Bijeenkomst in Stockholm
Tegnergatan 29 – Loge 1
15 mei 1951 – 20.00 uur
Conrad Ahlberg, voorzitter
Arne Wettermark, vertaler
Conrad Ahlberg: Ik heet u van harte welkom hier in Stockholm. De leader is hier vanavond om Loge 1 de gelegenheid te geven hem enige vragen te stellen, en ik denk dat hij ons ook enige ideeën zal geven om hier in onze loge en voor de theosofie goed werk te doen.
JAL: Dank u zeer. Natuurlijk ben ik bereid vragen te beantwoorden. Ik ben dankbaar voor deze gelegenheid om hier bij u te zijn en gezamenlijk ‘hardop te denken’ en misschien eerder u enige vragen te stellen dan dat u mij vragen stelt. Niet dat ik geen vragen wil, dat wil ik wel, en ik zal blij zijn ze te krijgen. Sinds ik in Stockholm ben, heb ik een aantal van u ontmoet, en ik zie in het hart van ieder van u een heel sterk verlangen om harder te werken en voor de theosofie in Stockholm het juiste te doen. Omdat ik dat sterke verlangen heb opgemerkt, wil ik samen met u als loge nadenken over het werk, over gedachten die u heeft, over suggesties die u misschien heeft, en proberen om voor mezelf een nauwkeurig beeld te krijgen van hoe Loge 1 precies functioneert en werkt, hoe de zaak in elkaar zit, wie de rekeningen betaalt – niet dat ik vanuit het standpunt van het Hoofdkwartier interesse heb in de financiën – maar ik ben een praktische zakenman en al deze dingen samen maken deel uit van het functioneren van elke branch. Daarom wil ik het werk en de problemen van Loge no. 1 vrijuit met u bespreken, en misschien vinden we door zo hardop met elkaar te denken die koers die we in de toekomst moeten volgen waardoor iedereen naar tevredenheid zal werken voor de theosofie.
Ik kan er nog de gedachte aan toevoegen dat we altijd moeten bedenken dat we allemaal mensen zijn en dat ieder van ons de karaktertrekken van zijn persoonlijkheid heeft, die sommigen aanspreken en anderen weer niet. Het zal onze taak zijn, niet alleen in Stockholm en Zweden, maar in de hele TS, dat verenigende element te vinden dat de verschillende persoonlijkheden en ideeën van ons allemaal zal samenbrengen, zodat het werk zonder enige belemmering kan voortgaan. Het is in feite met dat doel voor ogen dat ik vanavond met u wil praten en erachter wil komen wat uw ideeën zijn en ze open en eerlijk met u bespreken.
Na deze korte inleiding zou ik willen vragen of er iemand is die me een vraag wil stellen. Ik zal proberen haar te beantwoorden en misschien zal dat voor mij aanleiding zijn enige vragen aan u te stellen.
Hulda Boman: Ik heb geen specifieke vraag, maar ik zou alleen maar enige gedachten naar voren willen brengen over de samenwerking van Loge 1 met Loge 15. Ik vind dat het werk in Loge 1 heel goed gaat en ik neem aan dat het werk in Loge 15 eveneens heel goed gaat. Ik vind dat beide loges op hun eigen manier met het werk moeten doorgaan, maar wat betreft de openbare bijeenkomsten ben ik van mening dat het heel goed zou zijn om samen te werken. We houden erg veel van deze logekamer maar de leden van Loge 15 hebben aangegeven dat deze plaats niet zo goed is als hij volgens mijn opvatting is en ik voel me erg gekant tegen – nee, dat is te sterk uitgedrukt – maar een beetje ontdaan, verontrust, over deze zaak. Wanneer er in samenwerking met de twee loges openbare bijeenkomsten worden gehouden, zouden deze volgens mij hier in deze logekamer moeten plaatsvinden.
JAL: Ik wil mijn grote waardering uitspreken tegenover Hulda voor deze openhartige uitspraak en dit is precies wat we moeten doen: oprecht en eerlijk de situatie waarvan we denken dat die bestaat onder ogen zien. Ik heb op mijn beurt de gelegenheid gehad om ook met leden van Loge 15 afzonderlijk te spreken, maar ik heb absoluut geen bezwaar gehoord tegen deze plaats, of dit gebouw.
