Inhoudsopgave 
Bijeenkomst in Neurenberg
Hotel Carlton
2 juni 1951 – 20.00 uur
J.G. Crabbendam, voorzitter
Wilhelm Oehrens, vertaler
Kirby van Mater, secretaris-generaal: Vrienden, omdat de meesten
van u hem nog niet hebben ontmoet, wil ik James A. Long, de leader van
de TS, aan u voorstellen.
JAL: Voordat we vanavond beginnen, zou ik graag mijn waardering
willen uitspreken voor de Neurenbergse leden, voor hun ontvangst en
de mooie bloemen die ze me zonden om me welkom te heten. Ook heb ik
het gevoel dat ik u mijn verontschuldigingen moet aanbieden, omdat uw
voorzitter dhr. Geer via dr. Oehrens aan mij heeft gevraagd wanneer
mijn vliegtuig zou aankomen en of ze mij niet op het vliegveld konden
afhalen. Ik gaf te kennen dat dit beter niet kon worden gedaan en ik
wil u hiervoor mijn reden geven. Het is niet omdat de leader en zijn
medewerkers zich zo hoog en verheven voelen en willen dat het zus of
zo gebeurt. De reden is tweeledig: ten eerste, omdat mijn staf hard
heeft gewerkt en we notities hebben gemaakt van alle bijeenkomsten in
alle landen. Mw. Knoche kon, in haar hoedanigheid van secretaresse,
onmogelijk het uitwerken van haar notities bijgewerkt houden, en heeft
op deze reis veel meer gewerkt dan ik had gewild. Dhr. Van Mater, de
secretaris-generaal, heeft op zoveel verschillende manieren geholpen,
dat het mij onmogelijk is ze allemaal op te noemen.
Diegenen onder u die veel hebben gevlogen zullen begrijpen wat ik bedoel,
als ik zeg dat ik, omdat ik al eerder heb gevlogen, de verantwoordelijkheid
op me nam om op de ontelbare details te letten die verband houden met
onze vluchten en landingen en de juiste afhandeling van onze bagage,
zodat alles vlot verloopt. Wanneer we op onze bestemming aankomen, en
wanneer leden ons op het vliegveld komen afhalen, is het dus voor mij
of mijn staf onmogelijk hun die aandacht te geven die we hen graag zouden
willen geven omdat we op details moeten letten, de bagage de douane
moet passeren en onze paspoorten gecontroleerd moeten worden –
niet omdat er veel werk mee gemoeid is, maar het vraagt aandacht.
Ten tweede, deze reis van mij en mijn staf is erop gericht om de leden
te ontmoeten en het samenwerkingsverband dat ik heb ingeluid met volle
kracht op gang te brengen. Om dat te kunnen doen in Amsterdam, Utrecht,
Stockholm, Stuttgart, München en Neurenberg, moet ik, als ik de
ene plaats of stad verlaat, als het ware overschakelen van de stad die
ik verlaat op de stad waar ik heenga. Er zijn geen twee steden of plaatsen
dezelfde in de wereld. En als ik mijn plicht als leader van deze Society
eerlijk wil vervullen dan moet ik, wanneer ik de mensen in Stuttgart
toespreek, tot Stuttgart spreken zonder te denken aan Stockholm, München
of Neurenberg. Om dit te kunnen doen, is het, wanneer ik aankom in een
stad waar werk te doen is met de loges en leden, absoluut noodzakelijk
dat ik elke poging in het werk stel om me zo volledig mogelijk open
te stellen voor de impulsen en de gevoelens van die stad en de leden
die ik van dienst zal zijn. Er is niets dat me daarbij meer helpt dan
een rustige rit van het vliegveld naar het hotel en onder het rijden
naar buiten te kijken en mijn gevoelens hun gang te laten gaan, alles
uit te pakken en onze zakelijke uitrusting, schrijfmachines, mappen
enz. neer te zetten, onze kleren op te hangen en dan rustig aan het
werk te gaan.
Dat werk bestaat niet uit het onmiddellijk gaan typen en schrijven
en dicteren of iets dergelijks. Het bestaat uit het rustig overdenken
van de plichten die vóór ons liggen. En in de stilte krijgen
we de eerste impulsen van wat de leden nodig hebben. Dan zijn we klaar
om de leden te ontvangen en het is onveranderlijk onze ervaring geweest
dat de leden die we ontmoeten en met wie we spreken en naar luisteren,
de juistheid van deze impuls, die we door de stilte hebben ontvangen,
bevestigen. Daarom, vrienden, heb ik dr. Oehrens gevraagd dhr. Geer
te vertellen dat we liever rechtstreeks naar het hotel gingen.
