waarin alle door ons waargenomen dingen in een zeer werkelijke zin aanwezig zijn.

U kunt geen schoonheid buiten u zien als er geen schoonheid in u is. U kunt schoonheid niet begrijpen tenzij uzelf innerlijk iets moois bezit. U kunt harmonie niet begrijpen tenzij u in uw innerlijke zelf harmonie bent. Alle dingen van waarde zijn in uzelf en de buitenwereld biedt u alleen de prikkel, de aansporing om van uw innerlijke begripsvermogen gebruik te maken.

Er is schoonheid in begrijpen, en begrip komt alleen voort uit een begrijpend hart, hoe paradoxaal dit op het eerste gehoor ook mag klinken. Het is het begrijpende hart dat visie heeft.

De ziener oefent zich om het ziende oog te openen en de natuur spreekt tot hem in klanken die elk jaar betoverender en wonderlijker worden, omdat hij innerlijk groeit. Zijn begrip verruimt en verdiept zich. Het gefluister van de bomen, het ruisen en ritselen van de bladeren, de trage golfslag op het kiezelstrand, het sjirpen van de krekel, het koeren van de duif, het geluid van een menselijke stem – hoe schel die vaak ook is – houden een wonder voor hem in. Hij beseft zijn verwantschap met al wat is, en ziet in dat hij slechts één element is in een prachtig mozaïek van leven, waarmee hij onafscheidelijk is verbonden, en dat het steeds mooier en verhevener wordt naarmate zijn visie groeit; hij kent het verheven visioen en streeft ernaar het steeds duidelijker te zien.

Als u het ziende oog bezat, zou u kunnen leren van al wat bestaat, van elke boom, elke bloem, elk atoom van het zand dat onder uw voeten knarst. Heeft u nooit in het hart van een bloem gekeken? Heeft u zich nooit verdiept in de schoonheid, de symmetrie, de pracht om u heen? Heeft u nooit naar een zonsopkomst of zonsondergang gekeken en u verwonderd over het kleurenspel aan de oostelijke of westelijke horizon? Heeft u nooit diep in de ogen van een medemens gekeken, met het ziende oog naar uw naaste gekeken? Heeft u daar nooit wonderen ontdekt? Wat is de wereld prachtig die ons omringt! Maar ondanks alle schoonheid om ons heen doet ons hart toch pijn en worden we overweldigd door de gedachte aan de ellende van de mensheid, veroorzaakt door de drie beangstigende problemen – ouderdom, ziekte en dood.

Leer het denken te beheersen. De mens is een kind van de goden en zijn denken zou goddelijk moeten zijn, zijn gedachten omhooggericht, zijn hart voortdurend bereid tot meer en meer liefde; en daarom moet zijn instelling eveneens goddelijk zijn.

Zoek de stille plaatsen van uw hart op; betreed de zo rustige en stille kamers van uw innerlijke wezen. Algauw zult u leren op de deur van uw eigen hart te kloppen. Al doende leert men. Intuïtie zal uw deel worden. U zult onmiddellijk kennis opdoen; u zult de waarheid ogenblikkelijk kennen. Dat is de weg; zo is de leer.

Op deze stille plaatsen ontvangt u licht, krijgt u visioenen van de waarheid, omdat uw geest – de kern, het hart van uw wezen – de kern van het zijn is ingegaan waaruit hij afkomstig is, waarvan hij nooit is gescheiden, waaruit hij oorspronkelijk voortkwam en waarmee u onafgebroken in rechtstreekse verbinding staat.

Besef deze wonderschone waarheid; neem haar ter harte. Want er zijn onuitputtelijke bronnen van wijsheid, van kennis en van liefde – ja, en van macht – in de eerste plaats macht over uzelf, wat macht betekent over de natuur waarin we leven, ons bewegen en ons bestaan hebben. Want de kern van uw wezen is de innerlijke god in u, de goddelijke geest, de christos-geest, de buddhische luister.

Het zijn deze rustige plaatsen van de ziel, deze diepe stilten van het hart – dat wil zeggen het binnenste van het binnenste van de mens – die de Groten opzoeken wanneer ze meer licht en grotere kennis willen verwerven; want dan dringen ze door tot de structuur en het weefsel van het heelal en kennen daarom de waarheid uit de eerste hand, om- dat ze in hun eigen denken en intelligentie – in het vertolkende orgaan dat we het denkvermogen noemen – één worden met dat heelal en synchroon en in harmonie meetrillen met de vibraties op alle gebieden van de Eeuwige Moeder. Daar worden ze één met het Al en kennen daarom intuïtief de waarheid.

De ouderdom hoeft u niet te verontrusten. Als hij komt, het lichaam zwakker wordt en de fysieke sluiers dunner worden, zal iemand die op de juiste wijze heeft geleefd, die een zuiver leven heeft geleid en hoogstaande gedachten heeft gekoesterd, zien en al ziende weten. Zijn visie dringt door tot achter de sluiers van de stof, want langzaamaan raakt hij bekend met de mysteries achter de sluier die de mensen de dood noemen.

Gedurende zekere tijd en afhankelijk van de lengte van de periode die aan de dood voorafgaat, trekt de ziel zich uit het oud geworden lichaam terug. Dit verklaart de toename van de zogenaamde symptomen en lichamelijke verschijnselen van het ouder worden, van de ouderdom. Maar dit zich terugtrekken van de ziel verloopt in normale gevallen vredig en rustig en is de door de natuur gevolgde weg om de dood als een stille zegen van vrede en harmonie te laten komen.

Dood is geboorte, geboorte; en in plaats van de pijnlijke scheiding bij de dood van jongeren, komt de dood voor de ouderen onder ons vredig en rustig; als een barmhartige engel treedt ze stilletjes hun wezen binnen en maakt de banden los die de ziel aan haar voertuig van vlees binden; en het heengaan is even rustig en zacht als de komst van de schemering vóór de nacht; het is een weldadige slaap.

Ieder mens kan een moeilijke ouderdom voorkomen, of tenminste de lasten ervan aanmerkelijk verlichten; dat kunt u bereiken door een goed leven te leiden, door in uw hogere zelf te leven in plaats van de behoeften en begeerten van uw lichaam te idealiseren. De ouderdom komt dan ongemerkt, brengt zegeningen met zich en een toename van alle hogere vermogens en krachten, zodat de naderende ouderdom is vervuld van harmonieën uit een andere wereld en van schoonheid door visioenen van waarheid en heerlijkheid.