Ik ben er zeker van dat als er een of ander plan zou moeten worden opgesteld voor het samenwerken van de twee loges, óf als één loge die samenwerkt in het openbare werk, óf als twee afzonderlijke loges, u dan zult merken dat het plan dat goed is zich vanzelf zal uitwerken. U zult het niet uitwerken, ik zal het niet uitwerken, Peter Flach zal het niet uitwerken, Loge 15 zal het niet uitwerken. Het zal eenvoudig zichzelf uitwerken. Daarom spreek ik hier vanavond en daarom wil ik ook afzonderlijk met Loge 15 spreken. Ik wil deze zaak van buitenaf beschouwen, niet om kritiek uit te oefenen, maar om te zien wat het natuurlijke plan is voor het werk in Stockholm. We moeten op natuurlijke wijze te werk gaan. En altijd wanneer het juiste antwoord komt, betekent het dat iedereen die een ander inzicht had, iets zal moeten opgeven om iets anders te krijgen – altijd. Maar wat zijn we als theosofen anders dan gevers en ontvangers? Ik denk dat de meesten van ons op vele manieren geven en geven en geven, en één van onze moeilijkste taken is geweest om te leren hoe we op de juiste manier moeten ontvangen. Maar wanneer het zover komt dat we iets waarvoor we in verband met de theosofie bloed hebben gezweet, moeten opgeven omdat het verstandig lijkt het op te geven, dan vinden we dit moeilijk. Maar het is echt niet moeilijk wanneer we het grotere beeld zien.
Nu zou ik niet graag willen dat u de indruk kreeg dat ik een specifiek plan of idee in gedachten heb. Dat heb ik op het moment niet. Ik wil zoveel ik kan horen wat u allen denkt en dan wil ik een nachtje erover slapen. Ik wil horen wat Loge 15 te zeggen heeft. Ik vind dat een praktische, gezonde en een eerlijke manier.
Het zijn altijd dwaze misverstanden, gebaseerd op een of ander kinderachtig idee, die ons doen denken dat de zaken radicaal verkeerd gaan. Voordat ik leader was en ook sindsdien, heb ik meer moeilijkheden in theosofische betrekkingen opgelost dan ik kan vertellen, eenvoudig door de mensen te ontmoeten en ze te helpen eerlijk te zijn, ze te helpen niet elkaar maar eenvoudig de waarheid onder ogen te zien. Dat is de enige manier waarop we kunnen werken voor de theosofie en als we het op een andere manier proberen, misleiden we slechts onszelf.
Ik heb grote waardering voor de woorden van Hulda Bomans, want ze geven een uitstekend aanknopingspunt.
Karin Wahlberg: Om te beginnen wil ik zeggen dat ik vind dat wat Hulda Boman zegt erg goed gezegd is en precies datgene weergeeft wat ikzelf ook wilde zeggen. Maar mag ik een beetje verdergaan? Ik zou graag zien dat wij nog iets samen met Loge 15 deden en dat is dat we ten minste eenmaal per maand een avond bij elkaar komen. Ik denk dat dit erg belangrijk is nu we zoveel nieuws van het Hoofdkwartier kunnen krijgen. Ik zou het prettig vinden als Peter Flach op die avond al het nieuws zou willen meedelen dat hij in de afgelopen maand heeft ontvangen. Afwisselend kunnen Loge 1 en 15 misschien samenkomen voor gesprekken, of er zouden inleidingen gehouden kunnen worden of iets dergelijks, want ik denk dat het heel belangrijk is dat we om te beginnen één gezamenlijke avond hebben, zodat we elkaar een beetje beter leren kennen en dan misschien graag samenwerken.
JAL: Er is volgens mij geen twijfel aan dat uiteindelijk – en ik denk dat die tijd niet zover af is – u allen van Loge 15 graag zullen samenwerken, Karin. Daar ben ik zeker van. In feite zou ik als leader, omdat ik dit samenwerkingsverband heb ingeluid, graag de oude belemmeringen zien verdwijnen, al zou ik tweemaal per jaar naar Stockholm moeten komen! Dan zou ik proberen te komen en als het nodig mocht zijn zou er geld voor beschikbaar zijn. Maar ik denk niet dat het nodig is. Niet dat het alleen in Stockholm zo is, of in Loge 1 en Loge 15, want u vertegenwoordigt maar één voorbeeld van onnodige belemmeringen die door de jaren heen op verschillende plaatsen zijn ontstaan.
