Het zich herinneren van de ervaringen van het ego
[‘Remembering the experiences of the ego’, The Path, juni 1890, blz. 91-2]
Het schijnt voor veel mensen een raadsel te zijn dat we ons de ervaringen die het hogere zelf tijdens de slaap opdoet niet herinneren. Maar zolang we ons afvragen ‘Waarom herinnert het lagere zelf zich deze ervaringen niet?’ zullen we nooit een antwoord krijgen. Er ligt een tegenstrijdigheid in de vraag, omdat het lagere zelf de ervaringen die het zich zou moeten herinneren nooit heeft gehad, en zich deze ook nooit zou kunnen herinneren.
Wanneer we in slaap vallen, wordt het instrument van de lagere persoonlijkheid uitgeschakeld en kan het alleen nog maar automatische handelingen verrichten. De hersenen zijn niet in gebruik, en daarom bestaat daarin geen bewustzijn meer tot het ogenblik van ontwaken. Nu het ego van de fysieke ketenen is bevrijd en vrij is van de zware dagelijkse taak om door middel van de fysieke organen te leven en te werken, zal het ervaringen opdoen op zijn eigen specifieke bestaansgebied.
Op dat gebied maakt het ego gebruik van denkwijzen en denkprocessen en neemt de bij hem passende denkbeelden waar door middel van organen die verschillen van die van het fysieke lichaam. Alles wat het ziet en hoort (als we deze termen kunnen gebruiken) lijkt vanuit ons gebied gezien te zijn omgedraaid. Het is zogezegd een vreemde taal en deze verschilt zelfs van de innerlijke taal die we in de waaktoestand gebruiken. Wanneer we het leven in het lichaam hervatten, moet alles wat het ego zijn lagere metgezel heeft te vertellen dus in een vreemde taal worden gesproken, en voor het lichaam vormt dit een belemmering om het te begrijpen. We horen de woorden, maar alleen af en toe vangen we flitsen van hun betekenis op. Ongeveer zoals iemand die Nederlands spreekt en enkele woorden in een vreemde taal kent, die wanneer hij in een stad in een ander land komt daar alleen die paar woorden begrijpt en vele andere woorden en zinnen niet.
We moeten dus de taal van het ego leren, zodat we voor onszelf een juiste vertaling kunnen maken. Want de taal van het gebied waarin het ego zich ’s nachts bevindt is altijd vreemd voor de hersenen die we gebruiken, en moet steeds worden vertaald zodat de hersenen er iets mee kunnen doen. Als de interpretatie onjuist is, zal de ervaring van het ego nooit volledig aan de lagere mens worden overgebracht.
Maar men kan zich afvragen of er werkelijk een taal bestaat voor het ego, met klanken en overeenkomstige tekens. Dat is duidelijk niet het geval, want als die wel bestond zou ze zijn vastgelegd gedurende de ontelbare jaren dat oprechte studenten zichzelf hebben bestudeerd. Het is geen taal in de gewone betekenis. Ze wordt beter omschreven als het overbrengen van denkbeelden en ervaringen door middel van beelden. Zo kan een klank worden uitgebeeld als een kleur of een getal, en een geur als een trillende lijn; een historische gebeurtenis wordt misschien niet alleen als een beeld weergegeven, maar ook als een licht of een schaduw, of als een misselijkmakende stank of heerlijke wierook; het uitgestrekte mineralenrijk laat misschien niet alleen zijn vlakken en hoeken en kleuren zien maar ook zijn trillingen en lichtverschijnselen. Het ego kan zijn waarnemingen van grootte en afstand voor zijn eigen doeleinden hebben verkleind, en het kan, wanneer het voor korte tijd het mentale vermogen van een mier aanneemt, een klein gaatje aan de fysieke organen melden als een afgrond, of het gras van het veld als een reusachtig woud. Dit zijn alleen maar voorbeelden en moeten niet als harde feiten worden opgevat.
Bij het ontwaken ondervinden we een grote belemmering in ons dagelijks leven en in ons spreken en denken om deze ervaringen juist over te brengen. De enige manier waarop we het grootste voordeel uit die ervaringen kunnen trekken, is door onszelf ontvankelijk te maken voor de invloeden van het hogere zelf, en door te leven en te denken op een manier die het meest geschikt zal zijn om het doel van de ziel te verwezenlijken.
Dit leidt ons onfeilbaar naar deugd en kennis, want ondeugden en hartstochten verduisteren eeuwig de waarneming van wat het ego ons probeert te zeggen. Daarom prenten de wijzen ons deugd in. Is het niet duidelijk dat als verdorven zielen de taal van het ego konden interpreteren, ze dit allang zouden hebben gedaan, en weten we niet allemaal dat de wijzen alleen onder de deugdzamen kunnen worden gevonden?
Eusebio Urban