Ouderdom is een zegen als het voorafgaande leven goed is geweest. Hij brengt dingen met zich die anders onbereikbaar zijn, zoals een uitbreiding van bewustzijn waarvan de jeugd geen vermoeden heeft. Hij brengt een groter verstandelijk vermogen met zich, dat door zijn diepgang niet wordt begrepen door de onvolwassene, de jongere, de man van middelbare leeftijd, die het daarom toeschrijft aan vage generalisaties van grootvader. In zulke omstandigheden staat grootvader dichter bij de waarheid en ziet hij meer dan het nog ongeopende oog van de jeugd. Een mooie ouderdom schenkt verruiming van ziel, niet alleen van het verstand, maar van het geestelijke bewustzijn en de daarbij behorende visie.

Soms echter, wanneer grofstoffelijke begeerten het leven hebben beheerst, wanneer de banden die de ziel met het lichaam verenigen als het ware aan het fysieke voertuig zijn geklonken door het toegeven aan grove aandriften, dan is de dood zelfs op de oude dag pijnlijk; want de ziel heeft zich niet op een natuurlijke manier teruggetrokken, of tenminste niet in belangrijke mate, en ook is de bereikte leeftijd niet zo hoog wanneer de dood ten slotte komt.

De ouderdom is niet iets om bang voor te zijn. Het is een zegen. Het is de schoonheid, gezien als door een sluier, van het leven daarachter, het hogere leven, het leven waarin het hogere incarnerende ego leeft, in letterlijke zin. Een afspiegeling – zoals komende gebeurtenissen hun schaduwen vooruitwerpen, een afspiegeling van de komende luister – zó is een mooie ouderdom.

Ziekte, het tweede onheil dat de mensheid kwelt, is een zuiveringsproces, een proces van reiniging; en voor de mens in het huidige onvolmaakte ontwikkelingsstadium in heel veel gevallen een door de hemel gezonden zegen. Ze geneest ons van egoïsme. Ze leert ons geduld. Ze brengt ons ertoe stil te staan bij de schoonheid van het leven, bij de noodzaak op de juiste manier te leven. Ze maakt ons vriendelijk en meevoelend.

Ga eens na hoe de gemiddelde mens in zijn huidige onvolmaakte evolutiestadium ervoor staat, met zijn hartstochten, onbeheerste emoties en een sterke begeerte naar sensatie, steeds meer sensatie. Probeer u eens voor te stellen dat de mensen zoals ze nu zijn een lichaam hadden dat niet ziek kon worden, maar wel kon verzwakken en sterven door buitensporig gedrag. Ziet u niet in dat de dingen zoals ze zijn een heel goede kant hebben? Ziekten zijn voor ons eigenlijk een waarschuwing om onze slechte gedachten om te zetten in betere en in overeenstemming met de natuurwetten te leven.

Bedenk wel dat ziekten niet door een buiten ons staande en tirannieke natuur over ons worden gebracht; ziekten zijn in alle gevallen het gevolg of het uitvloeisel van ons eigen verkeerde handelen: mentaal en lichamelijk wangedrag, in dit of in een vorig leven. Ziekten en de pijn en het lijden waarmee ze gepaard gaan zijn onze beste vrienden en vermaners. Ze verzachten ons hart, verruimen ons denken, geven ons de gelegenheid de wil te oefenen en een terrein waar we onze morele instincten kunnen trainen. Ze vervullen ons ook van medelijden en medeleven met anderen.

Het is waar dat ieder van ons zelf verantwoordelijk is voor zijn ziekten en tegenslagen; alle tegenslagen in het leven hebben we onszelf toebedeeld. We hebben ze verdiend omdat we de ouders ervan zijn. Ze komen over ons, we worden erdoor getroffen; we ontvangen alleen maar de reacties, de gevolgen van zaden van denken en handelen die we in het verleden hebben gezaaid – een schitterende leer, karma!

Maar ‘goed’ en ‘kwaad’ zijn betrekkelijk. We noemen dingen goed wanneer ze ons aangenaam zijn, en als ze ons niet aanstaan zeggen we dat ze slecht zijn. En toch is in sommige gevallen gebleken dat juist dat wat u eens niet aanstond, uitstekend voor u was, u kansen bracht, u geluk bracht, op zijn minst uw karakterkracht versterkte, wat meer waard is dan alle aardse schatten. Ze gaven u inzicht, maakten uw innerlijke krachten vrij, stelden u in staat te denken; kortom, ze maakten een mens van u.

Er overkomt ons niets dat wij niet zelf vroeger hebben veroorzaakt. We hebben de zaden gezaaid. Nu hebben de zaden in ons zich ontwikkeld en zeggen we: ik kan niet begrijpen hoe zoiets mij kon overkomen. Maar het is gebeurd, en als u het goed opneemt en het op de juiste wijze onder ogen ziet, als u goed reageert en het ziet als iets wat u zelf heeft gekozen, wordt u een medewerker van het lot; u wordt gelukkig en groeit. Kracht wordt uw deel. In uw hart groeit wijsheid.

Neem als voorbeeld een buitengewoon goed en edel mens. Laten we zeggen dat hij plotseling wordt getroffen door een ernstige en afschuwelijke ziekte, om een duidelijk en markant geval te nemen. Voor zover hij weet is er in zijn huidige leven niets dat dit heeft veroorzaakt. Plotseling en op onverklaarbare wijze wordt hij getroffen, zodat hij een poosje een hekel aan zichzelf heeft; zijn gefolterde ziel keert zich tot de goden die niet luisteren en hij zegt: ‘Wat heb ik gedaan dat mij dit overkomt?’ Moeten we zeggen dat hij een slecht mens is? Nee, hij is een goed mens, maar in dit geval waren er zaden uit het verleden, zaden van gedachten, van emoties, van zwakheden uit vroegere levens die nog niet waren uitgewerkt, nog geen vrucht hadden gedragen, maar dat nu wel doen. Ze komen nu tevoorschijn. Misschien wilden ze in een vorig leven al tevoorschijn komen, maar was de man laf en drong hij ze op een of andere manier met zijn gedachten terug, waardoor hij de marteling tot een later moment uitstelde.