We zijn bezig te proberen de kern van een universele broederschap te vestigen en het is mijn taak en mijn hoop die kern over de hele wereld zo nauw samen te smeden dat de uitwerking ervan op het uiterlijke gebied datgene tot gevolg zal hebben waarvan elke leader in het verleden heeft gedroomd: het lijden van de mensheid verzachten en de bestaande internationale spanningen verlichten. Waar zijn wij theosofen in onze verschillende landen anders voor? We zijn vertegenwoordigers, de voorhoede van een komend ras. Dat zijn we; en we lummelen hier wat rond, maken veel drukte om niets, over deze of gene persoonlijkheid. Iedereen die een hart in zich heeft kan de logekracht herkennen – het doet er niet toe waarheen hij gaat. Dat is het wat nu door ons werk stroomt. Wanneer dat in het hart werkt, is er geen probleem voor een lid om met een ander lid samen te werken.
In Los Angeles – dat al jaren een plaats van moeilijkheden is geweest, voor Judge, en voor KT zo erg dat ze alles sloot; voor zowel GdeP als kolonel Conger – had ik een bijeenkomst in het nieuwe gebouw van het Hoofdkwartier, ‘Deodars’, een prachtige plaats. Ik sprak met hen en vroeg hun allen hun logecharter in te leveren en ik gaf hun het volgende voorstel in overweging: om in plaats van door te gaan met zes of zeven loges, slechts één loge of branch voor Los Angeles in het leven te roepen; maar zoveel studiegroepen en studiegroep-bijeenkomsten als elke groep wenste, zelfs al waren er twee of een dozijn in dezelfde straat. Maar ik vroeg hun, wanneer ze een openbare bijeenkomst houden, deze uit naam van de hele branch te houden, waarbij allen samenwerken om de wereld te laten zien wat samenwerking betekent, wat er in feite kan worden gedaan. En wanneer een belangstellende op zo’n openbare bijeenkomst komt en wanneer hij op de juiste wijze wordt ontvangen en wil terugkomen of een studiegroep bezoeken, verwijs hem dan naar die studiegroep die voor hem het dichtst bij is of die hem het beste uitkomt. Als hij zich niet in die studiegroep thuisvoelt en de voorkeur geeft aan een andere, laat hem dan vrij de studiegroep te bezoeken die hij verkiest. We kunnen niet van iedereen evenveel houden en we zullen natuurlijk met bepaalde mensen beter kunnen werken dan met andere. Maar laten we dit niet gebruiken als een middel om ons theosofische werk af te breken. Laten we het veeleer gebruiken als een middel om het op te bouwen. Maar wanneer we openbaar werk doen, of dit nu één keer per maand of één keer in de veertien dagen gebeurt, laten we dan bedenken dat we slechts één branch vormen en aldus één front maken naar het publiek.
Hiermee liet ik de zaak rusten en vroeg hun erover na te denken. Ik zal een bijeenkomst met hen hebben als ik terugkom, en we zullen samen nog wat meer erover praten. Ik denk dat je gelijk hebt, Karin, dat we, wat er ook gedaan moet worden, van dit punt moeten uitgaan. We beginnen vanaf het punt waar we zijn en dit is de reden waarom ik hier met u praat. Ik ben er zeker van dat er een natuurlijk antwoord is wat we niet met onze hersenen hoeven uit te werken.
Het is mij nu duidelijk dat mijn reis rond de wereld – waarvan een van de doeleinden was contact op te nemen met de functionarissen van zowel de TS als de ES en met vooraanstaande leden van de verschillende nationale afdelingen en erop toe te zien dat ze orde op zaken stelden – de voorbereiding was voor wat kolonel Conger de ‘round-up’ noemde. Weet u wat een ‘round-up’ [het bijeendrijven] is in Amerika? [‘Nee!’] Ik zal proberen het uit te leggen. In het westen van de Verenigde Staten zijn duizenden en duizenden hectaren land, die deel uitmaken van de grote boerderijen waar ze veel vee houden. Elk jaar sturen ze op een bepaald moment de dieren de prairie in en laat ze hun gang gaan. Het kan zijn dat men acht of tienduizend stuks vee de prairie in stuurt, die men laat lopen en zich laat voortplanten. Dan, na een bepaalde periode, vindt de zogenoemde ‘round-up’ plaats, waarbij men alle dieren bijeendrijft om de beste eruit te zoeken. Deze sturen ze naar de markt. Ze houden de koeien en een bepaald aantal stieren en dan sturen zij ze opnieuw de prairie in. Zo hebben ze ieder jaar een ‘round-up’.