Ik dank u allemaal voor uw komst hier vanavond. Er is niets wat me
meer vreugde schenkt dan om met de leden hier te kunnen praten. Ik bedoel
niet tot hen te spreken maar met hen, eenvoudig, informeel
en eerlijk. En de leden in Nederland en Zweden en tot dusver in Duitsland
zijn er al achter gekomen dat ik weiger om feiten en geschilpunten uit
de weg te gaan. Ik houd ervan om de koe bij de horens te vatten ‘without
pulling any punches’ [tegen dr. Oehrens]: Is dat moeilijk om te
vertalen? [‘Ja dat is het.’] Goed, zonder enige aarzeling,
zodat we openhartig en snel tot de kern van het probleem kunnen doordringen
en de zaken kunnen rechtzetten.
Ik heb het gevoel dat ik me vanavond in een nogal eigenaardige positie
bevind. Ik wil wel zeggen dat ik enorm veel heb nagedacht over deze
bijeenkomst op deze zaterdagavond, en ik weet zelfs nu nog niet of ik
me zo kan uitdrukken dat u allemaal zult begrijpen wat ik ga zeggen,
maar ik voel het als mijn plicht om het te proberen. Ook wil ik absoluut
duidelijk maken vóór ik nog meer zeg, dat wat ik nu ga
zeggen in geen enkel opzicht moet worden beschouwd als kritiek op of
een veroordeling van enkele Neurenbergse leden, onder wie diegenen die
de brief hebben ondertekend waarover ik zal spreken. Ik wil dat ze zullen
begrijpen dat ik niets dan liefde in mijn hart heb en de wens dat we
elkaar goed zullen begrijpen.
De eigenaardige positie waarin ik me vanavond bevind is deze: Ik spreek
tot leden die in de verwarring van een mist die kwam opzetten, het nodig
vonden om een brief naar het Hoofdkwartier te schrijven die aan mij
werd overhandigd, en waarin wordt gezegd dat deze leden mij niet als
leader van deze TS kunnen erkennen. Zelfs nadat ik in Duitsland was
aangekomen werd mij te kennen gegeven dat ik welkom zou zijn als dhr.
Long, maar niet als de leader van de Society. Ik kan hier niet komen
als dhr. Long; dat is onmogelijk. Op 22 februari stierf kolonel Conger,
en ook dhr. Long. Er zal geen meneer Long meer zijn in deze incarnatie.
U ziet dus hoe onmogelijk het voor mij is om naar u toe te komen als
dhr. Long. Het is mij onmogelijk u het gevoel in mijn hart te beschrijven,
toen ik aan de ene kant met deze brief werd geconfronteerd en aan de
andere kant met mijn plicht als leader die door deze verantwoordelijkheid
te aanvaarden het karma van ieder individueel lid van de TS aanvaardde.
U ziet dus dat ik voor een beslissing gesteld werd. Hier sta ik, vastbesloten
dat mijn eerste plicht de leden geldt, en dat ik noch iemand anders
kan toestaan dat deze brief mij van mijn plicht als leader van deze
Society zal afhouden.
Hier vrienden, heeft u het verhaal van wat er werkelijk in mijn hart
omgaat in verband met de Neurenbergse branch. Ik ben door deze brief
niet in het minst geraakt en hij heeft in mijn gevoelens van liefde
voor de leden geen enkele verandering gebracht; en als de leden hier
vanavond niet waren gekomen, dan zou, denk ik, mijn hart zijn gebroken.
Ik ben ervan overtuigd dat er in uw denken verschillende dingen zijn
waarop u graag een antwoord zou willen hebben. Ik ben ook ervan overtuigd
dat uw hart geen vragen te stellen heeft. Het zou niet eerlijk
tegenover u zijn als u vanavond geen gelegenheid kreeg alle vragen te
stellen die u wilt. Maar tot mijn spijt kan ik niet de werkelijke occulte
waarde inzien van het aangaan van een discussie door bepaalde vragen
die u misschien heeft zelf te beantwoorden, want zodra ik dit doe, zou
men kunnen veronderstellen dat ik bezig ben te proberen uw gedachten
ten gunste van mijzelf en mijn positie als leader van deze Society te
beïnvloeden. Daar ligt mijn verantwoordelijkheid niet. Het is mijn
taak het werk van de TS te beschermen.