De les hieruit is dus: als u door het ongeluk wordt getroffen, als uw hart wordt gekweld door verdriet en het lijkt of de hele wereld zich tegen u keert, wees dan flink. Zie het onder ogen en reken ermee af, zodat u geen zaden van onuitgewerkt karma laat liggen die in de toekomst, als uw karakter sterker en beter is geworden, zullen opschieten en u veel ongelukkiger maken dan nu het geval zou zijn.

Er zijn grote en edele mensen geweest, discipelen op het pad, ja zelfs gevorderde, die zulke dingen zijn overkomen. Oude karmische zaden van het lot die zijn blijven liggen, die werden teruggedrongen, die men wilde wegwerken – komen nu tevoorschijn en richten een edel leven ogenschijnlijk te gronde.

Wanneer u dus in uw leven door leed, door verdriet wordt getroffen, wanneer u door pijn wordt gekweld, denk dan daarover na, want ze maken u wakker. Genoegens wiegen u in slaap; zogenaamde vreugden doen u inslapen. Leed, verdriet, veranderingen die u niet aanstaan – die drie dingen zijn het die u wakker roepen. Erken de waarheid hiervan! Ze zal u kracht geven; ze zal u vrede brengen; ze zal u in staat stellen de problemen van het leven het hoofd te bieden met een verlicht hart; ze zal u hulp en troost schenken.

Bedenk wel dat het alleen het eindige is dat lijdt; het is ook het eindige dat liefheeft. Het eindige doet dit omdat het leert. Het is bezig te leren, te groeien; hoe klein het ook is of hoe groot – insect en god, supergod en atoom van de aarde – alles leert en groeit en gaat daarom door stadia van geluk en vreugde, en van lijden en pijn.

Alles wat is, is voor ogen die zien en een hart dat begrijpt een gelegenheid om te leren en dus om te groeien; en wanneer u beseft dat lijden en pijn twee middelen zijn waardoor we groeien, komt er vrede in het hart en komt het denken tot rust.

Wat maakt de majestueuze eik tot wat hij is? Is het het zachte briesje en de zacht neerdruppelende regen? Als dat zo was zou de eik zwak zijn en als een wilg buigen voor de wind. Nee, het zijn de stormen en windvlagen waaraan de eik is blootgesteld en waaraan hij krachtig weerstand biedt; strijdend tegen stormen en windvlagen wordt hij sterk.

Mensen leren veel vlugger dan de zogenaamde gevoelloze planten. Niets leert zo snel en gemakkelijk als het menselijk hart. Schrik daarom niet terug voor lijden en pijn, want dat zijn betere leermeesters dan geluk en zelfvoldaanheid. Dit laatste is bijna geestelijke zelfmoord – door zo voldaan en ingenomen te zijn met uzelf en met wat u bent, valt u in slaap. Maar de natuur zal dat niet altijd dulden. Ten slotte komt er een karmische prikkel, een karmische aansporing en dan lijdt u een beetje; maar daardoor wordt u wakker en begint u te groeien. Zegen die karmische prikkel; wees daarvoor niet bang. Richt uw blik op het essentieel goddelijke in u. Bedenk dat alles wat gebeurt voorbijgaat en dat u van alles kunt leren, en door te leren zult groeien – groter worden en van groter overgaan in nog ruimere sferen van grootsheid.

Het komt allemaal neer op een strijd tussen het zelf en het zelf: niet zozeer een gevecht tegen elkaar, maar niettemin een voortdurend standhouden tegen alle verwachtingen in, en in zekere zin is dat een geestelijke oefening. Oefening maakt ons sterk, maakt ons lenig en krachtig, geschikt om nog grotere beproevingen en moeilijkheden moedig tegemoet te treden. De grootste vriend die we hebben, het beste middel dat ons loutert, is verdriet of pijn, want het hart en het denken moeten door pijn worden gelouterd, zoals goud wordt gezuiverd in het vuur.

Gewoonlijk houden wij mensen daar niet van. In dat opzicht zijn we net kleine kinderen; niettemin is het een feit en als we ons ervoor openstellen, ontdekken we algauw dat de werkelijke mens de beproevingen en moeilijkheden van het leven blijmoedig onder ogen ziet en te boven komt.

Een prachtige regel die ons steun geeft, luidt: wat ook tot u komt, treed dat moedig tegemoet. Beschouw het als precies wat uzelf heeft gewild – dat zal u vrede geven. Het zal voorbijgaan, het zal vanzelf uitwerken. Een goede en praktische regel van de ethiek is: klaag niet, wend uw gezicht naar het mystieke oosten van de toekomst, wees moedig van hart en bedenk dat u afstamt van en verwant bent aan de onsterfelijke goden die het heelal besturen en leiden.

Er zijn in het leven inderdaad perioden waarin het hogere zelf ons op paden van beproeving leidt, zodat we kunnen groeien door de beproevingen met succes te doorstaan. Maar het hogere zelf is altijd bij ons, het spoort ons voortdurend aan door wenken en ingevingen om moedig te zijn, het leven dapper onder ogen te zien, waarheidlievend te zijn, rein te zijn, sterk te zijn, oprecht te zijn, rechtschapen te zijn, en nog veel meer van die dingen; en dat zijn precies die eigenschappen in de menselijke natuur die, als we steeds eraan gehoor geven, ons tegen rampen beschermen. Het enige echte onheil dat de geest-ziel van de mens kent is zwakheid, mislukking, ontmoediging. Fysieke rampen en andere dingen in het stoffelijk leven zijn vaak verhulde zegeningen; het hogere zelf leert ons hoe we die met de juiste instelling het hoofd kunnen bieden en hoe we het best als overwinnaar daaruit tevoorschijn kunnen komen.

Het is de innerlijke vreugde die ons naar de overwinning voert, het besef dat we niets kunnen bereiken vóór we het willen; en dit zou niet zo zijn als het hart van het heelal geen harmonie en liefde was; want het hart van de dingen is hemelse vrede en liefde en schoonheid.