Daarom werd deze specifieke periode, die we nu doormaken, door kolonel Conger de ‘round-up’ genoemd, en hij stuurde mij de wereld rond om deze voor te bereiden. Ik weet dit nu, hoewel ik het toen niet wist. Ik wist beslist niet dat het mijn karma zou zijn, zijn opvolger te worden. Men komt daar pas op het allerlaatste moment achter; en de leader die heengaat, ontdekt het, weet het pas definitief op het allerlaatste moment wanneer de draad breekt. Daarom is de clausule in onze Constitutie die zegt dat ‘de leader zijn opvolger benoemt’ een exoterische sluier of een rookgordijn, en een esoterische waarheid. Geen van de leaders heeft ooit zijn opvolger benoemd, niet één van hen. Misschien hebben ze een idee gehad of een bepaalde hoop gekoesterd, maar ze wisten het nooit eerder dan op dat laatste moment, wanneer ze het karma niet meer konden beïnvloeden; en de opvolger wist nooit eerder dan dat allerlaatste moment dat hij de opvolger zou worden. Hij is altijd degene die het het minst verwacht, maar wanneer de mantel valt, valt hij, en is hij onmiskenbaar en kan men hem niet weigeren. Er zit niets anders op dan hem te aanvaarden.
Ik weet dus dat mijn reis rond de wereld een voorbereiding was voor de taak die ik moest afmaken. En ik ben hier vanavond in Zweden bezig de eerste stappen te zetten om ‘deze taak af te maken’, zoals kolonel Conger de avond voor zijn hartaanval zei – ‘maak de taak waaraan je bent begonnen helemaal af’ – wat betekent tot het einde van mijn leven. Ik ben nu dus begonnen aan die taak door te proberen dit samenwerkingsverband goed te laten werken en ernaar te streven een waarachtige kern van broederschap in het leven te roepen, in plaats van een groep die alleen maar door een lippendienst verbonden is, die zich achter deze lippendienst verschuilt, en zich verontschuldigt voor dit en dat en voor de andere schendingen van de beloften die we hebben afgelegd, zelfs als leden van de TS.
We zijn allemaal mensen. We hebben allemaal fouten gemaakt, maar, zoals Judge zegt, ‘fouten maken betekent niets, maar ophouden met proberen is verschrikkelijk’. Ik beschouw geen loge, geen afdeling, geen enkel persoon als een mislukking. En, zoals ik afgelopen zondag uiteenzette, het intrekken van het lidmaatschap van leden was geen straf. Helemaal niet. Het was de bedoeling de grote waarschijnlijkheid van een blijvende mislukking te vermijden en het zal die vermijden. Na verloop van tijd zult u dit inzien.
Dus, om mijn gedachten nog eens kort samen te vatten, er is niet echt een probleem in Stockholm. Het is gegroeid – uit wat? Het doet er niet toe. Waar ik belangstelling voor heb, is het natuurlijke antwoord voor het werk in Stockholm te vinden. Ik wil openhartig met u spreken en kijken wat u allemaal daaraan kunt doen, tot ik terugkom.
Mw. Lundh: Ik heb niet veel tijd om erg veel voor de theosofie te doen, omdat ik slechts vier maanden van het jaar in Stockholm ben. Sinds mijn jeugd heb ik in Hälsingborg gewoond en ik kwam in contact met dr. Bogren, die een opmerkelijk figuur was en een groot man in de spirituele betekenis van het woord.
JAL: Ja, dat was hij zeker.
Mw. Lundh: Hij leefde precies zoals hij onderwees. Als er iemand hier in Stockholm is die actief wil deelnemen aan openbare bijeenkomsten, behoort hij of zij zich eerlijk af te vragen: breng ik mijn woorden in praktijk? Want, wanneer iemand op een openbare bijeenkomst spreekt, van wie kan worden gezegd dat hij of zij niet in praktijk brengt wat hij zegt, dan zullen de mensen zeggen: ‘O, hij zegt zoveel mooie dingen, maar daar blijft het dan ook bij.’ Dat zal de theosofie niet ten goede komen. Indien er mensen zijn die aan de openbare bijeenkomsten willen meewerken moeten deze mensen eerlijk zijn.