In de stukken die vanuit het Hoofdkwartier aan u werden toegezonden
over de kabinetsvergaderingen, is alles gezegd wat er plaatsvond. Er
is niets anders. Als iemand mij zou vragen te bewijzen dat ik de leader
van deze Society ben, zou ik niets méér kunnen zeggen
dan ik in de kabinetsvergaderingen heb gezegd. U heeft mijn woord, en
meer niet. Als ik meer zou zeggen, zou ik de leader niet zijn.
Om dus eerlijk tegenover u te zijn en om u op geen enkele manier in
verlegenheid te brengen, zou ik mij met uw toestemming voor langere
of kortere tijd, al naar u wenst, willen terugtrekken en het voorzitterschap
willen overdragen aan dhr. Crabbendam. U kunt alle vragen stellen die
u wilt over alles wat u wilt. Het gaat er niet om dat ik niet hier wil
blijven, maar ik wil in geen enkel opzicht een hindernis zijn voor u
om uw vragen te stellen. Het kan mij niet schelen waarover. Het is alleen
om u de volle gelegenheid te geven waarop u recht heeft. Als het tijd
is om weer binnen te komen, zal ik dit graag doen en graag het mijne
toevoegen aan wat er is gezegd, of proberen zoveel mogelijk van nut
te zijn.
Nog een ding: wees eerlijk en spreek uw gedachten uit en stel uw vragen
nu er de gelegenheid voor is. Zoals u uit de mededelingen weet, heb
ik dhr. Crabbendam uit Nederland gevraagd om voorzitter te zijn gedurende
deze periode en het is aan hem te bepalen of hij de vragen zal beantwoorden
of dat hij het Mw. Knoche of dhr. Van Mater wil laten doen. Zij zijn
alle drie lid van het Kabinet en genieten het volste vertrouwen. Mw.
Knoche behoorde tot de staf van het secretariaat van GdeP gedurende
zeven jaar, geloof ik. Ze was secretaresse van de voorzitter van het
Kabinet tijdens de periode van drie jaar waarin het Kabinet de TS bestuurde.
Ze was secretaresse van kolonel Conger tijdens zijn ambtsperiode; later
maakte hij haar lid van het Kabinet. Kirby behoorde ook tot de staf
van GdeP en hij was lid van zijn Kabinet. Hij was lid van het Kabinet
gedurende het driejarig bestuur. Hij was lid van kolonel Congers Kabinet
en hij ontving zijn aanstelling tot secretaris-generaal van kolonel
Conger. Dhr. Crabbendam was lid van het Kabinet van kolonel Conger.
Hij bezocht het Hoofdkwartier, kende kolonel Conger, ontmoette alle
mensen aan het Hoofdkwartier en verdient mijn dank voor het aanblijven
als lid van mijn Kabinet.
Crabbendam: Dank u.
JAL: Ik ben van mening dat deze drie leden dicht genoeg bij
verschillende veranderingen in de Society hebben gestaan om uw vragen
te kunnen beantwoorden. Ik vergat erop te wijzen dat Mw. Knoche geboren
is in Point Loma en onder Katherine Tingley een intensieve training
heeft gehad. Volgens mij zijn zij dan ook volledig toegerust om uw vragen
te beantwoorden. Zijn ze dat niet, dan is het mijn plicht zo nodig te
helpen. Voel u alstublieft zo ontspannen en informeel mogelijk. Ik ga
in de lounge een paar sigaretten roken, en ik hoop dat de vraag-en-antwoord-periode
– maak deze zo lang of kort als u wilt – van nut voor u
zal zijn.
Ik wil nu dhr. Crabbendam aan u voorstellen, die het voorzitterschap
zal overnemen.
De leader verliet daarop de zaal en de leden stelden vragen aan
de drie Kabinetsleden tot 10.30 uur, waarop de aanwezigen de voorzitter
verzochten de leader te vragen weer binnen te komen en de bijeenkomst
voort te zetten.
Paul Selinger: Als leider van de branch in Treuchtlingen heb
ik het gevoel dat het voor ieder lid erg moeilijk is om te vechten.
Ik heb vanavond gehoord dat er een document is dat tussen de Neurenbergse
branch en uzelf, onze leader, staat, en ik zou willen vragen wie verantwoordelijk
is voor dat document, wie het getekend heeft en wat de betekenis ervan
is, want ik denk dat er tweedracht uit zou voortkomen.
JAL: We moeten deze zaken in hun juiste verhoudingen beschouwen.