Vergeet daarom deze waarheden niet als pijn en lijden u treffen. Houd stand! Wees flink! Trotseer de storm en voor u het weet ziet u de blauwe hemel boven u en zult u succes en voorspoed kennen, omdat u moedig heeft gehandeld. U heeft de proef doorstaan en die heeft u sterker gemaakt.

Alle lichamelijke kwalen hebben uiteindelijk hun oorsprong in een verkeerde kijk op het leven, in een verkeerd gerichte individuele wil. Alle ziekten zoals ze in oorsprong bestaan, niet als ze eenmaal in het fysieke lichaam voorkomen en lijden en pijn veroorzaken, hebben uiteindelijk hun begin in het denken – in dit of een ander leven. Het ontbreken van een sterke wil, en het toegeven aan slechte gewoonten die gedachtezaden kweken en gedachtebezinksels in het denken achterlaten, verzwakken het karakter. Een slechte of verkeerde gedachte openbaart zich in een lichaam en richt dat ten slotte door verkeerde gewoonten te gronde. En kritiek, pessimisme, de gewoonte om te klagen en te vitten, zijn in werkelijkheid ziekten van de geest.

Iedere wijze en ziener heeft ons hetzelfde geleerd: reinig de tempel van de heilige geest, drijf de demonen van de lagere natuur uit. Wat zijn die demonen? Onze eigen gedachten.

Disharmonische gedachten vergiftigen niet alleen de lucht, maar ze vergiftigen ook uw bloed, uw lichaam, en ziekte is daarvan het gevolg. Wat zijn disharmonische gedachten? Dat zijn zelfzuchtige gedachten, slechte gedachten, lage gedachten, storende gedachten; ze ontstaan in een hart waar liefde ontbreekt. Volmaakte liefde in het menselijk hart leidt tot de vorming van een sterk lichaam dat fysiologisch zuiver functioneert, omdat uw innerlijk in psychisch en moreel opzicht zuiver is en harmonieus werkt, want in dat geval functioneren het denken, de ziel, de geest – de ware mens – harmonisch. Het lichaam weerspiegelt slechts wat u bent.

U bepaalt nu voor een groot deel wat u over tien jaar zult zijn. Misschien heeft u dan een ziekte overwonnen waaraan u nu lijdt. Misschien heeft u dan een ziekte die u nu niet heeft. In beide gevallen bent u zelf verantwoordelijk. Het beste middel om ziekte te voorkomen is een altruïstische ziel die werkt door een onbaatzuchtig gemoed – een onzelfzuchtig hart. Er is niets dat de mens zo vlug ziek maakt als zelfzucht met de daarbij behorende verleidingen en het bezwijken voor die verleidingen. Wees volkomen onzelfzuchtig en de schatten van de wereld vallen u ten deel: een goede gezondheid, een ruime visie, materiële rijkdom, een overvloed aan kracht en liefde, een schat aan vermogens, aan alles.

Als uw gedachten als onhandelbare paarden door uw brein jagen, vecht en verspil uw kracht dan niet. Stel u dingen voor die tegengesteld zijn aan wat u verafschuwt. Stel u dingen voor die u innerlijk liefheeft, werkelijk liefheeft in uw hart, en waarvan u weet dat ze helpen. Vorm u innerlijk een beeld; innerlijke visualisatie is het geheim.

Als u zich neerslachtig voelt, als u zich schaamt voor gedachten die in u opkomen, worstel dan niet ermee, bestrijd ze niet, vergeet ze. Het zijn slechts schimmen die uit uw eigen verleden opdoemen. Wend uw hoofd naar het oosten en kijk naar de opkomende zon. Stel u visioenen van schoonheid voor. Zie naar de bergtoppen van uw natuur waar de rooskleurige aurora van de innerlijke dageraad het weefsel van haar magische pracht voor uw ogen uitspreidt.

Daarin ligt het geheim van de overwinning. Dit is de beste weg, de gemakkelijkste weg, en u kunt die volgen omdat u met uw verbeeldingskracht en uw wil de schepper bent van uw eigen lot. Door dat te doen wordt het scheppend vermogen in u actief. Dit is zo’n eenvoudige regel en toch is het de boodschap van de wijzen van alle tijden.

Vergeet de kwalijke gedachten en geef ze geen kunstmatig leven door ze eerst te visualiseren en dan te bestrijden. Verspil uw krachten niet door te vechten tegen de schimmen, de spoken en geesten van uw verbeelding. Het zijn slechts illusies van uw eigen verbeelding en ze hebben geen werkelijk bestaan buiten uzelf. Toch kunnen die spoken en geesten u soms overmannen en een tijdelijke werkelijkheid worden, omdat u er in uw denken vorm en kracht aan heeft gegeven. U maakt deze dingen concreet in gedachten, en gedachten zullen uw lichaam beheersen.

Roep het tegengestelde op. Vorm u beelden van schoonheid en kracht. Als u door lelijke dingen in beslag wordt genomen, stel u dan een beeld van schoonheid voor. Dat is veel boeiender. Het is een uitstekende tijdsbesteding en het werkt altijd. Vorm u een beeld van dingen die hoog en edel van aard zijn en visualiseer ze met kracht. Stel u voor dat u succes heeft in goede dingen. Vorm beelden van schoonheid, van innerlijke grootsheid.

Verheven en edele gedachten kunnen de ziel verheffen. Zelfs als we aan het werk zijn en onze handen druk bezig, kunnen onze gedachten de weg volgen naar de goden in de ruimte van wie we afstammen, en kunnen we de inspiratie voelen van een goddelijk voorgeslacht, die als het ware door de aderen van de ziel stroomt. Dat maakt ons werkelijk tot mens.

Breng uw gedachten tot rust; dat betekent niet dat u moet ophouden met denken, maar dat u uw gedachten beheerst, meester erover bent. Wees niet de slaaf van gedachten die als mentale zwervers uw denken doorkruisen. Schep gedachten en geef leiding aan deze kinderen van u, en als ze ondeugend worden, houd ze dan in toom, leg ze het zwijgen op.