JAL: Dank u zeer, Mw. Lundh. Als ik mag, zou ik graag nog wat meer daarover willen zeggen. Er zitten twee aspecten aan de zaak die u naar voren brengt. Het ene heeft u heel duidelijk gemaakt. Aan uw vraag die u de openbare werker in overweging geeft om zich te stellen, zou ik alleen de volgende woorden willen toevoegen: Breng ik mijn theosofie zo goed ik kan in praktijk? Ik zou deze paar woorden eraan willen toevoegen, want, Mw. Lundh en u allemaal, niemand van ons is volmaakt en de Theosophical Society werd opgericht voor zondaren en niet voor heiligen. Iedere leader heeft dat duidelijk gemaakt en we zijn niet eerlijk tegenover ons medelid als we van hem verwachten – wanneer hij de inspiratie in zijn hart heeft om iets voor de theosofie te doen – dat hij volmaakt is, omdat dat niet het geval zal zijn. We kunnen niet volmaakt zijn. Maar diegenen van ons die de gelofte hebben afgelegd, hebben gezegd: ‘Ik zal proberen de theosofie tot een levende kracht in mijn leven te maken.’
Het probleem ontstaat, Mw. Lundh, wanneer iemand niet werkelijk probeert een betere man of vrouw te worden, niet werkelijk probeert zijn theosofie in praktijk te brengen, niet werkelijk probeert haar een levende kracht in zijn leven te doen worden. Wanneer die persoon voor het publiek staat, weten ze dit zonder enige twijfel. Maar ik vind het niet erg hoe vaak iemand tekortschiet, als hij probeert, werkelijk oprecht probeert, zijn hart te laten spreken, wanneer hij voor het publiek staat. Het doet er niet toe hoe slecht zijn Engels of Zweeds is, of hoe laag zijn opleiding is, want als hij probeert het publiek iets van de oprechtheid van zijn hart en van zijn inspiratie te geven, dan zal het publiek de boodschap ontvangen. Het geeft niet of hij tekortschiet, want natuurlijk zal hij steeds weer opnieuw tekortschieten. We zullen één stap vooruitzetten en soms twee of drie stappen terug. Zelfs de meesters zijn menselijk. Ze schoten keer op keer tekort, maar ze hielden nooit op met proberen. Wat iemand in zijn hart denkt, dat is belangrijk.
Om terug te keren tot dat grote voorbeeld van een theosoof, dr. Erik Bogren: hij bouwde in Skåne en in Zweden iets op dat nooit zal sterven. Een van de belangrijkste redenen waarom ik naar Hälsingborg ga, is om mijn respect voor dr. Bogren te tonen en het fundament te leggen voor het opnieuw vestigen van een nieuwe branch van de Society in Zweden, in nagedachtenis aan hem, zodat de mensen die me hebben geschreven en die het werk in dit samenwerkingsverband willen voortzetten, verder kunnen gaan. Ik zoek naar de harten die voor theosofie willen werken op de manier zoals dr. Bogren dit deed. Alle andere moeilijkheden, zoals onenigheden tussen loges, zullen dan verdwijnen.
Iemand vroeg me met betrekking tot dhr. Hartley: waarom komt u beiden niet tot elkaar en werkt u niet samen? Oppervlakkig gezien lijkt het misschien zo dat als twee loges dit kunnen, twee leaders eveneens tot elkaar kunnen komen en samenwerken. Maar dat is werkelijk belachelijk. Vergeet de persoonlijkheden. Er kan slechts één leader zijn, maar dan ook maar één. En ik probeer niet mezelf op een voetstuk te plaatsen. Ik wil dat u dit allen weet. Dat is waarom ik tegen het Kabinet zei: vanaf nu, vanaf het moment dat ik mezelf bekendmaakte, wil ik ‘één onder gelijken’ zijn. Ik zal u dit zeggen: als iemand me op een voetstuk plaatst en met deze ‘leidersverering’ begint die de TS van tijd tot tijd bijna heeft geruïneerd en te gronde heeft gericht, hij hierover van mij zal horen – niet op een onvriendelijke manier, maar ik heb een groep samenwerkers nodig. Ze zullen de autoriteit herkennen die door mij spreekt. Ik heb er geen behoefte aan op een voetstuk te zitten. Zeker, ik respecteer het respect van degenen die met mij samenwerken. Maar laten we begrijpen dat dit werkelijk een samenwerkingsverband is.