Als we een periode in de geschiedenis van de Society ingaan, zoals nu,
waarin de cyclussen samenvallen, dan moeten we wat er plaatsvindt vanuit
het ware theosofische standpunt bekijken. Diegenen onder u, en dat zullen
de meesten wel zijn, die al een poosje bij de theosofie zijn, weten
dat het pad van een echte theosoof niet over rozen gaat. Indien hij
oprecht van hart is en de feiten van het theosofische leven onder ogen
ziet, dan komt hij voor de ene na de andere beproeving te staan. En
die beproevingen worden niet door een leader of een Kabinet, of een
nationale voorzitter, of een loge-voorzitter of enig ander persoon in
de Society op zijn weg gelegd. Deze beproevingen ontstaan uit de natuurlijke
gevolgen en situaties in zijn dagelijks leven, niet alleen bij het vervullen
van zijn plichten in zijn beroep en tegenover zijn familie, maar ook
in zijn werk voor de Society. We weten dat allemaal uit ervaring als
we hebben geprobeerd van onszelf echte theosofen te maken.
Wanneer we een tijd doormaken zoals deze, en vooral wanneer die samenvalt
met een wisseling in het leiderschap, dan roepen de werkelijke aspiraties
in het hart van mensen die ervaring op die ‘het gaan door de louteringspoorten’
wordt genoemd. Dit betreft niet alleen personen. Het betreft ook een
loge als zodanig, elke loge, en ook de Society zelf. De persoon die
in zijn aspiraties werkelijk oprecht is, komt dan voor een reeks beproevingen
van drievoudige aard te staan, namelijk als persoon, als lid van een
loge indien hij dat is, en als lid van de Society.
Dit lijkt een lange omweg naar het antwoord op de vraag van deze heer.
Maar de reden waarom ik dit alles heb gezegd is deze: Wat de omstandigheden
die in een bepaalde loge gelden misschien ook zijn, ze hoeven een andere
loge niet noodzakelijk te beïnvloeden. De enige manier waarop dit
zou kunnen gebeuren, zou zijn als de leden van de ene loge weloverwegen
en met de kracht van hun wil zouden proberen hun eigen gevoelens aan
een ander loge op te leggen. Zover ik weet, gaat het document waarover
ik vanavond sprak niemand rechtstreeks aan, behalve die leden die het
getekend hebben en degenen aan wie het was gericht en die mij ervan
in kennis stelden, omdat ik in zoverre erbij betrokken was dat ik in
het document werd genoemd. Ik heb de grootste eerbied voor de leden
van de Neurenbergse loge, omdat ze niet geprobeerd hebben hun gevoelens
aan andere loges op te leggen.
Ik denk dat de vraag van deze heer ontstaat uit het gevoel in zijn
hart dat hij, omdat hij van de theosofie houdt en zich verbonden voelt
met zijn eigen groep, natuurlijk vindt dat hij alle details moet weten
van wat zijn werk in de theosofie zou kunnen beïnvloeden. Ik neem
hem dat niet kwalijk. Maar in dit geval geloof ik niet dat er iets is
waar u zich ongerust over hoeft te maken, omdat ik er heel zeker van
ben dat er geen pogingen in het werk waren gesteld om andere loges te
beïnvloeden. Het was een kwestie tussen de leden die het stuk tekenden
en mijzelf; en ik zou de laatste persoon in de wereld zijn die iets
tegen een dergelijk document zou inbrengen, zelfs als ze zouden zeggen
dat ze mij nooit zouden erkennen zolang als ze leefden. Het ligt niet
op mijn weg voor mezelf aanhangers te zoeken. Ik beschouw het genoemde
document als een product van onvoldoende informatie, plus verkeerde
inlichtingen en een gebrek aan geduld. Ik ben hier niet om iemand een
standje te geven omdat hij een stuk heeft geschreven of iets verkeerds
heeft gedaan. Dat is evenmin mijn verantwoordelijkheid. Ik werk voor
de theosofie en niets anders. Als ik vanaf het begin verklaar dat de
leader bereid is het karma van ieder lid van deze Society op zijn schouders
te nemen, dan moet het voor iedereen hier duidelijk zijn dat het mijn
taak is hen te helpen hun verantwoordelijkheid te begrijpen, hen te
helpen die verantwoordelijkheid op zodanige manier te dragen dat ze
me kunnen helpen de mijne te dragen. Dat is mijn taak. Niet meer en
niet minder.