Wees een denker, niet zozeer van gedachten dan wel van gedachte. Met andere woorden, laat de rusteloze activiteit van uw brein voor wat ze is en betreed de binnenkamer van uw hart, de verborgen hoeken van uw bewustzijn, het innerlijke heiligdom, en zie het licht. Laat het licht toe. Breng uw gedachten tot rust en treed het bewustzijn binnen.

Ga eens na hoe u denkt, en zie hoeveel tijd u verspilt aan allerlei gedachten die in u opkomen, meestal nutteloze gedachten, terwijl u verzuimt te drinken uit die heilige bronnen van kennis en wijsheid en bewustzijn die u in u heeft, de bronnen van inspiratie en genialiteit – te drinken uit die levenwekkende bronnen, uit de bronnen der muzen, waaraan alles ontspringt wat het leven de moeite waard maakt.

Er is een manier om vast te stellen of iets dat in het denken opkomt, uit het hogere zelf of alleen uit een begeerte voortkomt, of door een begeerte is gekleurd. Dit is het criterium, een gemakkelijk criterium. Het hogere zelf is onpersoonlijk; het is onzelfzuchtig; het is vriendelijk; het wordt gekenmerkt door liefde, medelijden en mededogen; het kent verheven inspiraties. De lagere natuur is zelfzuchtig, inhalig, op eigen voordeel uit, vaak haatdragend, onverzoenlijk, heftig.

Het hogere zelf is een geestelijke entiteit en zweeft als het ware boven het slijk van het lagere zelf, zoals de zon op de aarde schijnt. Het hogere zelf heeft een enorme invloed op het lagere zelf; maar het lagere zelf heeft totaal geen invloed, zelfs niet indirect, op het hogere zelf. Het lagere zelf heeft echter een geweldige invloed op het menselijke zelf, de tussennatuur.

Als dat wat in uw denken opkomt, of door uw eigen wilskracht en aspiratie wordt opgeroepen, iets is dat u aanspoort uw medemensen goed te doen, dat u innerlijke vrede en steun geeft, u vriendelijker maakt en meer om anderen doet geven, dan komt het uit het hogere deel. Die hogere drang kan een begeerte zijn, maar niet een begeerte van de persoonlijkheid; het is een begeerte van de geest, een verlangen te groeien, meer te zijn, anderen te helpen, lief te hebben, onrecht dat u is aangedaan te vergeten, en te vergeven.

Een vriendelijke gedachte naar een ander uitgezonden, is een bescherming voor die ander en het is goed dat te doen. Het is menselijk, diep menselijk, iets dat elk normaal mens graag doet. Er zijn weinig dingen die het hart en het denken zo bevredigen als het gevoel dat we tenminste vandaag in onze gevoelens of gedachten tegenover anderen niet onvriendelijk zijn geweest, maar behulpzaam, vriendelijk, zorgzaam en onpersoonlijk.

Het zaaien van gedachtezaden is niet van verantwoordelijkheid ontbloot. Ieder die gedachtezaden zaait in het denken van zijn medemensen, wordt door de natuurwet strikt verantwoordelijk gehouden. De natuur is niet anarchistisch; ze wordt overal door oorzaak en gevolg beheerst – door karma.

Dit legt weliswaar een zware verantwoordelijkheid op ieder die anderen onderwijst en zo in hun geest zaden van gedachten en gevoelens zaait, maar wat is aan de andere kant de beloning voor een edel werk dat goed wordt gedaan? De beloning, de vergoeding is schitterend.

Waak over uw gedachten en waak even zorgvuldig over wat u zegt. Spreek weinig, maar als u spreekt, spreek dan in het volle besef van uw verantwoordelijkheid.

Wat is een gedachte? Een gedachte is een wezen: het is een levende entiteit. De hele geopenbaarde natuur, in haar volle omvang en verscheidenheid, berust in haar differentiaties op het ene feit dat zich in het hart van elk van die entiteiten een goddelijke gedachte bevindt, een zaad van het goddelijke. En dat zaad is door de eonen heen bestemd te groeien, totdat het inherente leven, de individualiteit, de kracht en het vermogen die in dat zaad besloten liggen, zich op min of meer volmaakte wijze manifesteren. Op die manier wordt zo’n god-zaad of monade op zijn beurt een goddelijk wezen, een zelfbewuste god, een kind van het kosmisch goddelijke, zijn ouder.

Gedachten zijn wezens omdat gedachten substantieel zijn. Gedachten zijn substantiële entiteiten – niet gevormd uit de substantie van onze fysieke wereld, maar uit etherische substantie.

De mens is een brandpunt van scheppende krachten; hij is een brandpunt van energieën en er gaan voortdurend ontelbare stromen en rivieren van kleine levens van hem uit. Deze atomaire wezens, deze levensatomen, verlaten hem door middel van zijn fysieke emanaties. Ze verlaten hem ook via zijn denken en dan zijn het gedachten die op die manier in de gedachteatmosfeer van de wereld worden gebracht. Bovendien is elke gedachte een wezen, omdat ze natuurlijk geen fractie van een seconde zou kunnen blijven bestaan als er niet een individualiteit in aanwezig was, die haar essentie is en haar als entiteit in geïndividualiseerde vorm in stand houdt.

Deze emanatiestromen uit het scheppende centrum dat de mens is – uit dit brandpunt van leven dat de mens is – gaan de onzichtbare gebieden binnen als gedachten, en de fysieke, zichtbare gebieden als zijn fysieke emanaties. De onzichtbare – de gedachten die goed, slecht, neutraal, sterk gekleurd, bijna kleurloos, zeer emotioneel, koel, warm, zuiver, lieflijk of afschuwelijk zijn, allerlei soorten energieën – verlaten het brandpunt van leven dat de mens is; en deze levensatomen die de mens verlaten beginnen zich daarna zelfstandig te ontwikkelen en worden na verloop van tijd, al evoluerende, de tussennatuur van de dieren.

Op deze wijze bouwen de emanaties van de mens de dierenwereld op; de dieren voeden zich met die vele soorten levensatomen, fysieke, vitale, astrale, mentale en wat al niet. Zoals de mens stromen levensatomen emaneert, zo straalt de zon zijn levensessentie de ruimte in, en schenkt daardoor leven en energie en etherische substantie aan alles wat door zijn kracht schenkende stralen wordt aangeraakt, en ook aan zijn eigen atomen, zijn elektronen en wat er meer tot de fysieke sfeer behoort.