Ik heb meer dan eens in mijn hart gehuild wanneer ik zag hoe in deze korte tijd goede zielen werden beïnvloed, absoluut beïnvloed, waarvan ze zich niet bewust waren, door de destructieve krachten die deze tempel, waaraan we zo hard hebben gewerkt om hem op te bouwen, wilden afbreken. Ik kan en wil niet nalaten krachtig op te komen tegen dat soort dingen. Ik richt me niet tegen personen, maar tegen de kracht die op dat moment in en door die personen stroomt. Ik moet hen beschermen en ik moet het werk beschermen.
Ik vlieg zaterdagochtend naar Göteborg, en ben van plan de trein te nemen om een heel oud lid in Trollhättan te bezoeken en dan ’s avonds een bijeenkomst te hebben in het Park Avenue Hotel met dhr. Fredenholm en de andere loge daar. Ik heb vanavond met dhr. Fredenholm gesproken. Ik had gehoord dat de loge waarvan hij voorzitter is, eensgezind achter dhr. Hartley stond en er daarom geen belang in stelde mij te ontmoeten. Maar ik schreef toch, omdat ik dacht dat het slechts eerlijk tegenover de leden zou zijn dat ieder zijn eigen beslissing neemt. Ik ontving vandaag een erg hartelijke brief van dhr. Fredenholm en hij liet me weten dat ik zeer welkom was. Ik sprak met hem door de telefoon en hij verzekerde me dat de leden zich zouden verheugen me te ontmoeten.
Zaterdag ga ik naar Göteborg en zondag naar Hälsingborg. Donderdagavond a.s. heb ik een bijeenkomst met Loge 15. De daaropvolgende dinsdag, na mijn bezoek aan Skåne, hoop ik in de gelegenheid te zijn samen te komen met zowel Loge 1 als Loge 15, hopelijk hier. Ik heb hiervoor nog geen regelingen getroffen en we zullen zien hoe dat uitpakt. Maar omdat we hardop met elkaar denken, heb ik u deze gedachten gegeven voor wat ze waard zijn. Ik kan slechts spreken in het nu, over het nu en door het nu, terwijl u het uit me trekt. Ik kan slechts tot u spreken of tot wie dan ook, in de geest van het moment, waarin gezamenlijke en individuele gevoelens uit me trekken wat gezegd moet worden. Het komt neer op het dagelijkse karmische draaiboek – moment na moment is de enige manier waarop we kunnen leven, de enige manier waarop we samen kunnen denken, samen kunnen werken.
Ahlberg: Ik zou een vraag willen stellen over wat u een moment terug zei. Ik dacht aan dhr. Hartley. Zou dhr. Hartley niet van uw kant zo’n vriendelijke brief kunnen ontvangen zoals dhr. Fredenholm van u heeft gekregen, of zou iemand anders in een brief aan dhr. Hartley kunnen zeggen dat u ons zoveel heeft gegeven met betrekking tot echt theosofisch werk, zodat dhr. Hartley misschien, na zo’n brief te hebben ontvangen, zou willen, zou verlangen met u samen te werken en u als de leader zou beschouwen. Dhr. Hartley heeft hoogstwaarschijnlijk gedurende vele, vele jaren in zijn leven samengewerkt met andere leaders, en waarom zou dhr. Hartley niet in staat zijn met u samen te werken? Waarom zou dhr. Hartley, nadat hij dit zou hebben gelezen van degenen die het voorrecht hebben gehad u te ontmoeten, u dan niet willen helpen in zijn ware werk voor de theosofie? Misschien betreurt dhr. Hartley het zelf heel erg wat er is gebeurd. Het is erg moeilijk jezelf te overwinnen, maar als dhr. Hartley een hand wordt toegestoken met de wens hem een mogelijkheid te geven, een gelegenheid, om zijn krachten aan het werk te geven, misschien zou dhr. Hartley dit accepteren.