Al deze kleinigheden die nu en dan de kop opsteken, hebben helemaal
niets met het werk van de meesters te maken. Hoe sneller we ze uit onze
gedachten bannen en beginnen onze theosofie in praktijk te brengen en
ons meer inzetten voor het welzijn van onze broeder dan voor ons eigen
welzijn – of het nu het welzijn van ons persoonlijk, onze loge,
of onze eigen TS betreft – en we doelgericht onze plicht doen,
des te eerder zullen we ontdekken dat we leden zijn van een werkelijk
unieke broederschap. Is dit een antwoord op uw vraag, meneer Selinger?
Selinger: Ja, dank u.
JAL: Ik sta tot uw dienst, wat de leden ook wensen. Misschien
kunnen we morgen samenkomen en over theosofie spreken in plaats van
over moeilijkheden die ontstaan wanneer de Society door louteringspoorten
gaat.
Ik hoop dat ik in mijn volgende incarnatie 16 verschillende talen kan
spreken, dan kan ik in het Duits tot u spreken.
Crabbendam: Dat zal niet gemakkelijk voor u zijn.
JAL: Ik neem aan – ik weet het niet – ik neem
aan dat het grootste deel van de tijd dat ik weg was, de vragen en de
discussie betrekking hadden op de Neurenbergse loge.
Veel stemmen: Ja.
JAL: Als dat het geval is, wil ik graag wat nader kennismaken,
niet met degenen uit München en Stuttgart die ik al heb ontmoet;
daarom wil ik vragen of degenen die van buiten Neurenberg komen willen
opstaan of hun hand omhoog steken.
Vier heren uit Treuchtlingen, onder wie dhr. Selinger, Mw. Hänsler
uit Bamberg en dhr. Trost uit Mittelbayern stonden op.
Selinger: Een van onze leden heeft een opdracht ontvangen
van dhr. Wening om samen te werken met de branch in Neu-Ulm, en daar
heeft de leider van de branch een nieuwe jeugdgroep opgericht, de Lotuscirkel.
Hij wil weten of u misschien enkele wenken kunt geven voor het jeugdwerk
in de toekomst.
JAL: Ik kan de hele avond wel praten als u over het jeugdwerk
spreekt, want dat is iets dat me na aan het hart ligt. Ik heb overal
in de wereld kleine vrienden gemaakt, en de mensen aan het Hoofdkwartier
kunnen u vertellen hoe ik over de jeugd denk. Maar zoals ik de jongeman
in München die me in het hotel kwam opzoeken, al vertelde, en die
mij min of meer dezelfde vraag stelde, het jeugdwerk is ook veranderd
en is nog steeds aan het veranderen. Het spijt me om te moeten zeggen
dat een groot aantal theosofen, overal in de wereld hebben nagelaten
om zich te houden aan een van de grondbeginselen van het theosofisch
onderricht, namelijk dat er in deze wereld niets bestendig is, behalve
verandering. Toen kolonel Conger leader werd, ontdekte hij dat men met
het jeugdwerk in bepaalde opzichten bijna tot in de finesses was doorgaan
zoals het was toen KT ermee begon. Ik ben er zeker van dat als KT nog
leefde en zou zien hoe weinig er veranderd was in de benadering van
het jeugdwerk, waarop zeven jaar geleden al werd gewezen, dan zou ze
de eerste zijn geweest om de boel op stelten te zetten, zoals ze dat
zo goed kon doen.
We hoeven niet lang erover na te denken, diegenen van ons die 50 jaar
en ouder zijn, om in de jongeren van tegenwoordig, zelfs die van 7 tot
10 jaar, theosofisch beschouwd oudere zielen te zien dan wijzelf. Ik
wil daarmee zeggen dat ze in het verleden in heel veel gevallen meer
ervaring in het werk van de meesters hebben opgedaan dan wij. Als we
de woorden van Judge dat wij de Egyptenaren zijn, willen geloven, dan
dienen we te beseffen dat de levensgolf die gedurende de laatste paar
generaties binnenkwam, uit zielen bestaat die al eerder ervaring in
het werk hebben opgedaan en nu naar hun thuis uitzien. We weten ook
dat de jeugd tegenwoordig geen moeite heeft om reïncarnatie of
karma en de andere theosofische basisleringen te aanvaarden. En we weten
dat ze werkelijk eerder gereed zijn om spiritueel voedsel te ontvangen
dan wij en onze ouders en grootouders.