Zo zendt de mens dus onafgebroken zijn levenskrachten uit. Deze van hem uitgaande levensstromen schenken leven, een drang tot evolutie, en kenmerkende eigenschappen aan de wezens van de rijken onder de mens, omdat die rijken lager dan de mens de geëvolueerde voortbrengselen zijn van de gedachten en levensemanaties van de mensheid.

De gedachten van haat en vijandschap van de mens, zijn vaak brute hartstochten en de verschillende krachten van laag gehalte die van hem uitgaan, zijn de oorsprong van de wezens en entiteiten in de submenselijke rijken, die door de mens als vijandig en schadelijk voor zijn eigen rijk worden beschouwd. Anderzijds gaan er van de mens vitale en mentale emanaties van andere aard uit, die een verheffend, harmonisch, vriendelijk, beminnelijk, evenwichtig karakter hebben; deze verschaffen op overeenkomstige wijze de tussen- of psychische beginselen van niet-giftige, onschadelijke en welgevormde dieren en ook van de grote reeks mooie en nuttige planten en bloemen in het plantenrijk.

Omdat de natuur één groot organisme is, is alles met al het andere verbonden. Daarom kunt u niet ademen, niet denken, zonder energieën, krachten in beweging te zetten die ten slotte de uiterste grenzen van ons eigen heelal zullen bereiken en daar voorbij zullen gaan naar de grenzen van andere heelallen.

Zelfs een gedachte aan een ster zal eens die ster bereiken, met uiterst gering effect weliswaar, maar niettemin is dit feit een voorbeeld van een verheven waarheid. Het is ook een waarheid die tot nadenken stemt.

Ja, onze gedachten beroeren zelfs de sterren. En zij van wie het innerlijke oog meer is geopend en die inzien dat de schitterende, lichtende hemellichamen die verspreid staan in het blauwe uitspansel van de nacht slechts het fysieke kleed zijn van een innerlijke en stralende vlam van bewustzijn, die zich manifesteert als de luister van deze kosmische zonnen – zoals uw bewustzijn zich door u als mens openbaart – zij die op weg zijn zieners te worden, hebben gedachten die de zonnen en de sterren bereiken. Ieder mens is een kind van een zon, en dus een atoom van geestelijke energie; en welke vader kent zijn kind niet en geeft geen gehoor aan zijn zachte geroep?

Hoe staat het met de dood, het derde onheil dat de mensheid treft? De dood opent de deur en schenkt visie; de dood is de grootste en mooiste verandering die het hart van de natuur voor ons in petto heeft.

Er bestaat geen dood als we met dat woord een volslagen, totaal en absoluut einde bedoelen van al wat is. Dood is verandering, zoals ook geboorte door reïncarnatie, die de dood voor de ziel betekent, verandering is; er is geen verschil tussen de zogenaamde dood en het zogenaamde leven, want ze zijn één. De verandering betekent in een andere levensfase komen. De dood is een fase van het leven, zoals het leven een fase van de dood is. Het is niet iets om bang voor te zijn.

Het fysieke lichaam van de mens moet enige tijd slapen om weer op krachten te komen; zo moet ook de psychische constitutie van de mens rust hebben – in devachan.

De dood is even natuurlijk, de dood is even eenvoudig, de dood is even pijnloos, de dood is even schoon als de groei van een mooie bloem. Hij is de poort waardoor de pelgrim in het hogere stadium komt.

Bij het sterven voltrekt zich dezelfde reeks gebeurtenissen die plaatsvindt wanneer we ’s avonds naar bed gaan en dat wonderland van bewustzijn ingaan dat we de slaap noemen; en als we uitgerust, kalm, verfrist, versterkt ontwaken, weer gereed voor de strijd en de problemen van het dagelijks leven, zien we dat we dezelfde persoon zijn die we waren vóór we in slaap vielen. In de slaap vindt er een onderbreking van het bewustzijn plaats; in de dood is er eveneens een bewustzijnsonderbreking. In de slaap hebben we dromen, zijn we min of meer onbewust; en in de dood hebben we dromen, gelukkige, wonderlijke, geestelijke dromen – of zijn we volslagen onbewust. Zoals we uit de slaap ontwaken, zo keren we in de volgende incarnatie weer naar de aarde terug om de taken van ons karmische leven in een nieuw menselijk lichaam op te nemen.

Er is één verschil tussen de slaap en de dood, maar het is een verschil van omstandigheden en volstrekt niet van aard: na de slaap keren we naar hetzelfde lichaam terug; na de dood komen we in een nieuw lichaam. Elke dag dat we uit de slaap wakker worden, incarneren we, reïncarneren we. Want wat er is gebeurd, wat ons overkwam, wat volgde terwijl het fysieke lichaam sliep, is precies hetzelfde, zij het van heel korte duur, als wat plaatsvindt, als wat volgt, wanneer en nadat we sterven.

De dood is een absolute slaap, een volmaakte slaap, een volmaakte rust; de slaap is een onvolledige dood, een onvolkomen dood, vaak verstoord door koortsachtige en onrustige dromen, als gevolg van de onvolmaaktheid van de bewuste entiteit, noem haar de ziel zo u wilt, die het menselijke ego is. Dood en slaap zijn broeders. Wat in de slaap gebeurt, vindt plaats in de dood – maar dan volledig. Wat bij de dood en na de dood gebeurt, vindt plaats wanneer we slapen – maar dan onvolledig. We incarneren iedere keer als we ontwaken, omdat ontwaken wil zeggen dat de entiteit die het lichaam gedurende de slaap tijdelijk heeft verlaten – het verstand, het astraal-fysieke bewustzijn – in dat lichaam terugkeert, opnieuw incarneert, en daardoor ontwaakt het lichaam en geeft het psychische vuur weer kracht aan het bloed, de weefsels en de zenuwen.

Bent u ooit bang geweest om naar bed te gaan, te gaan liggen en het bewustzijn te verliezen? Nee. Het is zo natuurlijk; het is zo’n prettige ervaring; het geeft zoveel rust. De natuur geeft rust en het vermoeide brein rust uit; de innerlijke constitutie, de ziel, als u die zo wilt noemen, heeft zich tijdens de slaapperiode tijdelijk in het hogere bewustzijn van de mens teruggetrokken – de straal is als het ware weer opgenomen in de innerlijke geestelijke zon.