JAL: Ik zal langzaam spreken en ik zou willen dat u dit zorgvuldig opneemt, zodat het nauwkeurig kan worden vertaald. Ik ben bang dat broeder Ahlberg niet het juiste beeld van de situatie heeft en dat is geen kritiek. Als u de notulen van de bijeenkomsten van het Kabinet heeft gelezen, wat ik veronderstel dat u gedaan heeft, zult u weten dat ik twee pogingen deed om met dhr. Hartley te spreken als een broeder, en bij beide gelegenheden was Studley Hart aanwezig. Maar toen ik mijn hart tegenover dhr. Hartley uitstortte, werd ik ervan beschuldigd dat ik hem probeerde te hypnotiseren. Dit is niet onvriendelijk bedoeld. Mijn hart gaat uit naar dhr. Hartley, meer dan u beseft en ieder lid van mijn staf is erg met hem begaan. We kennen de man. We hebben met hem samengewoond. En zijn vrouw is ontzettend bedroefd over zijn handelingen, omdat zijzelf zegt, dat ‘hij onder de invloed van iemand anders staat’. Dit zijn haar woorden.
Anderen hebben hem brieven geschreven, vriendelijke brieven. Ik kan nu niets meer doen. De tijd en karma moeten hun eigen goede werk doen en ik ben niet in staat de vroegere levens van dhr. Hartley te lezen, die aan u of aan wie dan ook het karma zouden schetsen dat hem in deze vreselijke onaangename positie heeft gebracht. Hij is werkelijk een heel ongelukkig man, dat weet ik. Hij wordt gebruikt, absoluut gebruikt.
U heeft een eerlijke en oprechte vraag gesteld en ik voel de pijn in uw hart voor dhr. Hartley, zoals die in vele harten is, maar er zijn tijden in het leven van elke theosoof wanneer hij door de vreselijke louteringspoorten moet gaan, waarvan we de beproevingen en de karmische vertakkingen niet kennen. Dan kan niemand iets doen om degene die de loutering ondergaat, steun en hulp te verlenen. U die de theosofie oprecht in uw hart heeft gehad, heeft kleinere en grotere processen van loutering ondergaan. Ieder van u. Ik weet dat ik gekweld werd door de martelingen van de hel, en hoe meer de mensen probeerden me te helpen, des te moeilijker het voor me was.
Ik zal u over de louteringspoorten vertellen en dit is belangrijk. Alle leaders hebben niet alleen de Esoterische Sectie tot hun beschikking gehad, maar ze hebben zogeheten innerlijke groepen gehad. GdeP had de Esoterische Sectie, hij had de KTMG, en hij had een andere groep. De leden van die innerlijke groepen die zich op grond van hun lidmaatschap beter voelden dan anderen, zetten de poorten automatisch wijd open, zodat de louterende vlam van karma in hun leven kon komen. Hoe hoger ze kwamen, des te verder de sluizen zich openden, des te meer beproevingen er op hun schouders werden gelegd. Wanneer de betreffende persoon lid was van de Esoterische Sectie, werd hem door zijn natuurlijke karma en door de gebeurtenissen van het leven in de TS gezegd: ‘bewijs het’. Wanneer hij lid was van de KTMG zei het leven in de TS krachtiger: ‘bewijs het’; en wanneer hij lid was van de andere groep zei het leven zelfs nog krachtiger: ‘bewijs het’. En daar in die hoogste groep gaf de leraar beproevingen die verschrikkelijk waren. Uit die groep van GdeP kwamen heel weinig mensen er ongeschonden van af. De laatste test die GdeP hun gaf was die waarbij ze dachten dat hun van bovenaf de macht werd gegeven hoe ze een Outer Head en een leader konden beoordelen. Een van de leden die zonder kleerscheuren uit die groep kwam, kwam na die specifieke bijeenkomst bij GdeP en zei: ‘GdeP waarom heeft u dat gedaan? Dit is gevaarlijk.’ GdeP glimlachte en zei: ‘Dat is een beproeving. We zullen zien wat ze ermee doen.’
Dit heb ik nooit eerder in het openbaar verteld, maar u heeft het vanavond uit me getrokken. Enige leden in Zweden waren lid van die groep. Dat is alles wat ik hoef te zeggen. Enige leden in Nederland, enige leden in de Verenigde Staten eveneens. Ik hoef niets meer te zeggen, want u weet allemaal dat het bepaalde personen uit die groep waren die de meeste moeilijkheden veroorzaakten.