Daarom is het onze verantwoordelijkheid om te proberen met onze kinderen
mee te groeien en te proberen ze een stap vooruit te blijven. Als we
dat niet doen dan zullen we ze verliezen. Ik weet niet hoe het hier
in Duitsland is, maar de kinderen van tegenwoordig schijnen niet meer
zo geboeid te zijn door de ouderwetse sprookjes als wij waren, behalve
dan die welke werkelijke theosofische waarheid bevatten. Ze wensen iets
praktischer, steviger kost, iets dat voldoet aan hun verlangen naar
meer waarheid. Het is dus onze opgave dit feit eerlijk te erkennen en
ermee te werken.
We zijn daarmee op kleine schaal al begonnen onder kolonel Conger.
Ik heb de verantwoordelijkheid gekregen om ermee door te gaan en wel
in overeenstemming met de huidige cyclus en werkwijze in de theosofie,
namelijk die van de ontwikkeling van werkelijk spiritueel zelfvertrouwen.
Het jeugdwerk van de toekomst, dat ik hoop op te bouwen, zal worden
ontwikkeld op basis van die continuïteit die wordt gesymboliseerd
door het beeld van de meester met één hand omhoog, hulp
en leiding ontvangend van degenen die boven hem staan, en met de andere
hand naar omlaag, om diegenen die onder of achter hem staan te helpen
zover te komen als hij zelf is.
Dit is een grote opgave, omdat dit betekent dat we niet met de jeugd
beginnen maar met ons ouderen. Met andere woorden het betekent in die
loges of groepen waar er jaren en jaren lang een logevoorzitter was,
en aangenomen werd dat hij tot zijn dood voor deze functie was gekozen,
dat we onszelf moeten heropvoeden en tot het inzicht moeten komen dat
de levensgolven die nu gaan incarneren, generatie na generatie, elk
een beetje verschillen van de vorige, en elk een klein beetje hoger
op de ladder staan. Daarom hoop ik dat we in niet al te lange tijd een
basis kunnen leggen waarop we ons werk voor de theosofie kunnen voortzetten,
zodat het oudere lid zijn gehechtheid aan zijn positie, indien hij die
heeft, zal opgeven en haar overdraagt aan iemand van de volgende generatie
en hem tevens helpt die verantwoordelijkheid te dragen; en als die persoon
het punt bereikt waarop de volgende generatie zou moeten beginnen, moet
hij hen op zijn beurt op weg helpen. Diegenen die te jong zijn om tot
de groep van de oudsten te behoren, ontvangen een handreiking van diegenen
in de generatie boven hen, en die groep zal een handreiking geven aan
de volgende leeftijdsgroep onder hen, en zo verder naar beneden tot
de kleine lotuscirkel-kinderen, waarbij iedere groep zich werkelijk
verantwoordelijk voelt voor die daaronder, evenals ze zich ook verantwoordelijk
voelt tegenover de groep daarboven. Alleen als iedere groep zijn eigen
werk zelf doet zal deze gang van zaken kunnen voortduren en van werkelijke
waarde zijn. De kinderen zijn niet dom. Ze zijn bijdehand en ik hoop
dat de jonge mensen zelf de verschillende groepen zullen opbouwen en
het jeugdwerk weer op gang zullen brengen en daarbij hun eigen ideeën
zullen gebruiken. Ik heb ze allemaal aangemoedigd om mij te schrijven
en te vertellen wat ze op het hart hebben, mij te vertellen wat ze denken
nodig te hebben, en ik zal hen helpen zichzelf te helpen.
Ik verwacht niet dat we met de kinderen en de jonge mensen werkelijke
moeilijkheden zullen hebben. De moeilijkheden zullen bij ons ouderen
liggen, namelijk om ons los te maken van de verstarring in ons denken,
ons los te maken van de gedachte dat we gelijk hebben en dat we belangrijk
zijn. Onze belangrijkheid begint pas als we de verantwoordelijkheid
overdragen aan een jongere. Dan worden we tot op zekere hoogte belangrijk,
want dan kunnen we ons eigen karakter versterken door de jongeren een
zekere bewegingsvrijheid te geven, hun goede raad te geven en geen blok
aan hun been te zijn. We hebben allemaal fouten gemaakt, allemaal. Het
is niet erg om fouten te maken, want als we eerlijk zijn weten we dat
ze treden zijn naar succes. Er bestaat alleen werkelijk gevaar indien
we ophouden te proberen onszelf te verbeteren.
Dit was weer een grote omweg om uw vraag te beantwoorden, maar ze geeft
een algemene indruk van mijn gedachten over het jeugdwerk. Ik ben er
zeker van dat de jonge mensen zelf ideeën zullen hebben die veel
beter zijn dan die welke u of ik zouden kunnen bedenken.