Precies hetzelfde vindt plaats bij de dood, maar bij de dood wordt het versleten kleed afgelegd; de rust is ook lang, heel mooi en zegenrijk, vol heerlijke, verheven dromen en onvervulde wensen, die nu in het bewustzijn van het geestelijke wezen in vervulling gaan. Deze droomtoestand is een panorama waarin al onze edelste verwachtingen, alle geestelijke, niet vervulde verlangens waarvan we droomden, worden verwezenlijkt. Het betekent de volmaakte en volkomen vervulling ervan, in een toestand van geluk en zaligheid.

De dood is een absolute slaap, een volkomen slaap. De slaap is een onvolkomen, een onvolledige dood. Wat er daarom gebeurt in de korte tijd dat u slaapt, herhaalt zich op volmaakte en volledige wijze en op grote schaal wanneer u sterft. Zoals u ’s morgens in hetzelfde fysieke lichaam ontwaakt, omdat de slaap niet zo volkomen is dat de zilveren levensdraad die de innerlijke, afwezige entiteit met het slapende lichaam verbindt, wordt verbroken, evenzo keert u weer naar de aarde terug na uw devachanische ervaringen, of ervaringen in de hemelwereld, de wereld van rust, van volstrekte vrede, van volkomen, zalige rust.

Tijdens de slaap verbindt de zilveren levensdraad de rondtrekkende entiteit nog met het lichaam dat ze heeft verlaten, zodat ze langs deze psychomagnetische verbindingslijn naar dat lichaam terugkeert; maar wanneer de dood komt, wordt dat zilveren levenskoord bliksemsnel verbroken (de natuur is in dit geval heel barmhartig) en de rondtrekkende entiteit keert niet meer naar haar afgedankte lichaam terug. Dit definitieve vertrek van het innerlijke bewustzijn betekent dat het zilveren levenskoord wordt verbroken; het lichaam wordt dan afgedankt als een versleten en nutteloos kledingstuk. Overigens is de ervaring van het rondtrekkende bewustzijn, de rondtrekkende entiteit of ziel, precies gelijk aan wat haar tijdens de slaap overkwam, maar nu op kosmische schaal. Het bewustzijn vertrekt, en vóór het weer als een reïncarnerend ego naar de aarde terugkeert, gaat het van sfeer naar sfeer, van gebied naar gebied, van woning naar woning in het Huis des Vaders, om de woorden uit de christelijke Heilige Schrift te gebruiken.

Niettemin rust het ook in zekere zin, in volslagen geluk, in volkomen vrede; en tijdens die rustperiode verwerkt en assimileert het de ervaringen van het vorige leven, en neemt deze ervaringen in zijn wezen op als karakter, net zoals het rustende lichaam tijdens de slaap het voedsel dat het overdag tot zich heeft genomen, verteert en verwerkt, de afvalproducten afscheidt en de weefsels weer opbouwt; en wanneer de tijd van ontwaken aanbreekt is het verkwikt. Ook het reïncarnerende ego is verkwikt als het naar de aarde terugkeert.

Hetzelfde geldt voor de slaap: de slaap wordt veroorzaakt doordat de entiteit die het fysieke lichaam vervulde met haar vlam en het actief leven schonk, zich uit het lichaam terugtrekt. Dat is slaap. En als de terugtrekking van de innerlijke entiteit volledig is, is de slaap, als slaap, relatief volkomen en is er sprake van betrekkelijk volledige onbewustheid – de zoetste slaap van alle. Want dan wordt het lichaam niet gestoord, het rust vredig en stil en herstelt in het lichaam wat in de uren van actief werk of spel werd afgebroken.

Als de innerlijke entiteit zich onvolledig of gedeeltelijk terugtrekt, komen er dromen, want de innerlijke entiteit voelt de aantrekking van haar eigen fysieke natuur; de psychische mens voelt dat de fysieke mens als het ware psychomagnetisch op hem inwerkt; de onbewuste toestand van de slaap wordt verstoord door de trillingen van de fysieke mens, van het bezielde lichaam. Dit veroorzaakt boze dromen, slechte dromen, koortsachtige dromen, vreemde dromen, ongelukkige dromen. Als het terugtrekken wat vollediger is dan in het laatste geval, maar nog niet helemaal volledig, dan zijn er gelukkige dromen, vredige dromen.

Wanneer de slaap volkomen onbewust is, komt dat omdat de innerlijke entiteit dan het minst door de psychomagnetische trillingen van het lichaam, en van het brein in het bijzonder, wordt beïnvloed. Dit bewustzijn of dit denken zelf is in een sluimertoestand; het rust uit, maar er is nog een bepaalde hoeveelheid bewustzijn aanwezig die het brein echter niet als een droom kan vastleggen, omdat de scheiding tussen het lichaam en het bewustzijn dat het heeft verlaten te volledig is. Maar terwijl dit bewustzijn dus als het ware half wakker is, half rust, bevindt het zich in die bijzondere wereld, onzichtbaar voor het menselijk oog, waarheen zijn gevoelens en gedachten het in de voorafgaande ogenblikken en uren hebben geleid. Het is daar als bezoeker, volkomen beschermd, volkomen bewaakt en niets zal of kan het naar alle waarschijnlijkheid schaden – tenzij de essentiële natuur van die mens zo is ontaard dat het geestelijke schild, dat normaal deze innerlijke entiteit omgeeft, zo dun is geworden dat tegenwerkende invloeden erin kunnen doordringen.

Wedergeboorte, het ontwaken uit de rust tussen aardse levens, vloeit voort uit het lot, het lot dat u in vorige levens voor uzelf heeft gemaakt. U heeft zelf ervoor gezorgd dat u hier op aarde moest terugkeren; en daarom bent u nu hier, omdat u in andere levens de basis heeft gelegd voor uw reïncarnatie. U bent uw eigen ouders, u bent uw eigen kinderen, omdat u uzelf bent. Als karakter, als mens bent u eenvoudig het gevolg van wat u in het verleden van uzelf heeft gemaakt; en uw toekomstige lot – het noodzakelijke gevolg van oorzaken – zal het resultaat, het karma zijn van wat u nu van uzelf maakt.