Indien ze het recht hadden deze beproevingen te ondergaan, waarom zouden ze dan niet worden beschermd? Dan kunnen ze in een ander leven het recht opnieuw verwerven. Maar om onder de gedwongen druk van die loutering te werken – het is niet eerlijk hen voor onbepaalde tijd te laten lijden en lijden en lijden. Is dat niet begrijpelijk? Natuurlijk wel. Daarom zijn er bepaalde lidmaatschappen ingetrokken. Dank u, meneer Ahlberg, voor die vraag.
Ik denk dat ik Loge 1 nu ‘aanvoel’. Ik had een paar vragen die ik wilde stellen, maar ik denk dat ik ze zal bewaren en ze aan de voorzitter of de bestuursleden zal stellen. Het enige wat een loge sterk maakt in het werk is wanneer ieder lid van de loge werkelijk iets bijdraagt. Al is het alleen maar een postzegel van een arm lid; het kan slechts een gedachte zijn van een nieuw lid; maar wanneer zij allen iets bijdragen en in het bijzonder wanneer ze allen iets opofferen om het werk van een branch te steunen, dan wordt het werk sterker. Maar als het een afdeling of een branch of loge te gemakkelijk wordt gemaakt, en een of twee of drie leden zorgen voor de financiën, zorgen voor al het werk, en de meeste leden ontvangen alleen maar alle voordelen die worden gegeven, dan verliezen de voordelen al snel hun spirituele waarde. Naarmate een loge of een afdeling of de Theosophical Society zelf bloed heeft gezweet om de deuren open te houden en zich inspant voor de theosofie, in die mate vloeit de geest vrij door die organisatie of groep.
Ik weet niet hoe in dat opzicht de situatie in Loge 1 is. Maar Zweden heeft financieel gezien een betrekkelijk gemakkelijke tijd gehad; en ik ben er zeker van, nu ik aan Zweden en de Zweedse afdeling denk, dat als de situatie steeds zou blijven zoals in de afgelopen vier tot tien jaar, het niet lang zou duren voordat het vermogen dat voor het werk van de theosofie beschikbaar is, óf zou verdwijnen, óf eerder een last zou worden voor het werk dan een zegen.
We zijn in Pasadena niet rijk. Die indruk wil ik helemaal niet wekken. Al het geld dat we hebben, hebben we nodig, en we zullen veel meer nodig hebben wanneer we toekomen aan het werkelijke uitgeversprogramma dat ons is gegeven – want dat is enorm omvangrijk. Maar ik wil proberen niet afhankelijk te zijn van enige nationale afdeling, of enig land, voor het bijeenbrengen van geld voor ons werk daar. Ik wil alleen afhankelijk zijn van Amerika. En ik heb daarvoor een bepaalde reden. Het is niet alleen om het voor de andere landen gemakkelijk te maken. Helemaal niet. Mijn bedoeling is die landen buiten de Verenigde Staten de gelegenheid te geven gelden te verzamelen voor het werk in hun eigen afdeling, hun eigen land, zodat de leader veel vaker kan komen dan in het verleden mogelijk was. In dit samenwerkingsverband dat ik heb ingeluid, kan ik dan vaker met u komen werken en dus gemakkelijker één van u zijn, dan wanneer ik de hele tijd zou doorbrengen in de Verenigde Staten en Pasadena en zou proberen u alleen maar met brieven te helpen. Ik zal brieven naar Zweden schrijven, naar Nederland, naar Duitsland, naar alle landen. Maar ik wil het gevoel hebben dat ik in staat ben en vrij om van tijd tot tijd naar Europa te komen en met u samen te werken.
Theosofie is niet alleen maar een zaak van het houden van openbare bijeenkomsten, het werven van nieuwe leden en het in stand houden van logegebouwen. Het is in deze tijd zaak onze theosofie in praktijk te brengen en zo’n sterke spirituele kracht bijeen te brengen, die actief en positief werkt voor de ware zaak van de meesters, dat haar invloed automatisch zal doorbreken naar het uiterlijke gebied en werkelijk iets zal bijdragen aan het welzijn van de mensheid en de ware vooruitgang van onze beschaving.
Ik stel voor dat we de bijeenkomst vanavond met deze opmerking besluiten.
De bijeenkomst werd om 22.45 uur gesloten.