Diegenen hier die geïnteresseerd zijn in het jeugdwerk en die
jonge mensen hebben die erin geïnteresseerd zijn en over deze dingen
willen praten, kunnen hen zeggen dat ze niet moeten aarzelen mij te
schrijven. Degenen aan het Hoofdkwartier die me bij het werk helpen,
zullen samen met mij de zaken bespreken en over mijlen afstand met u
van gedachten wisselen, en ik denk dat we dan werkelijk iets tot stand
kunnen brengen.
Hans Geer: Ik geloof dat we hier allen broeders en zusters
zijn van één leven, en we houden allemaal van de theosofie
en waarderen haar. Ik denk dat we hier zullen blijven tot we uit deze
zaal zullen worden gegooid. Ik was van plan een vraag te stellen. Iemand
heeft ons gezegd dat de Esoterische Sectie en School gesloten moesten
worden. En nu wil ik vragen of dit soort esoterische werk zoals het
van HPB tot ons is gekomen, eigenlijk wel moet worden gestaakt.
JAL: Dank u, meneer Geer. Dat is een hele mooie vraag. Ten
eerste heeft niemand gezegd dat de Esoterische School werd gesloten.
Er is gezegd dat de Esoterische Sectie werd gesloten. En er is een groot
verschil tussen de Esoterische School en de Esoterische Sectie, en we
moeten daar een duidelijk onderscheid tussen maken. De Esoterische School
bestond al lang vóór de TS, en als de TS in de tien komende
eeuwen van het toneel zal verdwijnen, dan zal de Esoterische School
nog steeds bestaan.
Tijdens een van de laatste KTMG-bijeenkomsten deed GdeP de uitspraak
dat iemand het verslag van deze bijeenkomsten zou publiceren, maar niet
hijzelf. Hij wist niet wie het zou doen. Het waren de meest esoterische
leringen die ooit aan de mensheid waren gegeven sinds de grote en kleine
mysteriën van de oudheid. Ik had het zeer goede karma vele jaren
nauw verbonden te zijn met kolonel Conger voordat hij leader werd, en
ik had het zeldzame voorrecht van te voren enigszins te worden ingelicht,
want hij zei me jaren geleden dat hij de KTMG-verslagen zou publiceren.
GdeP zelf stopte geruime tijd vóór hij heenging met het
geven, althans formeel, van esoterische leringen.
Het is misschien goed om het verhaal te herhalen dat ik aan sommige
groepen in Zweden heb verteld. Iedere leader en Outer Head heeft naast
de proefleden in de Esoterische Sectie zijn of haar innerlijke groep
of groepen gehad. GdeP had de ES, hij had de KTMG, maar hij had ook
een andere groep die nog hoger was. In direct verband met de vraag van
dhr. Geer kan men zich afvragen: Wat betekent het om lid te zijn van
de Esoterische Sectie? En als iemands karma goed is, wat betekent het
dan uitgenodigd te worden om toe te treden tot een volgende hogere groep?
En verder, als iemands karma goed is, wat betekent het dan om uitgenodigd
te worden tot die hoogste innerlijke groep? Het verkeerde antwoord op
die vraag of die reeks van vragen heeft voor meer moeilijkheden in het
werk van de meesters gezorgd dan wat ook. Waarom dan? Wat is het verkeerde
antwoord dat al die moeilijkheden veroorzaakte? Een TS-lid wordt lid
van de Esoterische Sectie. Als hij beseft en erkent dat hij lid is geworden
van een groep waarin hem door karma de gelegenheid wordt geboden voor
een krachtigere en diepere beproeving, dan zal hij niet veel moeilijkheden
ondervinden. Maar als hij door lid van die Sectie te worden het gevoel
heeft begunstigd te zijn, en hij na maanden en jaren van studie gaat
denken dat hij iets meer weet dan dit of dat lid, dan zal hij moeilijkheden
krijgen. Als we beseffen dat de Esoterische Sectie niets anders is dan
een graad van beproeving, dan zullen we begrijpen waarom hij moeilijkheden
zal krijgen.
Als een lid de vraag betreffende de Esoterische Sectie en zijn lidmaatschap
daarvan echter op de juiste wijze beantwoordt, dan mag de leraar hem
voor de volgende groep uitnodigen. En daar geldt hetzelfde als in de
Esoterische Sectie, maar de stromen van gedachten en werkzaamheid, van
actie en reactie, hebben daar een veel hogere spanning. Als hij daar
dus begint te denken dat hij zelfs maar een beetje beter is dan een
lid van de Esoterische Sectie, dan zal hij werkelijk moeilijkheden krijgen.
Als hij echter erin slaagt de vraag in die groep juist te beantwoorden,
mag hij als zijn karma goed is, uitgenodigd worden tot een hogere groep,
en daar heeft de stroom een nog veel hogere spanning. Als hij daar een
fout maakt kan dit bijna fataal worden voor zijn bruikbaarheid voor
het werk van de meesters. En hoe het mij ook tegenstaat het te moeten
zeggen, het zijn die leden van die hoogste groep van GdeP die de fout
maakten te denken dat zij belangrijk waren, te denken dat zij meer wisten
dan hun broeder-theosofen, te denken dat ze het recht hadden om hun
broeder-theosofen te vertellen wat ze moesten doen en laten, en zelfs
te denken dat GdeP hun de macht en het recht had geschonken om het Outer
Head te beproeven, om te zien of hij het Outer Head was of niet, terwijl
het enige wat GdeP deed niet meer was dan hen opnieuw op de proef te
stellen. Dat, het spijt me het te moeten zeggen, is wat de meeste moeilijkheden
in onze geliefde TS heeft veroorzaakt.
Het is heel gevaarlijk als iemand gaat denken dat hij belangrijk is
of dat hij meer weet dan een ander. Het is een volkomen verkeerde benadering
van het werk in en voor de theosofie. Niemand van ons weet wat er diep
in het hart en het bewustzijn van onze medeleden verborgen is, zodat
een lid, als hij zichzelf toestaat iets meer te zijn dan alleen een
kanaal, in zijn theosofische werk persoonlijk in plaats van onpersoonlijk
begint te worden.
Om terug te komen op de vraag van dhr. Geer: Ik heb gezegd dat het
esoterische exoterisch was geworden, en als gevolg daarvan dat het exoterische
esoterisch is geworden. Omdat dit plaatsvindt in deze tijd waarin we
ons moeten richten op het geven van theosofie in plaats van op het ontvangen
van theosofie, zal het verder duidelijk zijn dat naarmate we van onszelf
werkelijke voorbeelden maken van mensen die theosofie in praktijk brengen,
en we doelgericht onze plicht doen op ons werk, tegenover ons gezin,
ons land en onze theosofie, we in die mate leden zullen worden van die
unieke broederschap waarover kolonel Conger sprak. Dat betekent niet
dat iemand een insigne krijgt om in zijn knoopsgat te doen om te laten
zien dat hij lid is van deze Esoterische Sectie of die groep, waardoor
hij meer aanspraak heeft op de achting van de meesters dan iemand anders.
De meesters zijn helemaal niet geïnteresseerd in persoonlijkheden.
Ze zijn geïnteresseerd in de leer van het hart, in het werk voor
de theosofie.
Met dit alles wil ik niet beweren dat er geen verdere leringen zullen
worden gegeven. Dat wil ik er helemaal niet mee zeggen. Maar als een
lid ze verdient zullen ze hem hoogstwaarschijnlijk niet op een zilveren
blaadje worden gepresenteerd met een kaartje eraan: ‘Dit zijn
esoterische leringen voor u.’ Het lid zal ze verkrijgen naargelang
het buddhische licht helderder in zijn wezen schijnt. Als hij verdere
leringen heeft verdiend, zullen niet alleen de meesters het weten maar
ook de leader en het Outer Head. En als deze leringen komen, dan zullen
ze misschien erg eenvoudig zijn en komen in de stilte van zijn hart.
Dat is de manier waarop ze de grootste betekenis hebben. Dat is wat
HPB hoopte en waarom ze in 1888 formeel begon met de Esoterische Sectie,
om een proefterrein en basis voor te bereiden waarop tenslotte en hopelijk
vóór 1975 een kern van leden zou staan die weten wat theosofie
is, die voorbereid zijn en gereedstaan om te dienen als de boodschapper
in 1975 komt.
Ik denk dat we beter kunnen afsluiten.
Crabbendam: Dank u zeer, beste leader, voor dit prachtige
antwoord. De leader zegt dat hij na de bijeenkomst van morgen en maandag
in zijn hotel beschikbaar is als men hem wil spreken. En nu dank ik
u allemaal voor uw komst.
JAL: Het is te laat vanavond, al kwart voor twaalf, maar morgen
zal ik na de bijeenkomst graag ieder lid de hand schudden voordat u
vertrekt. Ik dank u zeer voor uw komst vanavond. Goedenacht.
De bijeenkomst werd om 23.45 uur gesloten.