Dit zijn de verborgen oorzaken van wedergeboorte: de mensen hunkeren naar licht en weten niet waar ze dat moeten zoeken. Hun intuïtie vertelt hun de waarheid, maar ze weten niet hoe ze die moeten uitleggen. Hun denken, hun intellect, is in verwarring gebracht door leringen die hun werden gegeven door hen die alleen in de stoffelijke wereld naar licht zochten. Zoeken naar licht – inderdaad een edele bezigheid! – maar als men er alleen in de fysieke wereld naar zoekt, bewijst dit dat de zoeker de sleutel heeft verloren tot de grootse binnenwereld waarvan het fysieke heelal slechts de schil is, het bekleedsel, het omhulsel, het lichaam, de buitenste laag.

Een van de verborgen oorzaken van wedergeboorte, van de wedergeboorte van de menselijke ziel, is de volgende; de mens, die een essentieel deel is van het heelal, één met het hart daarvan, moet in het diepst van zijn hart en in feite in zijn hele wezen, aan de kosmische wet van wederbelichaming gehoorzamen: geboorte, dan groei, dan jeugd, dan volwassenheid, dan uitbreiding van vermogens en krachten, dan verval en vervolgens de komst van de grote vrede – slaap, rust; en dan weer opnieuw verschijnen in het gemanifesteerde bestaan. Ook heelallen hebben hun wedergeboorte. Ook een hemellichaam – een ster, zon, planeet – belichaamt zich opnieuw. Elk daarvan is een lichaam, evenals u dat in uw laagste deel bent; elk is een onafscheidelijk deel van het grenzeloze heelal, evenals u; elk komt voort uit de schoot van de grenzeloze ruimte als het kind ervan, net als u; en er is één universele, kosmische wet, die in alles werkt en alles doordringt, zodat wat de één overkomt, klein of groot, gevorderd of niet gevorderd, ontwikkeld of onontwikkeld, ieder en alles overkomt.

U schept uw eigen lot; u maakt uzelf tot wat u bent. Wat u nu bent is precies wat u in vorige levens van uzelf heeft gemaakt; en nu bent u bezig van uzelf te maken wat u in de toekomst zult zijn. U heeft een wil en u gebruikt die wil voor uw wel of wee, terwijl u uw levens op aarde leeft en later in de onzichtbare gebieden van de ruimten der ruimte. Dat is ook een verborgen oorzaak van wedergeboorte, de tweede.

Er is nog een derde verborgen oorzaak en misschien oefent die in stoffelijke zin de grootste invloed uit; deze derde oorzaak ligt in het innerlijk van ieder van ons. Het is de dorst naar het stoffelijke leven, de dorst naar het leven op aarde, een vurig verlangen naar de akkers en weilanden waar we eens ronddwaalden en waarmee we vertrouwd zijn, die ons telkens en telkens weer naar de aarde terugbrengen. Het is deze trishna, deze tanha, deze ‘dorst’ om terug te keren naar een vertrouwde omgeving die ons naar de aarde terugbrengt – als een afzonderlijke oorzaak misschien van grotere invloed dan alle andere.

Het geëxcarneerde wezen gaat na de dood en vóór het naar de aarde terugkeert om te worden wedergeboren, daarheen waar het totaal van zijn verlangens, emoties, aspiraties hem voert. Zo gaat het ook in het leven van de mens op aarde. Een mens doet zijn best die loopbaan te volgen waarnaar hij streeft of verlangt; en als we dit fysieke lichaam afleggen als een bekleedsel dat niet langer van nut is, worden we aangetrokken tot die innerlijke sferen en gebieden waarnaar onze verlangens en aspiraties in het vorige leven op aarde uitgingen. Dat is ook precies de reden dat we naar deze aarde, naar een lichaam van vlees en bloed, terugkeren. Het is dezelfde regel, maar hij werkt in tegengestelde richting. We hadden stoffelijke verlangens, een materiële honger en dorst, die na de dood als latente zaden in ons karakter aanwezig zijn; en die brengen ons ten slotte naar de aarde terug.

Na de dood zijn het de betere, veelbelovende, zuivere, gave karakterzaden, de vruchten, de gevolgen van onze verlangens naar schoonheid, naar harmonie en naar vrede, die ons naar de gebieden voeren waar harmonie, schoonheid en vrede heersen. En die gebieden zijn sferen, evenals de aarde, maar veel etherischer en veel mooier, want de sluiers van de stof zijn er dunner, de fysieke bekleedselen zijn er niet zo dicht als hier. Het geestesoog ziet helderder. De dood bevrijdt ons van één wereld en we gaan door de poorten van verandering een andere wereld binnen, zoals precies het omgekeerde plaatsvindt wanneer de incarnerende ziel de gebieden van de fijnere ether verlaat om af te dalen naar ons eigen grovere en fysieke aardse leven en naar een grofstoffelijk lichaam.

Voor de entiteit die door de innerlijke werelden gaat, zoals zij door deze wereld ging, zijn ze even werkelijk – in feite werkelijker – als de onze, omdat zij dichter bij die werelden staat. Ze zijn etherischer en staan daarom dichter bij de etherische aard van de eeuwige pelgrim die op zijn altijddurende reis naar volmaking een ander stadium doorloopt. En deze veranderingen voltrekken zich, de een na de ander, vóór de volgende incarnatie op het terugkerende rad van de cyclus – terwijl de pelgrim in de loop van de eeuwen van de ene sfeer naar de andere gaat, steeds hoger, naar verhevener gebieden, tot het hoogste punt van de cyclus van de reis van die pelgrim wordt bereikt.

Heb daarom geen enkele vrees. Alles is goed, want het hart van u is het heelal, en de kern van de kern van u is het hart van het heelal. Zoals onze luisterrijke dagster in alle richtingen zijn stralen doet uitgaan, zo zendt ook dit hart van het heelal, dat overal is omdat het niet ergens in het bijzonder is, voortdurend stralen uit; en die stralen zijn de entiteiten waar het heelal vol mee is.


Levensvragen, blz. 23-68

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag